ECLI:NL:RBAMS:2025:3144

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 mei 2025
Publicatiedatum
14 mei 2025
Zaaknummer
11115185 \ CV EXPL 24-4883
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake effectenleaseovereenkomst en vernietiging door minderjarige

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 15 mei 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en DEXIA NEDERLAND B.V. over de rechtsgeldigheid van effectenleaseovereenkomsten die door de wettelijke vertegenwoordiger van minderjarigen zijn afgesloten. De vader van [eiser] en zijn zus heeft lease-overeenkomsten ondertekend zonder toestemming van de kantonrechter, zoals vereist volgens artikel 1:345 BW. De rechtbank oordeelt dat de overeenkomsten voor de dochter zijn verjaard, omdat zij op de hoogte was van de overeenkomst bij het afsluiten van een hypotheek. Voor de zoon is de vernietiging echter rechtsgeldig, omdat hij pas meerderjarig werd na het indienen van de vernietigingsbrief. De rechtbank concludeert dat de vorderingen van [eiser] worden afgewezen, omdat niet is aangetoond dat hij of zijn zus uit eigen middelen hebben betaald. Dexia wordt in het gelijk gesteld en de proceskosten worden toegewezen aan Dexia.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 11115185 \ CV EXPL 24-4883
Vonnis van 15 mei 2025
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. L.C.M. Jurgens,
tegen
DEXIA NEDERLAND B.V.,
te Amsterdam,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: Dexia,
gemachtigde: USG Legal Professionals.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 19 april 2024, met producties,
- de akte vermindering van eis,
- de conclusie van antwoord en eis in reconventie, met producties,
- het tussenvonnis van 29 augustus 2024 waarin bepaald is dat schriftelijk door wordt geprocedeerd,
- de conclusie van repliek in conventie, conclusie van antwoord in reconventie en wijziging van eis in conventie, met producties,
- de conclusie van dupliek in conventie, conclusie van repliek in reconventie,
- de conclusie van dupliek in reconventie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Als gesteld en onvoldoende weersproken staat vast:
2.2.
[de vader] is de vader van [eiser] (de zoon) en [zus van eiser] (de dochter). Ten tijde van het afsluiten van de onderstaande overeenkomsten was hij hun wettelijke vertegenwoordiger.
2.3.
[de vader] heeft de volgende lease-overeenkomst (overeenkomst I) ondertekend waarop hij en de toen minderjarige [zus van eiser] (geboren: [geboortedatum 1] 1984) als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorganger van) Dexia:
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
Leasesom
Looptijd
[nummer 1]
03-11-2000
Korting Kado
€ 19.956,00
120 mnd
2.4.
[de vader] heeft de volgende lease-overeenkomst (overeenkomst II) ondertekend waarop hij en de toen minderjarige [eiser] (geboren: [geboortedatum 2] 1987) als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorganger van) Dexia:
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
Leasesom
Looptijd
[nummer 2]
03-11-2000
Korting Kado
€ 19.956,00
120 mnd
2.5.
Met de brief van 25 augustus 2006 heeft [de vader] Dexia bericht dat zijn dochter [zus van eiser] geen hypotheek kon aangaan voor het kopen van een huis, vanwege een registratie van een Dexia-product bij het Bureau kredietregistratie (BKR). Hij verzoekt Dexia om de registratie bij het BKR door te halen.
2.6.
Dexia heeft vervolgens [de vader] met de brieven van 31 augustus 2006 bericht dat [zus van eiser] en [eiser] van de overeenkomsten als mede-contracthouder zijn verwijderd.
2.7.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomsten een eindafrekening opgesteld, gericht aan [de vader] , met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I.
02-11-2010
- € 4.390,70
Nee
II.
02-11-2010
- € 4.390,70
Deels, door verrekening met dividenden (€ 6,55) en kwijtschelding in verband met Duisenbergregeling (€ 1.659,68)
2.8.
De ouder/wettelijke vertegenwoordiger van [zus van eiser] en [eiser] had voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomsten geen toestemming van de kantonrechter gevraagd en verkregen, als bedoeld in artikel 1:345 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
2.9.
Op grond van deze overeenkomsten zijn in totaal € 21.247,16 aan termijnen en – door middel van verrekening met dividendopbrengsten en kwijtschelding – een bedrag van € 1.666,23 aan restschuld aan Dexia betaald. Er is – na verrekening – een bedrag van € 4.050,04 aan dividenden door Dexia uitgekeerd.
2.10.
Bij brief van 29 december 2010 heeft de gemachtigde van [eiser] namens [zus van eiser] en [eiser] (onder meer) de nietigheid van deze overeenkomsten ingeroepen als bedoeld in artikel 1:347 BW, althans vernietiging in rechte aangekondigd.
2.11.
[zus van eiser] heeft haar vorderingen op Dexia overgedragen aan [eiser] met een akte van cessie uit december 2023.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – na vermindering en wijziging van eis en uitvoerbaar bij voorraad om Dexia te veroordelen aan [eiser] € 21.247,16 aan leasetermijnen te betalen, verminderd met € 4.060,06 aan uitbetaalde dividenden en vermeerderd met wettelijke rente en de kosten van het geding.
3.2.
[eiser] stelt dat hier sprake was van een geldlening en dat de wettelijke vertegenwoordiger van hem en zijn zus toestemming nodig had van de kantonrechter als bedoeld in artikel 1:345 BW voor het aangaan van deze overeenkomsten. Omdat deze toestemming er niet was, hebben hij en zijn zus de overeenkomsten rechtsgeldig kunnen vernietigen op grond van artikel 1:347 BW. Dexia wist hierbij, zo stelt [eiser] , dat de overeenkomsten alleen voor hun als kinderen waren aangegaan. [eiser] betwist dat sprake is van verjaring. Verder voert hij aan dat Dexia haar zorgplicht heeft geschonden bij het aangaan van de overeenkomsten en ook daarom gehouden is de schade te vergoeden.
3.3.
Dexia voert verweer, wat uitmondt in een tegeneis. Dexia voert aan dat de rechtsvordering tot vernietiging van de overeenkomsten was verjaard op het moment dat zij de verjaringsbrief ontving. Verder wijst zij erop dat [eiser] en zijn zus al gedurende de looptijd als mede-contractant van de overeenkomsten zijn afgehaald. Ook betwist zij dat sprake is van een onaanvaardbare financiële last.
3.4.
In reconventie vordert Dexia voor recht te verklaren dat zij met betrekking tot de overeenkomsten I en II aan al haar verplichtingen heeft voldaan en daarom niets meer aan [eiser] verschuldigd is.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Uit de overeenkomsten blijkt dat het gaat om een belegging mede door de minderjarige met een geleende som geld en dat de minderjarige aansprakelijk is voor betaling van de rente en de terugbetaling van de geleende hoofdsom. De overeenkomsten zijn dus mede afgesloten voor rekening en risico van de toen minderjarige [zus van eiser] en [eiser] .
4.2.
Artikel 1:345 lid 1 sub d BW is daarom van toepassing zodat (namens) [zus van eiser] en [eiser] een beroep op de vernietigingsgrond van artikel 1:347 BW toekwam.
4.3.
Dexia stelt dat dit beroep op vernietiging al verjaard was op het moment dat zij de vernietigingsbrief eind 2010 ontving.
4.4.
Artikel 1:345 BW beoogt de minderjarige te beschermen tegen – kort samengevat – bepaalde voor hem nadelige rechtshandelingen die zijn wettelijke vertegenwoordiger in zijn naam heeft verricht. Tot de meerderjarigheid is de minderjarige voor een beroep op de vernietigbaarheid van rechtshandelingen in beginsel afhankelijk van de (een) wettelijk vertegenwoordiger. Het wettelijk stelsel brengt verder mee dat de bevoegdheid tot de vernietiging van de overeenkomst niet eerder aan kan vangen dan het moment dat de (voormalig) minderjarige meerderjarig wordt.
4.5.
Vervolgens is de verjaringstermijn hier op grond van artikel 3:52 lid 1 onder d BW drie jaar nadat de gerechtigde de bevoegdheid om de vernietigingsgrond in te roepen ten dienste is komen te staan. Voor het moment dat die verjaringstermijn werkelijk aanvangt is volgens de arresten van de Hoge Raad van 10 juli 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1866) en 31 maart 2019 (ECLI:NL:HR:2017:552) bepalend of de gerechtigde daadwerkelijk in staat is zijn recht geldend te maken doordat hij bekend is geworden met feiten en omstandigheden daarover.
4.6.
Voor overeenkomst I, waar [zus van eiser] (mede-)contractant was, is de kantonrechter met Dexia van oordeel dat het op 29 december 2010 gedane beroep op de vernietigingsgrond van artikel 1:347 BW al verjaard was op het moment dat Dexia de vernietigingsbrief ontving. [eiser] betwist niet dat zijn zus – [zus van eiser] – in augustus 2006 daadwerkelijk bekend werd met overeenkomst I. Zij was toen meerderjarig en liep aan tegen een BKR-registratie van een Dexiaproduct, waardoor zij geen hypotheek kon krijgen. De kantonrechter acht [zus van eiser] vanaf dat moment in staat om – kort gezegd – haar recht geldend te maken en de vernietigingsgrond in te roepen. De verjaringstermijn liep daardoor drie jaar later af, te weten augustus 2009. Ruim één jaar voordat zij de vernietiging voor het eerst ingeroepen heeft.
4.7.
Overeenkomst I is daarmee niet rechtsgeldig vernietigd. In zoverre faalt de vordering van [eiser] .
4.8.
Dat is anders voor overeenkomt II, waar [eiser] (mede-)contractant was. Hij werd in 2005 meerderjarig. Dexia heeft weliswaar vermoedens, maar geen concrete feiten of omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat de bevoegdheid tot vernietiging eerder dan drie jaar voor de vernietigingsbrief aan [eiser] zelf ten dienste heeft gestaan.
4.9.
Dat betekent dat overeenkomst II door de vernietigingsbrief van 29 december 2010 rechtsgeldig is vernietigd.
4.10.
Vervolgens moet beoordeeld worden of Dexia ook tot restitutie van de betalingen moet overgaan.
4.11.
Vaststaat dat de overeenkomsten niet alleen op de naam van de minderjarigen stonden, maar ook op naam van hun wettelijke vertegenwoordiger, [de vader] . Nadat deze in augustus 2006 gevraagd had iets te doen aan de BKR-registratie van zijn dochter [zus van eiser] , heeft Dexia zowel [zus van eiser] als [eiser] van de overeenkomsten afgehaald. Dat betekent dat vanaf dat moment alleen de rechtsverhouding tussen Dexia en [de vader] resteerde. Met zijn betalingen voldeed hij vanaf dat moment aan zijn eigen verbintenis uit de overeenkomsten.
4.12.
Voor de periode dat de overeenkomsten op beide namen stonden, dus tot augustus 2006, stelt [eiser] dat zijn vader [de vader] de betalingen verrichtte uit zijn naam en uit de naam van zijn zus [zus van eiser] en dat Dexia dit van meet af aan wist. Dat blijkt nergens uit, behalve uit een recente verklaring uit januari 2024 van [de vader] . Daarin staat – kort gezegd – dat het zijn idee was iets voor de kinderen te doen en dat hij een schenking gekregen had waar hij een deel van investeerde voor de kinderen. Dit is verder niet met stukken onderbouwd. Ook blijkt nergens uit dat Dexia bij het aangaan van de overeenkomsten daarvan wist. Daarbij heeft Dexia onbetwist gesteld dat de betalingen steeds door [de vader] zijn gedaan. Dat betekent dat de betalingen van [de vader] niet voor restitutie in aanmerking komen, omdat [eiser] onvoldoende heeft gesteld dat hij of zijn zus [zus van eiser] iets uit hun eigen middelen betaalde. Zij hebben daarom hier geen (eigen) belang, zodat de vorderingen (ook) hierom falen.
4.13.
Nog los dat niet is vast komen te staan dat uit de eigen middelen van [eiser] en zijn zus betalingen zijn verricht, heeft [eiser] eveneens te weinig gesteld dat de overeenkomsten voor hem en zijn zus een onaanvaardbare zware financiële last vormen.
4.14.
Dat betekent dat de vorderingen van [eiser] worden afgewezen.
4.15.
Uit het voorgaande volgt verder dat de vorderingen van Dexia toegewezen kunnen worden, omdat hier geen wezenlijke gronden tegen zijn aangevoerd.
4.16.
[eiser] is in conventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Dexia worden begroot op:
- salaris gemachtigde
812,00
(2 punten × € 406,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
947,00
4.17.
[eiser] is ook in reconventie het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. Vanwege de sterke verwevenheid tussen de vorderingen worden de proceskosten van Dexia begroot op nihil.

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 947,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.4.
verklaart voor recht dat Dexia met betrekking tot de overeenkomsten met contractnummer [nummer 1] en contractnummer [nummer 2] aan al haar verplichtingen met betrekking tot deze overeenkomsten in de rechtsverhouding tussen haar en [eiser] heeft voldaan en niets meer aan [eiser] verschuldigd is,
5.5.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, begroot op nihil.
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. Otten en in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2025.
761