3.4Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van medeplegen van poging tot doodslag (feit 1)
Om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van het medeplegen van poging tot doodslag moet worden vastgesteld of verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, heeft gehad op de dood van aangever.
Uit het dossier blijkt dat de verdachte en de medeverdachte aangever samen hebben aangevallen en dat de aangever tijdens dit geweldsincident is gestoken met een mes. Gelet op het korte tijdsverloop tussen de melding en het aantreffen van aangever door de politie (3 minuten), is het niet aannemelijk dat aangever na het geweldsincident zou zijn gestoken. De rechtbank kan echter niet vaststellen dat verdachte een mes bij zich had en dat hij degene was die aangever heeft gestoken. Verdachte heeft dit stellig ontkend. Uit de aangifte en het verhoor bij de rechter-commissaris blijkt dat aangever er later pas achter kwam dat hij is gestoken, dat hij geen mes heeft gezien en dat hij niet weet of verdachte hem heeft gestoken of dat het de medeverdachte is geweest. Getuige [getuige] heeft geen mes gezien en heeft ook niet gezien dat aangever is gestoken, maar hij heeft wel gezien dat de kleinere persoon de grotere persoon wegtrok. De mogelijkheid dat de medeverdachte het mes bij zich had en dat verdachte niet wist dat de medeverdachte een mes bij zich had, kan dan ook niet worden uitgesloten.
Gelet op het voorgaande kan niet worden vastgesteld dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat bij de vechtpartij een mes zou worden gebruikt en dat de aangever hiermee zou worden gestoken. De verklaring van ‘ [getuige] waaruit de rechtbank opmaakt dat dat verdachte de medeverdachte bij aangever heeft weggetrokken, duidt eerder op het tegendeel. De rechtbank concludeert dan ook dat niet kan worden bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van de aangever. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van feit 1.
Ten aanzien van (poging tot) zware mishandeling - feit 2
Uit het dossier en de verklaring van verdachte op de zitting blijkt dat aangever door twee mannen, waaronder verdachte, in elkaar is geslagen en dat aangever hierdoor onder meer een afgebroken tand en een verwonding aan zijn bovenlip heeft opgelopen. Verdachte heeft ook bekend dat hij aangever meermalen met zijn vuist in zijn gezicht heeft geslagen.
De vraag is nu of deze handelingen een zware mishandeling of een poging tot zware mishandeling opleveren.
Vrijspraak van medeplegen van zware mishandeling (feit 2 primair)
Voor een bewezenverklaring van zware mishandeling moet worden beoordeeld of sprake is van zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Daarbij wordt gekeken naar de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. Uit vaste jurisprudentie blijkt dat gebitsschade niet zonder meer kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel, en dat in beginsel nadere specifieke vaststellingen met betrekking tot in het bijzonder de noodzaak en de aard van het medische (tandheelkundige) ingrijpen, noodzakelijk zijn.
De rechtbank is van oordeel dat het door de verdachte toegebrachte letsel, dat bestaat uit een afgebroken tand en een verwonding aan de bovenlip, geen zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 Sr betreft. Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het letsel en de aard van het medisch ingrijpen relatief beperkt zijn gebleven. Niet is gebleken dat er geen uitzicht op volledig herstel zou zijn. De rechtbank acht daarom niet bewezen wat primair onder feit 2 ten laste is gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring medeplegen poging tot zware mishandeling (feit 2 subsidiair)
De vraag is vervolgens of poging tot zware mishandeling bewezen kan worden. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gezicht en het hoofd kwetsbare en vitale delen van het menselijk lichaam zijn. Naar het oordeel van de rechtbank bestond er een aanmerkelijke kans dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, gelet op het feit dat de verdachte meermaals met een vuist op het gezicht/hoofd van aangever heeft geslagen. Dat het letsel in dit geval relatief meevalt is niet aan de verdachte te danken. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van de hiervoor beschreven handelingen, ook bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij aangever mogelijk zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen.
Uit de verklaring van verdachte op de zitting en de aangifte blijkt ook dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking van verdachte met de medeverdachte, zodat het handelen van verdachte kan worden gekwalificeerd als medeplegen. Verdachte en de medeverdachte hebben aangever namelijk samen aangevallen en geslagen.
Het ten laste gelegde medeplegen van een poging tot zware mishandeling wordt dan ook bewezenverklaard.