9.3.Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen
geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals
daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een (vrijheidsbenemende) straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee ernstige feiten die een grove inbreuk vormen op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en zijn eigendom en daarnaast grote maatschappelijk onrust doen ontstaan. Door samen het slachtoffer te omsingelen, te steken en te beroven hebben zij ervoor gezorgd dat hij zeer angstige momenten heeft beleefd waarvan hij mogelijk nog lange tijd last zal hebben. Voor zulke ernstige feiten is in beginsel een onvoorwaardelijke jeugddetentie passend.
De rechtbank houdt rekening met de afspraken die ten aanzien van een aantal delictsgroepen
zijn vastgelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor Straftoemeting Jeugd, die dienen ter
bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie van
10 maart 2025, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor het voorhanden hebben van een vuurwapen.
Persoonlijke omstandigheden en tijdsverloop
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de rapportages en berichtgeving, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt.
JBRA heeft op zitting verklaard dat verdachte op dit moment, naast de begeleiding in het kader van het geschorste bevel voorlopige hechtenis, begeleid wordt door een coach van Veilig Alternatief vanuit de Gemeente Amsterdam. Dit traject zal nog minstens een jaar blijven lopen. De vader van verdachte is inmiddels ook betrokken en ondersteunt hem. Het traject met de IFA coach is inmiddels positief afgerond maar verdachte kan haar nog benaderen als hij dat wil. Daarnaast is verdachte inmiddels niet meer in aanraking gekomen met de politie. JBRA is tevreden over hoe het nu gaat met verdachte en acht een voorwaardelijk kader met toezicht en begeleiding niet meer nodig.
De Raad heeft in haar advies van 4 april 2025 geadviseerd om aan verdachte een deels voorwaardelijke taakstraf op te leggen in de vorm van een werkstraf. De Raad heeft op zitting verder toegelicht dat strafoplegging op dit moment gericht zou moeten zijn op vergelding en ter motivatie om niet nogmaals met de politie in aanraking te komen, aangezien de feiten inmiddels meer dan twee jaar geleden hebben plaatsgevonden. Verdachte is nadien niet meer in contact gekomen met de politie. Het is belangrijk dat Verdachte dagbesteding vindt, daar kunnen zijn Veilig Alternatief-coach en zijn ouders hem mee helpen.
De moeder van verdachte heeft verklaard dat zij zicht heeft op de vrienden van verdachte en weet dat verdachte afscheid heeft genomen van de vrienden met wie hij eerder omging en met wie hij de strafbare feiten pleegde.
De vader van verdachte heeft verklaard dat hij samen met verdachte op zoek is gegaan naar dagbesteding en dat uiteindelijk ook is gelukt. verdachte heeft nu de leeftijd dat hij onderscheid moet maken tussen welke vrienden goed voor hem zijn en welke niet, en dat doet hij nu ook. verdachte laat een duidelijke groei zien.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de feiten een onvoorwaardelijke jeugddetentie rechtvaardigen. Net als de officier van justitie en de raadsvrouw vindt de rechtbank echter niet dat verdachte nu nog terug moet naar de JJI. Wel dient verdachte, uit het oogpunt van vergelding voor de ernstige feiten die hij heeft gepleegd, naast de al ondergane jeugddetentie nog een werkstraf uit te voeren.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de straftoemeting wel een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank komt immers niet tot een bewezenverklaring van een poging doodslag, maar tot een bewezenverklaring van een poging tot zware mishandeling.
Verder betrekt de rechtbank bij het bepalen van de hoogte van de straf dat de bewezenverklaarde feiten inmiddels meer dan twee jaar geleden plaatsgevonden. Daarmee is de redelijke termijn overschreden, zonder dat het Openbaar Ministerie bijzondere redenen heeft kunnen geven die dat tijdsverloop kunnen verklaren. Daarnaast heeft verdachte sinds de schorsing uit zijn voorlopige hechtenis, inmiddels bijna twee jaar geleden, een positieve ontwikkeling doorgemaakt en is hij niet meer in contact gekomen met de politie. Hij heeft zich bovendien al die tijd uitstekend gehouden aan de hem opgelegde bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf ook acht geslagen op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Alles overwegende acht de rechtbank een jeugddetentie voor de duur van 30 dagen met aftrek van voorarrest en een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 40 uur, passend en geboden. Bij het bepalen van de hoogte van de werkstraf houdt de rechtbank er rekening mee dat de voorlopige hechtenis van verdachte langer heeft geduurd dan zijn uiteindelijke detentiestraf.
De rechtbank acht een deels voorwaardelijke jeugddetentie met voorwaarden en een proeftijd niet (meer) aangewezen, gezien de lange en goed verlopen schoringsperiode en gelet op de adviezen van de Raad en JBRA, waarbij in aanmerking wordt genomen dat verdachte de komende tijd begeleiding zal krijgen van de coaching vanuit de gemeente.