ECLI:NL:RBAMS:2025:3044

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
9 mei 2025
Zaaknummer
13/299419-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel en aanpassing van de vrijheidsstraf

Op 13 mei 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Republiek Bulgarije. De officier van justitie had op 6 maart 2025 verzocht om de behandeling van het EAB, dat strekte tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Bulgarije was veroordeeld tot een vrijheidsstraf van 15 jaar voor illegale handel in verdovende middelen. Tijdens de zitting op 29 april 2025 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadslieden. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon, die de Nederlandse nationaliteit heeft, voldoende binding met Nederland heeft. De verdediging stelde dat de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland kan plaatsvinden, maar dat de straf moet worden aangepast aan het Nederlandse recht, waar een maximum van zes jaar geldt voor het feit. De officier van justitie betwistte dit en stelde dat de opgeëiste persoon niet voldoende binding met Nederland heeft.

De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon in aanmerking komt voor de weigeringsgrond van artikel 6a van de Overleveringswet, omdat de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf kan worden overgenomen. De rechtbank heeft de overlevering geweigerd en de duur van de vrijheidsstraf aangepast naar zes jaar, met de bevel tot tenuitvoerlegging in Nederland. De rechtbank concludeerde dat de maatschappelijke re-integratie van de opgeëiste persoon beter gediend is met tenuitvoerlegging in Nederland dan in Bulgarije.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/299419-24
Datum uitspraak: 13 mei 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 6 maart 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 30 april 2024 door het procurement van de Republiek Bulgarije, front procurement - Varna (Bulgarije, hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon 2] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1967,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 29 april 2025, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadslieden, mr. D. Bektesevic en mr. A. Timorason, beiden advocaat in Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt:
  • een arrest nr. 34/03.06.2022 van de districtsrechtbank van Varna;
  • een besluit nr. 75/15.05.2023 van het Administratief Hooggerechtshof nr. 258/2022;
  • een besluit nr. 229/11.04.2024 van het Hooggerechtshof van Cassatie betreffende zaak nr. 943/2023.
Bij brief van 8 april 2025 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit meegedeeld dat het laatstgenoemde besluit de definitieve rechterlijke beslissing is, waarbij de opgeëiste persoon is veroordeeld, en dat hij aanwezig was op de zitting die heeft geleid tot deze beslissing. Weigering van de overlevering op grond van artikel 12 OLW is dus niet aan de orde.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 15 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 11 jaar en 5 maanden. De vrijheidsstraf is definitief aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde rechterlijke beslissing van 11 april 2024.
De hiervoor genoemde rechterlijke beslissing van 1 april 2024 betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid; feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Bulgarije een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Inleiding
Op grond van artikel 6a OLW kan de overlevering van een Nederlander, zoals de opgeëiste persoon, worden geweigerd, indien de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Daarbij is onder meer van belang of de opgeëiste persoon voldoende binding heeft met Nederland, zodat de overname van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf zal bijdragen aan de maatschappelijke re-integratie van de opgeëiste persoon.
Standpunt van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon beroept zich op de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a, eerste lid, OLW.
De raadslieden hebben zich op het standpunt gesteld dat de tenuitvoerlegging van de straf door Nederland kan worden overgenomen, maar dat de straf wel moet worden aangepast. Het feit valt naar Nederlands recht namelijk onder artikel 10a van de Opiumwet, waarop een maximumgevangenisstraf van zes jaar staat, welke straf lager is dan de in Bulgarije opgelegde gevangenisstraf van 15 jaar.
Verder hebben de raadslieden gesteld dat het resocialisatiebelang van de opgeëiste persoon evident in Nederland ligt. Daartoe hebben zij het volgende aangevoerd.
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Ten tijde van de zitting staat hij sinds ongeveer een jaar (weer) ingeschreven in Nederland. Hij heeft eerder, voordat hij in
Bulgarije gedetineerd raakte, in Spanje gewoond. Nadat hij Bulgarije mocht verlaten, is hij
weer naar Nederland gekomen en heeft hij zich hier meteen ingeschreven in de Basisregistratie Personen. Hij ziet zijn toekomst hier en is van plan zijn jongste kinderen hier op te voeden. Zijn broer en één van zijn oudere kinderen wonen in Nederland. Hij heeft een eenmanszaak die parfums verkoopt. Ook beschikt hij over een zorgverzekering. Met Bulgarije bestaat geen enkele binding. Hij heeft daar nooit gewoond en gewerkt, hij spreekt de taal niet en heeft evenmin de Bulgaarse nationaliteit. Ten overvloede geldt dat ook met Spanje geen binding (meer) bestaat.
De opgeëiste persoon heeft zijn binding met Nederland ter zitting, mede op vragen van de rechtbank, nader toegelicht. Hij heeft onder meer verklaard dat hij in Spanje heeft gewoond met zijn ex-echtgenote. Na zijn echtscheiding zou hij, vanaf 2015/2016, weer regelmatig in Nederland hebben verbleven. Zijn huidige echtgenote heeft de Tsjechische nationaliteit. Zij is zeer ernstig ziek en verblijft momenteel in Tsjechië met de twee jongste kinderen van de opgeëiste persoon. De eenmanszaak van de opgeëiste persoon is nog in de opstartfase.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat onvoldoende is onderbouwd dat het resocialisatiebelang van de opgeëiste persoon in Nederland ligt en dat daarom geen toepassing moet worden gegeven aan de weigeringsgrond van artikel 6a OLW. Daartoe heeft zij het volgende aangevoerd.
De opgeëiste persoon heeft twintig jaar niet in Nederland verbleven. Het heeft er alle schijn van dat hij naar Nederland is gekomen om hier een mildere straf te krijgen. Uit de overgelegde stukken – geboorteaktes van de twee jongste kinderen, medische stukken ten aanzien van de echtgenote en een inschrijving in de Kamer van Koophandel – blijkt de binding met Nederland niet. Niet gebleken is dat activiteiten zijn verricht in het bedrijf van de opgeëiste persoon. De opgeëiste persoon heeft momenteel geen inkomen in Nederland.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt allereerst vast dat de opgeëiste persoon een beroep heeft gedaan op de weigeringsgrond van artikel 6a OLW. De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Bulgarije opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
De feiten zijn naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde/vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht.
Uit de Nederlandse kwalificatie volgt wel dat de opgelegde vrijheidsstraf het toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaximum – een gevangenisstraf van zes jaren – overstijgt. In artikel 6a, derde lid, OLW is bepaald dat indien de opgelegde vrijheidsstraf een langere duur heeft dan het voor het desbetreffende feit naar Nederlands recht toepasselijke strafmaximum, de duur van de opgelegde vrijheidsstraf tot dat strafmaximum wordt verlaagd. De rechtbank zal de duur van de gevangenisstraf daarom aanpassen naar zes jaar.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen met aanpassing van de duur daarvan zoals hiervoor overwogen.
Uit het dossier volgt verder dat de opgeëiste persoon voldoende familiale en taalkundige banden met Nederland heeft, zodat de overname van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf zal bijdragen aan de maatschappelijke re-integratie van de opgeëiste persoon. Vanuit het oogpunt van maatschappelijke re-integratie is het beter dat de straf in Nederland ten uitvoer wordt gelegd dan in Bulgarije. De rechtbank gaat er vanuit dat de opgeëiste persoon sinds ongeveer een jaar weer in Nederland verblijft. Verder wonen zijn broer en oudste dochter in Nederland. De echtgenote van de opgeëiste persoon verblijft vanwege haar ziekte met een zeer slechte prognose momenteel in Tsjechië met de twee jongste kinderen. De opgeëiste persoon is echter voornemens om met zijn twee jongste kinderen een leven in Nederland op te bouwen. Hij heeft sinds zijn terugkeer naar Nederland contact gelegd met diverse instanties voor ondersteuning bij het opbouwen van een leven in Nederland.
De rechtbank is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen en de duur van de vrijheidsstraf bepalen op zes jaar. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 47 van het Wetboek van Strafrecht, 10a van de Opiumwet en 2, 5, 6a, en 7, OLW.

8.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[de opgeëiste persoon 2]aan het procurement van de Republiek Bulgarije, front procurement - Varna (Bulgarije).
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland, met dien verstande dat de duur van de vrijheidsstraf wordt aangepast naar
6 (zes) jaar.
HEFT OPde overleveringsdetentie van
[de opgeëiste persoon 2] .
BEVEELTde gevangenhouding van
[de opgeëiste persoon 2]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. E. Bicer en H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. R.R. Eijsten en M.J. Gauneau, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 13 mei 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.