Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.[eiser 1] ,
[eiser 2],
1.[gedaagde 1] ,
[gedaagde 2],
1.De procedure
- de dagvaarding van 23 juli 2024,
- de aktes overlegging producties 1 tot en met 17 van [eisers] ,
- de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 5,
- het tussenvonnis van 20 november 2024 waarin een mondelinge behandeling is gelast,
- de akte overlegging producties 18 tot en met 20 van [eisers] ,
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 26 maart 2025.
2.De feiten
3.Het geschil
de kinderen van mijn echtgenotegenoemd. Daaruit volgt dat erflater indertijd [gedaagden] wel als erfgenamen beschouwde maar alleen omdat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zonen van zijn toemalige echtgenote waren. De feiten en omstandigheden zijn na de echtscheiding dusdanig gewijzigd dat erflater het niet zou hebben gewild dat [gedaagden] nu als erfgenamen kunnen worden beschouwd. Deze uitleg van het testament is overeenkomstig het recente arrest van de Hoge Raad over artikel 4:46 BW [1] . De omstandigheden van na de echtscheiding van erflater en [de (stief-)moeder] tonen ook aan dat erflater de uiterste wil ten gunste van [gedaagden] onder onjuiste beweegredenen heeft opgesteld (artikel 4:43 BW) en dus kan worden vernietigd. Erflater is vergeten zijn testament uit 1997 aan te passen na de echtscheiding met [de (stief-)moeder] en ook in 2019 toen hij de volledige eigendom van zijn woning wilde hebben, aldus steeds [eisers]
4.De beoordeling
“de kinderen van mijn echtgenote”;
“de kinderen van mijn echtgenote”) benoemd tot (mede-)erfgenamen. Na het opstellen van het testament is het huwelijk tussen de erflater en die echtgenote ontbonden. In die zaak is beslist dat de uiterste wil van erflater geen werking heeft voor de voormalige echtgenote en de kinderen van de voormalige echtgenote. Een doorslaggevende omstandigheid daarin was dat de erflater in zijn uiterste wil heeft opgenomen
“mijn echtgenote”en
“de kinderen van mijn echtgenote”. Door de echtscheiding is geen sprake meer van dezelfde feitelijke verhouding die de erflater in zijn testament heeft willen regelen, aldus die jurisprudentie (over het oude recht). In 2003 heeft de Hoge Raad deze uitspraak bevestigd [5] .
“de kinderen van mijn echtgenote”, ook al heeft hij [gedaagde 1] en [gedaagde 2] vervolgens bij naam genoemd. Uit deze bewoordingen volgt dat erflater bij zijn uiterste wil ten gunste van [gedaagden] nadrukkelijk is uitgegaan van zijn huwelijk met [de (stief-)moeder] en dus kennelijk niet van de situatie dat zijn huwelijk met [de (stief-)moeder] door echtscheiding zou zijn ontbonden. Uitgangspunt is dan ook dat erflater de feitelijke verhouding tussen hem en [gedaagden] toen heeft beschouwd als een gezinssituatie door zijn huwelijk met [de (stief-)moeder] . De rechtbank acht voorshands voldoende aannemelijk dat door de echtscheiding aan die gezinssituatie een einde is gekomen. Daarmee sluit de feitelijke situatie niet meer aan bij hetgeen erflater in het testament beoogde te regelen. De rechtbank acht [eisers] dan ook vooralsnog geslaagd in hun stel- en bewijsplicht van de door haar voorgestane uitleg van het testament. Voorshands is voldoende aannemelijk dat de feitelijke verhouding tussen erflater en [gedaagden] na 1998 niet aansluit bij verhouding die erflater in 1997 heeft willen regelen met zijn uiterste wil ten gunste van [gedaagden]
5.De beslissing
woensdag 4 juni 2025voor akte aan de zijde van [gedaagden] als hiervoor bedoeld,