ECLI:NL:RBAMS:2025:3194

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 mei 2025
Publicatiedatum
16 mei 2025
Zaaknummer
13-006257-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel en tenuitvoerlegging van straf in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 mei 2025 uitspraak gedaan over een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten. De opgeëiste persoon, geboren in Polen, was in Nederland verblijvend en had een verzoek tot overlevering ontvangen. De rechtbank heeft de overlevering geweigerd op basis van artikel 6a van de Overleveringswet (OLW), omdat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland verbleef en er geen verwachting was dat hij zijn verblijfsrecht zou verliezen door de opgelegde straf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon voldoende economische, familiale en sociale banden met Nederland had, wat bijdroeg aan zijn maatschappelijke re-integratie. De rechtbank heeft ook de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland. De rechtbank heeft het verzoek tot schorsing van de opgeëiste persoon na de uitspraak afgewezen, omdat niet duidelijk was binnen welke termijn in Polen op een gratieverzoek zou worden beslist. De rechtbank concludeert dat de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen, en dat de overlevering op basis van het EAB niet kan plaatsvinden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-006257-24
Datum uitspraak: 15 mei 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 13 maart 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 10 oktober 2023 door
the Regional Court in Kielce, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1987,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 1 mei 2025, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. de Goede, advocaat te Breda.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met dertig dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
enforceable judgment of the Local Court in Końskievan 23 oktober 2020, met kenmerk II K336/17.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van tien maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog acht maanden en 22 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De raadsman heeft opgemerkt dat de opgeëiste persoon zich niet kan herinneren dat hij in persoon is opgeroepen voor de procedure. Voor wat betreft de vraag of dit tot aanvullende vragen dient te leiden, refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank. De opgeëiste persoon heeft aangegeven dat hij is aangehouden en is gehoord als verdachte in de zaak.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet aan de overlevering in de weg staat.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van het vonnis van
23 oktober 2020 (II K336/17) terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. De rechtbank constateert dat sprake is van de omstandigheid van artikel 12, sub a, OLW. De opgeëiste persoon is blijkens de informatie in onderdeel d) van het EAB op 3 augustus 2020 in persoon gedagvaard en is daarbij geïnformeerd over de datum en plaats van de zitting en hij is ervan in kennis gesteld dat een beslissing in zijn afwezigheid kan worden genomen indien hij niet verschijnt op het proces.
Daarom staat artikel 12 OLW niet aan overlevering in de weg.

4.Strafbaarheid; feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
telkens; diefstal door twee of meer verenigde personen;
telkens; poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. De opgeëiste persoon kan daarom worden gelijkgesteld met een Nederlander in de zin van artikel 6a OLW, temeer omdat hij blijkens informatie van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) in het bezit is van een duurzaam EU-verblijfsrecht. Bovendien zal de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht niet verliezen. De opgeëiste persoon woont en werkt al jarenlang in Nederland, heeft hier een verloofde en een jong kind en zal grote nadelen ondervinden wanneer hij zijn straf in Polen moet ondergaan in verband met bezoek en telefonisch contact. Om die reden ligt het voor de hand dat de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf wordt overgenomen en de opgeëiste persoon in Nederland zijn straf uitzit.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de IND ten aanzien van de opgeëiste persoon een duurzaam verblijfsrecht heeft aangenomen, en dat dit doorgaans een gelijkstelling oplevert. Het relevante criterium is echter vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland. Dat blijkt niet uit de stukken.
Oordeel van de rechtbank
Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
Uit informatie van de IND blijkt dat de opgeëiste persoon sinds 14 april 2025 is geregistreerd als duurzaam verblijvend EU-burger. Eén van de voorwaarden voor het verkrijgen van een duurzaam verblijfsrecht is dat, behoudens uitzonderingen die tot een eerdere afgifte nopen, een EU-onderdaan op het moment van de aanvraag vijf jaar of langer rechtmatig in Nederland verblijft. Niet is gebleken dat in het geval van de opgeëiste persoon sprake was van zo een uitzondering op grond waarvan men met een verblijfsduur van minder dan 5 jaar al een duurzaam verblijfsrecht kan ontvangen. Kennelijk heeft de IND dus aangenomen dat de opgeëiste persoon ten tijde van de aanvraag, op 1 april 2025, al gedurende 5 jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland verbleef. De rechtbank vindt hiervoor onder meer steun in de overgelegde stukken van de opgeëiste persoon.
Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat voldaan is aan de eerste voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander.
Tweede voorwaarde
De tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander wordt getoetst aan de hand van een verklaring van de IND over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. Uit de brief van de IND van 28 april 2025 volgt dat de strafrechtelijke feiten er niet toe leiden dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht verliest.
Ook aan deze voorwaarde is dus voldaan.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Uit de hiervoor onder 4 weergegeven Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgt.
De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
Uit het dossier volgt verder dat de opgeëiste persoon voldoende economische, familiale en sociale banden met Nederland heeft. De opgeëiste persoon heeft daarom het centrum van zijn gezinsleven en zijn belangen in Nederland gevestigd. [4] De overname van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf zal dan ook bijdragen aan zijn maatschappelijke re-integratie.
De rechtbank is dus bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

7.Schorsingsverzoek

De raadsman heeft verzocht de opgeëiste persoon na de uitspraak te schorsen om de uitkomst van het gratieverzoek zoals dat is gedaan in Polen af te wachten.
De officier van justitie heeft zich verzet tegen het schorsingsverzoek, omdat een gratieverzoek geen reden vormt een EAB aan te houden of te weigeren. Bovendien moet niet vooruit worden gelopen op de eventuele uitkomst van het gratieverzoek.
De rechtbank wijst het verzoek tot schorsing na de uitspraak af, alleen al vanwege het feit dat niet duidelijk is binnen welke termijn in Polen op het gratieverzoek zal worden beslist.

8.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [6]

9.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

10.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 45 en 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6a en 7 OLW.

11.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan aan
the Regional Court in Kielce, Polen.
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
HEFT OPde overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon].
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en E. de Rooij, rechters,
in tegenwoordigheid van G. Riedijk, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 15 mei 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 6 juni 2023, C-700/21, O. G. (
5.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
6.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (