ECLI:NL:RBAMS:2025:3076

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
12 mei 2025
Zaaknummer
13-354145-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel van België

Op 13 mei 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen in België. De officier van justitie had op 20 februari 2025 verzocht om de behandeling van het EAB, dat was uitgevaardigd op 28 oktober 2024 en aangevuld op 13 maart 2025. De opgeëiste persoon, geboren in 1981 en met de Spaanse nationaliteit, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.W. Kuijpers, en een tolk tijdens de zitting op 29 april 2025. De rechtbank verlengde de termijn voor uitspraak met 30 dagen en beval de gevangenhouding van de opgeëiste persoon, met schorsing tot aan de uitspraak.

De rechtbank beoordeelde de grondslag en inhoud van het EAB, dat illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen betrof, en concludeerde dat de opgeëiste persoon niet in aanmerking kwam voor gelijkstelling met een Nederlander, omdat niet was voldaan aan de vereisten van de Overleveringswet. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht in Nederland zou kunnen verliezen na overlevering, op basis van informatie van de Immigratie- en Naturalisatie Dienst (IND).

De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. De rechtbank stond de overlevering toe, waarbij de detentieomstandigheden in België als voldoende veilig werden beoordeeld, ondanks eerdere zorgen over de algemene detentieomstandigheden in het land. De uitspraak werd gedaan door mr. C. Klomp, voorzitter, en mrs. E. Biçer en H.P. Kijlstra, rechters, in aanwezigheid van de griffiers mrs. M.J. Gauneau en J.M. Esschendal.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-354145-24
Datum uitspraak: 13 mei 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 20 februari 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 28 oktober 2024 door de onderzoeksrechter van de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen (België) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit), aangevuld bij aanvullend EAB van 13 maart 2025, en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 29 april 2025, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.W. Kuijpers, advocaat in Hoofddorp en door een tolk in de Spaanse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Spaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een aanhoudingsbevel van de onderzoeksrechter bij de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen, afdeling Antwerpen, van 12 februari 2025 (referentie: dossier nr: 2023/058 OR [naam] ; not.nr: AN60.LB.114668/22).
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen;
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

Inleiding
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op basis van artikel 6, derde lid, van de OLW zijn voldaan aan de volgende vereisten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest als gevolg van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
Het antwoord op de vraag over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht op verblijf in Nederland verliest als gevolg van de opgelegde straf of maatregel, beoordeelt de rechtbank aan de hand van informatie van de Immigratie- en Naturalisatie Dienst (IND). De IND heeft bij brief van 29 april 2025 die informatie verstrekt en meegedeeld – kort samengevat – dat de door de officier van justitie beschreven strafrechtelijke feiten ertoe kunnen leiden dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht verliest.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw verzoekt de rechtbank om de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander om zo, in geval van veroordeling tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering aan de uitvaardigende lidstaat, die straf vervolgens in Nederland te kunnen ondergaan.
De raadsvrouw heeft stukken overgelegd om te onderbouwen dat is voldaan aan het eerste vereiste.
Wat betreft het tweede vereiste heeft de raadsvrouw primair betoogd dat niet moet worden uitgegaan van de verklaring van de IND, omdat die te summier dan wel te kort door de bocht is. Subsidiair heeft zij verzocht de IND met de juiste en volledige informatie een nieuw advies te laten opstellen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat niet is voldaan aan beide vereisten voor gelijkstelling met een Nederlander. Uit de overgelegde stukken blijkt niet dat de opgeëiste persoon vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft. Verder kan wel worden uitgegaan van de verklaring van de IND.
Oordeel van de rechtbank
Uit de brief van de IND van 29 april 2025 volgt dat niet is voldaan aan het tweede vereiste. De IND heeft namelijk meegedeeld dat de strafrechtelijke feiten die zijn omschreven in het EAB ertoe kunnen leiden dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht verliest en heeft dat ook voldoende onderbouwd. De rechtbank gaat wel uit van de verklaring en ziet geen aanleiding om een nieuwe verklaring op te vragen, zoals subsidiair verzocht door de raadsvrouw. Omdat niet wordt voldaan aan het onder 2 genoemde vereiste, komt de opgeëiste persoon niet in aanmerking voor gelijkstelling met een Nederlander. De rechtbank zal daarom de stukken die zouden moeten aantonen dat de opgeëiste persoon voldoet aan het onder 1 genoemde vereiste, niet beoordelen. Een terugkeergarantie om een eventuele vrijheidsstraf in Nederland te kunnen ondergaan, hoeft gelet op het voorgaande niet te worden opgevraagd.

6.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank in een andere zaak geoordeeld dat ten aanzien van alle detentie-instellingen in België een algemeen gevaar bestaat dat gedetineerden worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling, gelet op de detentieomstandigheden in België, en dat daarom de tot dan toe verstrekte algemene detentiegarantie niet meer voldoet. [4]
Bij brief van 7 april 2025 van het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele rechten en Vrijheden, Dienst internationale samenwerking in strafzaken - Centrale autoriteit is de volgende garantie gegeven:

1.In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?

[opgeëiste persoon]zal worden opgesloten in de gevangenis van Antwerpen indien na overlevering door de bevoegde gerechtelijke autoriteit wordt beslist dat de persoon in voorlopige hechtenis dient te blijven.
2.
Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling?

België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel.

In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar[opgeëiste persoon]aan zal worden onderworpen na overlevering:
- De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3 m2 individuele levensruimte. Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.
- De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9 m2 inclusief vast meubilair.
o De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de rest van de cel door een muur of scherm
o Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau.
- De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op grond hoeven te slapen.
- Er worden verschillende dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.

3.Sanitaire en hygiëne omstandigheden

Als algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en -bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren.

Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [5]
De rechtbank is, gelet op deze individuele garantie van de Belgische autoriteiten, van oordeel dat het vastgestelde algemene reële gevaar van onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden hiermee voor de opgeëiste persoon is weggenomen. Het algemene gevaar dat de rechtbank heeft aangenomen, wordt door deze individuele garantie namelijk uitgesloten ten aanzien van de opgeëiste persoon, nu hij zal worden geplaatst in een instelling op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder met relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden).

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen (België) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. E. Biçer en H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. M.J. Gauneau en J.M. Esschendal, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 13 mei 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
5.HvJ EU van 25 juli 2018, zaak ML, ECLI:EU:C:2018:589.