ECLI:NL:RBAMS:2025:3249

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 mei 2025
Publicatiedatum
20 mei 2025
Zaaknummer
13/316180-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor medeplegen van een gewapende woningoverval met geweld en bedreiging

Op 9 mei 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een 27-jarige man, die werd beschuldigd van het medeplegen van een gewapende woningoverval op 17 mei 2024 in Amsterdam. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar. Tijdens de overval werd het slachtoffer, [slachtoffer], bedreigd met een vuurwapen en vastgebonden met een veter. De rechtbank oordeelde dat het DNA van de verdachte op de veter was aangetroffen, wat als een daderspoor werd beschouwd. Ondanks de ontkenning van de verdachte, concludeerde de rechtbank dat er voldoende bewijs was voor zijn betrokkenheid bij de overval. De verdediging had verzocht om vrijspraak, maar de rechtbank vond de bewijsvoering overtuigend. De rechtbank constateerde wel dat er vormverzuimen waren, zoals het ontbreken van een bevel tot aanhouding, maar oordeelde dat deze verzuimen niet tot benadeling van de verdachte hadden geleid. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer, en legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op. De in beslag genomen goederen, waaronder de veter, werden verbeurd verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/316180-24
Datum uitspraak: 9 mei 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1997,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
op dit moment gedetineerd te: [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 april 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. W.J. Nijkerk, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. N.S. van Es, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort samengevat – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van een gewapende woningoverval op 17 mei 2024 te Amsterdam.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Inleiding
Op 17 mei 2024 is aangever [slachtoffer] slachtoffer geworden van een gewapende woningoverval, waarbij onder meer horloges, zijn telefoon en zijn autosleutels zijn gestolen. [slachtoffer] heeft in zijn aangifte verklaard de deur van zijn huis open te hebben gedaan voor een man in een Albert Heijn-shirt, waarop deze man de deur verder opentrapte, een vuurwapen op het voorhoofd van aangever richtte en hem tegen de grond werkte. Vervolgens kwamen nog twee mannen de woning binnen, die samen met de man in het Albert Heijn-shirt de woning overhoop haalden op zoek naar waardevolle spullen. Hierbij werden de armen van aangever op zijn rug vastgebonden en werd aangever meermaals bedreigd. Nadat de mannen de woning hebben verlaten, weet aangever zichzelf te bevrijden en wordt de politie gebeld.
Bij onderzoek in de woning worden een veter en kabelbinders aangetroffen. Verdachte komt in beeld nadat bij forensisch sporenonderzoek een DNA-profiel van hem wordt aangetroffen op de veter. Ter terechtzitting heeft verdachte ontkend iets te maken te hebben gehad met de woningoverval.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de woningoverval.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft primair verzocht om verdachte vrij te spreken van het aan hem ten laste gelegde feit, nu niet kan worden vastgesteld dat verdachte één van de overvallers in de woning is geweest. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om verdachte partieel vrij te spreken, nu gelet op de aanvullende verklaring van aangever onvoldoende duidelijk zou zijn welke goederen tijdens de overval zijn weggenomen.
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank concludeert op basis van het forensisch DNA-onderzoek dat verdachte donor is van een gedeelte van het celmateriaal op de veter waarmee aangever is vastgebonden. Naar het oordeel van de rechtbank valt het aangetroffen DNA-materiaal op de veter aan te merken als een daderspoor, nu gelet op de aangifte de conclusie kan worden getrokken dat de veter tijdens de overval is gebruikt om de aangever vast te binden en daarmee is aangeraakt door (één van) de daders van de woningoverval. Verdachte heeft geen verklaring gegeven hoe zijn DNA op die veter terecht heeft kunnen komen. Hij heeft ook verklaard aangever en zijn woning niet te kennen. Het enkele feit dat een veter een verplaatsbaar object betreft, staat naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet in de weg van de betrokkenheid van verdachte bij de woningoverval. Het is naar het oordeel van de rechtbank onwaarschijnlijk dat het DNA-profiel van verdachte op een andere wijze buiten de woning van aangever op de veter terecht is gekomen. Een losse veter betreft geen alledaags gebruiksvoorwerp en bovendien heeft verdachte nagelaten een dergelijk alternatief scenario concreet te maken.
Verder voldoet verdachte aan het door aangever gegeven signalement van de man met het Albert Heijn-shirt die het vuurwapen op hem richtte. Daarbij overweegt de rechtbank dat verdachte niet alleen voldoet aan de door de aangever genoemde algemenere kenmerken (man, tussen de 20 en 30 jaar oud, ongeveer 1.80 meter lang), maar ook aan het meer specifieke kenmerk van het hebben van meerdere tatoeages in de nek.
Ook volgt uit onderzoek dat verdachte op de dag van de woningoverval zijn telefoonnummer heeft gewijzigd. Daarnaast wordt in de telefoon van verdachte een gesprek aangetroffen met de gebruiker van het telefoonnummer + [nummer] (die later wordt geïdentificeerd als [persoon] ). Op 30 april 2024 stuurt [persoon] naar verdachte ‘gaan we geld maken’. Op 18 mei 2024, een dag na de woningoverval, voeren [persoon] en verdachte een gesprek waarin [persoon] hem op agressieve wijze opdraagt het gesprek en zijn telefoonnummer te verwijderen. De rechtbank concludeert hieruit dat verdachte en [persoon] in de periode van 30 april 2024 tot 18 mei 2024 kennelijk bezig waren met een verdekt plan om ‘geld te maken’, gezien het feit dat de onderling verstuurde berichten niet naar buiten mochten komen.
Gelet op deze omstandigheden, in onderling samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verdachte één van de mannen is geweest die betrokken was bij de woningoverval op 17 mei 2024. Verdachte heeft hierbij blijkens de aangifte een leidende rol gehad door de voordeur van aangever open te trappen en een vuurwapen op het slachtoffer te richten, terwijl zijn mededaders met hem de woning hebben doorzocht. Om die reden was er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn mededaders, waardoor verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van diefstal met geweld in de woning van aangever.
Verzoek tot partiële vrijspraak
De rechtbank gaat niet mee in het door de raadsvrouw van verdachte gedane verzoek tot partiële vrijspraak ten aanzien van de weggenomen goederen. Daartoe overweegt de rechtbank dat de aangifte wordt ondersteund door het proces-verbaal van bevindingen waaruit volgt dat de mobiele telefoon en autosleutels van aangever kort na de woningoverval in een prullenbak op het Hoofddorpplein zijn aangetroffen. Dat aangever op 14 januari 2025 – bijna acht maanden na de overval – niet meer precies weet welke goederen zijn weggenomen, is naar het oordeel van de rechtbank gelet op het tijdsverloop voorstelbaar en maakt de bewezenverklaring daarom niet anders.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 17 mei 2024 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen meerdere horloges (van het merk MoonSwatch en G-Shock) en een mobiele telefoon en autosleutels en schoenen (merk Nike) geheel toebehorende aan [slachtoffer] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan andere deelnemers aan dat misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op het (voor)hoofd van die [slachtoffer] heeft gericht en de woorden heeft toegevoegd "Rustig blijven, mond dicht", en
- vervolgens die [slachtoffer] naar binnen heeft gesleept en op de grond heeft gegooid en
- vervolgens naar de waardevolle spullen heeft gevraagd en heeft gezegd "Als je niet zegt waar je nog meer spullen hebt, dan schiet ik je dood", en
- vervolgens terwijl die [slachtoffer] op zijn buik lag de armen van die [slachtoffer] op zijn rug hebben vastgebonden met een veter, en heeft gezegd "Nu rustig blijven hé, anders schieten wij je dood".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een
gevangenisstraf voor de duur van drie jaar, met aftrek van de tijd die verdachte
reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft, indien het tot een strafoplegging komt, verzocht om strafvermindering toe te passen vanwege de onrechtmatige aanhouding van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft samen met zijn onbekend gebleven mededaders een woningoverval gepleegd op het slachtoffer [slachtoffer] . Het slachtoffer is door hen bedreigd met een vuurwapen en vastgebonden, terwijl zijn woning overhoop werd gehaald en meerdere waardevolle spullen door verdachte en zijn mededaders zijn weggenomen. Verdachte heeft door het door hem gepleegde strafbare feit het slachtoffer in een beangstigende situatie gebracht in zijn eigen woning, een plek waar hij zich veilig dient te voelen. Daarnaast veroorzaakt dit soort georganiseerde overvallen door groepen overvallers gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de maatschappij en bij de directe omwonenden in het bijzonder. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij geen enkele blijk heeft gegeven rekening te houden met deze gevolgen van zijn handelen.
Vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering
De raadsvrouw van verdachte heeft betoogd dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, nu een bevel tot aanhouding zoals bedoeld in artikel 54 van het Wetboek van Strafvordering ontbreekt in het procesdossier. Ook heeft de raadsvrouw gesteld dat de agenten die de aanhouding hebben verricht zonder toestemming of machtiging als bedoeld in artikel 55 van het Wetboek van Strafvordering de woning van verdachte hebben betreden, aangezien ook een dergelijk stuk ontbreekt in het procesdossier. Dit maakt volgens de verdediging dat de aanhouding en het binnentreden van de woning niet rechtmatig kunnen worden geacht, waardoor een inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van verdachte. Gesteld is dat bij de strafmaat in het voordeel van de verdachte rekening moet worden gehouden met deze schending.
De rechtbank constateert dat een brondocument dat ten grondslag zou moeten liggen aan een aanhouding ontbreekt in het procesdossier. Wel wordt op verschillende pagina’s in het procesdossier (bijvoorbeeld in het proces-verbaal van aanhouding op pagina 77) verwezen naar een bevel tot aanhouding buiten heterdaad, gegeven door officier van justitie J.J. Smilde. De rechtbank acht het daarom aannemelijk dat een schriftelijk bevel tot aanhouding wel is afgegeven, maar dat het bevel per abuis niet in het dossier is opgenomen. Door het ontbreken van dit bevel in het dossier is echter strikt genomen wel sprake van een verzuim.
Verder overweegt de rechtbank dat voor het binnentreden van een woning zonder toestemming van de bewoner op grond van artikel 2 van de Algemene wet op het binnentreden een schriftelijke machtiging van de (hulp)officier van justitie is vereist. Nu deze machtiging of een verwijzing hiernaar ontbreekt in het procesdossier concludeert de rechtbank dat het binnentreden van de agenten niet voldoet aan de vereisten van de Algemene wet op het binnentreden en daarmee onrechtmatig is, waardoor sprake is van een onherstelbaar vormverzuim. De rechtbank is van oordeel dat hiermee sprake is van de schending van een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift. Woningen mogen door opsporingsambtenaren alleen worden betreden met toestemming van een bewoner of met machtiging van een bevoegde autoriteit. Dit is een belangrijk strafvorderlijk voorschrift ter bescherming van het grondwettelijk gewaarborgde huisrecht en het recht op privéleven. Dit voorschrift strekt daarmee ook ter bescherming van de rechten van de verdachte. Door het onrechtmatig binnentreden in de woning is een inbreuk gemaakt op dit voorschrift en op de door dat voorschrift gewaarborgde belangen van de verdachte, verband houdende met bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer.
Of aan deze vormverzuimen een rechtsgevolg moet worden verbonden moet worden beoordeeld aan de hand van de factoren die zijn genoemd in het tweede lid van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, te weten het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt. Bij de beoordeling daarvan is onder meer van belang of en in hoeverre de verdachte door de verzuimen daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad. De raadsvrouw heeft gesteld dat inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van verdachte, maar heeft daarbij niet aangevoerd welk nadeel verdachte hiervan heeft ondervonden. De rechtbank is van oordeel dat verdachte geen nadeel heeft geleden door zowel het ontbreken van het bevel tot aanhouding als het onrechtmatig binnentreden van zijn woning. Uit het dossier valt op te maken dat de officier van justitie de aanhouding van verdachte heeft bevolen. Daarnaast zag het onrechtmatig binnentreden van zijn woning enkel op de aanhouding van verdachte en niet op de vergaring van bewijs. Hierdoor hebben de vormverzuimen niet tot benadeling van verdachte in het strafproces geleid. De rechtbank zal daarom volstaan met een enkele constatering van de vormverzuimen en houdt hiermee dus geen rekening in het kader van de strafmaat.
Persoonlijke omstandigheden
Uit het strafblad van verdachte volgt dat hij op 13 november 2020 is veroordeeld voor een poging tot insluiping in een woning.
De straf
In het kader van de strafoplegging heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. Ook heeft de rechtbank gekeken naar de LOVS-oriëntatiepunten voor straftoemeting, waaruit volgt dat voor een woningoverval met licht geweld en/of bedreiging in beginsel wordt uitgegaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie jaar. De rechtbank ziet gelet op alle omstandigheden van het geval geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken. De rechtbank zal daarom een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van drie jaar, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

8.Het beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
  • 1 STK Kleding (G6503287);
  • 2 STK Bouwmateriaal (G6503288);
  • 1 STK Bouwmateriaal (G6503289).
8.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om de in beslag genomen goederen verbeurd te verklaren, aangezien deze zijn gebruikt bij de woningoverval.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de in beslag genomen goederen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De in beslag genomen goederen betreffen volgens het procesdossier de veter waarmee aangever is vastgebonden tijdens de overval en de in de woning aangetroffen kabelbinders. De rechtbank zal deze goederen daarom verbeurd verklaren, nu het bewezen verklaarde feit hiermee is begaan.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a, 47 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd in een woning
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
3 (drie) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart
verbeurd:
  • 1 STK Kleding (G6503287);
  • 2 STK Bouwmateriaal (G6503288);
  • 1 STK Bouwmateriaal (G6503289).
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M. van Hall, voorzitter,
mrs. M.F.A.M. Smeets en D.G. Bertsch, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Bos, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 mei 2025.