ECLI:NL:RBAMS:2025:2883

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
1 mei 2025
Zaaknummer
C/13/757331 HA ZA 24-1083
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verbod tot gebruik van plat dak als dakterras tussen woningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 mei 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiseres] en [gedaagde] over het gebruik van een plat dak als dakterras. [eiseres] vorderde een verbod op het gebruik van het platte dak dat zich tussen haar woning en die van [gedaagde] bevindt, omdat zij meent dat dit gebruik onrechtmatige hinder oplevert. De rechtbank heeft vastgesteld dat het platte dak niet als dakterras wordt gebruikt en dat er op dit moment geen hinder is. De rechtbank oordeelt dat niet iedere hinder onrechtmatig is en dat de mogelijke hinder van inkijk in de badkamer van [eiseres] niet zodanig is dat het gebruik van het platte dak als dakterras onrechtmatig is. De rechtbank wijst de vorderingen van [eiseres] af en veroordeelt haar in de proceskosten van [gedaagde]. De rechtbank benadrukt dat partijen in de toekomst afspraken kunnen maken over het gebruik van het platte dak om overlast te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/757331 / HA ZA 24-1083
Vonnis van 7 mei 2025
in de zaak van
[eiseres],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. Y.V. Ridley,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. E. Vels.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 17 september 2024, met producties,
- de conclusie van antwoord, met producties,
- het tussenvonnis van 18 december 2024, waarin is bepaald dat er een plaatsopneming (descente) zal plaatsvinden op 6 maart 2025, met aansluitend een mondelinge behandeling in het gebouw van de rechtbank in Amsterdam,
- het proces-verbaal van de plaatsopneming en mondelinge behandeling van 6 maart 2025, en de daarin genoemde stukken.
1.2.
De rechtbank heeft bepaald dat zij vandaag het vonnis geeft.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
Deze zaak draait om de vraag of het platte dak dat zich tussen de woningen van [eiseres] en [gedaagde] bevindt als dakterras gebruikt mag worden.
2.2.
[eiseres] woont op de [adres 1] . [gedaagde] is eigenaar van de woning daarnaast, op [adres 2] . Deze woning wordt door haar verhuurd. Voor de leesbaarheid van dit vonnis wordt naar die woning verwezen als ‘de woning van [gedaagde] ’.
2.3.
Vanaf de straat gezien bevindt zich aan de linkerkant van de woning van [gedaagde] een plat dak. Dat platte dak bevindt zich tussen de gevels van de woningen van [eiseres] en [gedaagde] , zoals te zien is op Foto 1, en hoort bij de woning van [gedaagde] . In de gevel van de woning van [eiseres] is een kiepraam aangebracht dat direct grenst aan het platte dak.
Achter dat raam bevindt zich de badkamer van [eiseres] .
Foto 1: aanzicht vanaf de straat. Het platte dak en de locatie van het raam zijn met pijlen aangegeven.
2.4.
Op onderstaande foto is het uitzicht vanuit het raam in de badkamer op het platte dak te zien:
Foto 2: uitzicht op het platte dak vanuit het badkamerraam van [eiseres] .
2.5.
In de periode 2003-2004 is de woning van [gedaagde] grondig verbouwd. Ook het platte dak is in die periode verbouwd. Sindsdien is het platte dak niet meer gewijzigd. Tot medio 2023 is het platte dak niet door huurders van de woning van [gedaagde] gebruikt. Medio 2023 heeft de toenmalige huurder het platte dak enige tijd ingericht en gebruikt als dakterras. Uit die periode dateert Foto 2 hierboven. De huidige huurder gebruikt het platte dak niet als dakterras. De tafel en stoelen die op Foto 2 te zien zijn, staan er nu ook niet meer.
2.6.
Tijdens de plaatsopneming is gebleken dat het platte dak op dit moment toegankelijk is vanuit de woning van [gedaagde] en dat het betegeld is, en daarmee geschikt om op te lopen. Daarnaast is er aan de straatkant een reling aanwezig. Ook is gebleken dat het platte dak alleen in de ochtend in de zon ligt
De vorderingen van [eiseres] en het verweer van [gedaagde]
2.7.
Volgens [eiseres] mag er op basis van artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) geen dakterras liggen binnen twee meter van de erfgrens. Daarnaast levert het gebruik van een dakterras binnen twee meter van de erfgrens een onrechtmatige daad op (artikel 6:162 BW). Ook is er geen vergunning voor het gebruik van het platte dak als dakterras. Verder is het gebruik van het platte dak als dakterras voor [eiseres] een grove schending van haar privacy, omdat iemand die op het platte dak zit direct in de badkamer van [eiseres] kan kijken. Die schending van haar privacy levert onrechtmatige hinder op in de zin van artikel 5:37 BW in combinatie met artikel 6:162 BW. Daarom vordert [eiseres] in de dagvaarding dat de situatie die strijdig is met artikel 5:50 wordt opgeheven door het dakterras te verwijderen en verwijderd te houden binnen twee meter van de grenslijn van het erf van eiseres, alsmede om alle zaken die op het gebruik van het platte dak als dakterras betrekking hebben en dat gebruik mogelijk maken te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom. Daarnaast vordert [eiseres] dat de rechtbank [gedaagde] verbiedt het platte dak als dakterras te gebruiken, op straffe van een dwangsom, en gebiedt dat [gedaagde] ervoor zorgt dat haar huurders dat ook niet doen. Ten slotte vordert [eiseres] dat [gedaagde] wordt veroordeeld in de proceskosten en dat het vonnis ook mag worden uitgevoerd als hoger beroep wordt ingesteld (uitvoerbaar bij voorraad).
2.8.
[gedaagde] is het daar niet mee eens. Volgens haar heeft er altijd al een plat dak op die plek gezeten. Sinds de verbouwing is het platte dak ook niet meer gewijzigd. De vordering tot verwijdering is daarom verjaard. Verwijdering zoals [eiseres] dat vordert is ook niet realistisch, omdat het platte dak gebruikt moet kunnen worden voor onderhoud en als vluchtweg. Daarnaast mag het raam van [eiseres] ook niet op die plek zitten volgens artikel 5:50 BW en kan [eiseres] de inkijk makkelijk voorkomen door ondoorzichtige folie op het raam aan te brengen. [eiseres] heeft de huidige situatie dus zelf laten ontstaan. Ten slotte heeft [eiseres] volgens [gedaagde] geen belang meer bij haar vorderingen, omdat het platte dak inmiddels niet meer als dakterras wordt gebruikt en in het huurcontract is opgenomen dat er geen overlast veroorzaakt mag worden.
Wijzigingen van de vorderingen van [eiseres]
2.9.
Tijdens de zitting heeft [eiseres] aangegeven dat de tegels mogen blijven liggen en de reling aanwezig kan blijven. Het gaat haar er namelijk om dat het platte dak niet als dakterras wordt gebruikt. Daarom heeft [eiseres] de vordering tot het opheffen van een situatie die in strijd is met artikel 5:50 BW ingetrokken (eisvermindering). Daarnaast heeft [eiseres] haar eis vermeerderd, door aan haar vordering dat [gedaagde] wordt geboden om ervoor te zorgen dat haar huurders het platte dak niet als dakterras gebruiken een dwangsom te koppelen. Omdat [gedaagde] tegen deze eisvermeerdering geen bezwaar heeft en deze ook niet in strijd is met de goede procesorde, is de eisvermeerdering toegestaan.

3.De beoordeling

3.1.
Doordat de vordering tot het opheffen van een situatie die in strijd is met artikel 5:50 BW is ingetrokken, hoeft de vraag of deze vordering inmiddels is verjaard niet meer beantwoord te worden. De vraag die over blijft is of het gebruik van het platte dak als dakterras onrechtmatige hinder voor [eiseres] oplevert. Alleen in dat geval kan de rechtbank verbieden dat het platte dak als dakterras wordt gebruikt.
De beoordelingsmaatstaf
3.2.
De rechtbank stelt voorop dat niet iedere hinder onrechtmatig is. Buren hebben nu eenmaal enige mate van overlast van elkaar te dulden, zeker in een dichtbebouwd gebied, zoals dat waar de woningen van [eiseres] en [gedaagde] liggen. Het antwoord op de vraag of sprake is van onrechtmatige hinder in de zin van artikel 5:37 BW, hangt volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad af van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor toegebrachte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval, waarbij onder meer rekening moet worden gehouden met het gewicht van de belangen die door de hinder toebrengende activiteit worden gediend, en de mogelijkheid – mede gelet op de daaraan verbonden kosten – en de bereidheid om maatregelen ter voorkoming van schade te treffen. [1] Bij de vaststelling daarvan gaat het om objectieve gegevens en niet om wat in de (subjectieve) beleving van [eiseres] als hinder kan worden ervaren.
3.3.
Partijen zijn het erover eens dat het platte dak op dit moment niet als dakterras wordt gebruikt. Er is op dit moment dus geen hinder. [gedaagde] vindt dat [eiseres] daarom geen belang heeft bij haar vorderingen. Dat ziet de rechtbank anders. Beide partijen hebben aangegeven dat voor hen belangrijk is om te weten of het platte dak als dakterras mag worden gebruikt. Bovendien is het nog maar kort geleden dat de vorige huurder het platte dak in gebruik had als dakterras. Er bestaat een reële dreiging dat toekomstige huurders dat ook zullen doen, en daarbij hinder zullen veroorzaken. [eiseres] heeft daarom een concreet belang bij de beoordeling van haar vordering.
3.4.
Dat betekent dat de rechtbank moet oordelen over de vraag of er sprake is van mogelijke hinder in de situatie dat het platte dak als dakterras zou worden gebruikt. In zo’n ‘wat als’-situatie moet de rechtbank zelf enkele aannames over het gebruik als dakterras doen. Ook past in zo’n ‘wat als’-situatie een zekere mate van terughoudendheid bij de beoordeling of de mogelijke hinder onrechtmatig is.
Er is geen sprake van mogelijke onrechtmatige hinder
3.5.
Volgens [eiseres] bestaat de mogelijke hinder er aan de ene kant uit dat iemand die op het platte dak staat in haar badkamer naar binnen kan kijken, wat een schending van haar privacy is, en aan de andere kant uit geluidsoverlast.
3.6.
De rechtbank oordeelt dat de mogelijke hinder niet onrechtmatig is. Dat blijkt uit het volgende. Inkijk vanaf het platte dak in de badkamer van [eiseres] levert weliswaar een grotere schending van privacy op dan inkijk in bijvoorbeeld een tuin, maar de kans dat iemand bij normaal gebruik vanaf het platte dak daadwerkelijk de badkamer in zal kijken, en daarbij iemand in de badkamer ziet staan, is klein. Het raam van [eiseres] zit – voor iemand die uit de woning van [gedaagde] het platte dak op loopt – links tegen de straat aan. Iemand die het dakterras op loopt kijkt dus niet recht door het raam naar binnen. Door de plek van het raam is het daarnaast goed mogelijk om niet direct voor het raam op het platte dak te zitten. Bovendien komt de zon – als deze op het platte dak staat – vanuit het zuidoosten, terwijl iemand op het platte dak naar het noordoosten moet kijken om de badkamer in te kijken. Deze laatste twee elementen rechtvaardigen de verwachting dat iemand die op het platte dak zit, niet in de richting van het raam van [eiseres] zal zitten, waardoor er bij normaal gebruik geen inkijk in de badkamer is te verwachten.
3.7.
Daarnaast is de kans om iemand in de badkamer te zien klein, juist omdat het om de badkamer gaat. Een badkamer wordt namelijk hooguit enkele keren per dag voor korte tijd, althans niet lange tijd achter elkaar, gebruikt, en dan vooral ’s morgens en ’s avonds. Daarnaast zal het platte dak alleen als dakterras gebruikt worden als het weer dat toelaat en ook dan waarschijnlijk maar een gedeelte van de dag. Het platte dak ligt in de zomer namelijk alleen ’s morgens van 10:00 uur tot 12:00 uur in de zon.
3.8.
Natuurlijk blijft de mogelijkheid bestaan dat iemand op het platte dak via het raam de badkamer in kan kijken, en [eiseres] kan daar hinder van ondervinden, maar die hinder is niet zodanig dat daarmee ieder gebruik van het platte dak als dakterras onrechtmatig jegens [eiseres] is.
3.9.
Verder weegt ook mee dat [eiseres] vrij eenvoudig – en tegen geringe kosten – de mogelijkheid heeft om zelf de inkijk te beperken, bijvoorbeeld door een ondoorzichtige folie op het raam aan te brengen. [eiseres] heeft nog aangevoerd dat het aanbrengen van ondoorzichtige folie geen verschil maakt, omdat het raam vrijwel altijd op een kier staat om te luchten en er dan nog via die kier naar binnen kan worden gekeken. Dat heeft [eiseres] alleen verder niet onderbouwd en is bij normaal gebruik van het platte dak als dakterras ook onwaarschijnlijk.
3.10.
Voor zover de mogelijke hinder bestaat uit geluidsoverlast, geldt dat stemgeluid van gesprekken die worden gevoerd moet worden aangemerkt als normaal geluid dat buren van elkaar te dulden hebben, ook als die gesprekken vlak naast de gevel plaatsvinden. Gebruik van het platte dak als dakterras mag natuurlijk geen (geluids)overlast veroorzaken, maar zo lang er geen concrete klachten van overlast zijn – die er op dit moment niet zijn – kan de rechtbank niet beoordelen of er sprake is van onrechtmatige hinder vanwege geluidsoverlast, laat staan op basis daarvan het gebruik als dakterras verbieden.
3.11.
[eiseres] heeft nog enkele argumenten aangevoerd die niet leiden tot een andere beoordeling. De rechtbank bespreekt deze argumenten hierna. Allereerst heeft [eiseres] aangevoerd dat bij de beoordeling of sprake is van onrechtmatige hinder mee moet wegen dat de inrichting van het platte dak strijdig is met artikel 5:50 BW, en daarom onrechtmatig. Stel dat dat zo is, dan helpt dat [eiseres] niet. [gedaagde] heeft namelijk aangevoerd dat ook het raam in strijd met artikel 5:50 BW, en daarom onrechtmatig, is geplaatst. Dat heeft [eiseres] niet ontkend. Zij heeft daarover alleen opgemerkt dat een eventuele vordering tot verwijdering van het raam verjaard is, maar verjaring doet aan de onrechtmatigheid van het raam niet af. Dat het raam in strijd met artikel 5:50 BW is geplaatst staat daarom vast. Als strijdigheid met artikel 5:50 BW wordt meegewogen bij de beoordeling, spreekt dat dus zowel voor als tegen beide partijen.
3.12.
Verder heeft [eiseres] nog aangevoerd dat het haar gaat om zich vrij en veilig te kunnen voelen in haar huis, zonder steeds rekening te hoeven houden met het raam. Dit zijn echter subjectieve elementen in de beleving van [eiseres] . Die kan de rechtbank niet in haar overweging meenemen, zoals genoemd in de maatstaf in 3.2.
3.13.
Ten slotte heeft [eiseres] nog aangevoerd dat [gedaagde] geen vergunning heeft om het platte dak als dakterras te gebruiken. Volgens [eiseres] is in de bouwvergunning alleen opgenomen dat er een ‘platje’ gerealiseerd wordt. Dat is iets anders dan een dakterras. De gemeente heeft volgens [eiseres] dus geen vergunning afgegeven voor het aanleggen van een dakterras en dit is bovendien bevestigd door iemand van de gemeente. [gedaagde] heeft dit betwist, onder andere door erop te wijzen dat ‘platje’ volgens het woordenboek onder meer betekent “klein dakterras dat helemaal of gedeeltelijk ommuurd is”. Of een dakterras wel of niet in strijd is met de vergunning, maakt echter niet uit voor de beoordeling of de mogelijke hinder onrechtmatig is. Handelen in strijd met de vergunning betekent namelijk niet automatisch dat dat handelen ook onrechtmatig is. De mogelijke hinder die daaruit voortkomt is dus ook niet automatisch onrechtmatig.
3.14.
Tot slot merkt de rechtbank het volgende op. Uit het bovenstaande volgt dat niet ieder toekomstig gebruik van het platte dak als dakterras onrechtmatige hinder oplevert. Het gevorderde verbod wordt dan ook afgewezen. Dit laat onverlet dat [eiseres] in de toekomst overlast zal kunnen ondervinden van het gebruik als dakterras. Voorstelbaar is bovendien dat deze overlast in een concreet geval zodanig is dat het wél onrechtmatige hinder oplevert (bijvoorbeeld door het tijdstip, het aantal personen dat zich op het platte dak bevindt, het afspelen van muziek, etc.). [gedaagde] heeft tijdens de zitting aangegeven dat zij niet wil dat haar huurders overlast veroorzaken. De rechtbank geeft partijen daarom in overweging om samen – al dan niet in samenspraak met de huurders – nadere afspraken te maken over het gebruik als dakterras.
Proceskosten
3.15.
[eiseres] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht
320,00
- salaris advocaat
1.535,00
(2,5 punten [2] × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.033,00
3.16.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af,
4.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van € 2.033,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiseres] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. J.H.C. Van der Roest en in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2025.

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 3 mei 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0235, HR 21 oktober 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT8823 en HR 2 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ5099.
2.Omdat de plaatsopneming op dezelfde dag heeft plaatsgevonden als mondelinge behandeling, namelijk direct daaraan voorafgaand, wordt hier een half punt voor toegekend.