Op 13 mei 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Republiek Bulgarije. De officier van justitie had op 6 maart 2025 verzocht om de behandeling van het EAB, dat strekte tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Bulgarije was veroordeeld tot een vrijheidsstraf van 15 jaar voor illegale handel in verdovende middelen. Tijdens de zitting op 29 april 2025 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadslieden. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon, die de Nederlandse nationaliteit heeft, voldoende binding met Nederland heeft. De verdediging stelde dat de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland kan plaatsvinden, maar dat de straf moet worden aangepast aan het Nederlandse recht, waar een maximum van zes jaar geldt voor het feit. De officier van justitie betwistte dit en stelde dat de opgeëiste persoon niet voldoende binding met Nederland heeft.
De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon in aanmerking komt voor de weigeringsgrond van artikel 6a van de Overleveringswet, omdat de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf kan worden overgenomen. De rechtbank heeft de overlevering geweigerd en de duur van de vrijheidsstraf aangepast naar zes jaar, met de bevel tot tenuitvoerlegging in Nederland. De rechtbank concludeerde dat de maatschappelijke re-integratie van de opgeëiste persoon beter gediend is met tenuitvoerlegging in Nederland dan in Bulgarije.