ECLI:NL:RBAMS:2025:3336

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
13-018914-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot doodslag en bewezenverklaring van poging tot zware mishandeling in Amsterdam

Op 13 mei 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij opzettelijk de dood van het slachtoffer heeft beoogd. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte daadwerkelijk het mes had gebruikt dat tot de verwondingen van het slachtoffer leidde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachte wel degelijk samen het slachtoffer hebben aangevallen, wat leidde tot de bewezenverklaring van poging tot zware mishandeling. De verdachte heeft het slachtoffer meerdere keren met zijn vuist in het gezicht geslagen, wat een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich meebracht. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 150 dagen, waarvan 46 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en stelde bijzondere voorwaarden, waaronder een contactverbod met het slachtoffer.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13-018914-25
Datum uitspraak: 13 mei 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats 1] op [geboortedag] 1990,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] ,
thans gedetineerd in: [detentieplaats] ,
hierna: verdachte.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 april 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. F.T. Haak, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.A. Muntjewerf, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van wat door de benadeelde partij [benadeelde partij] en zijn raadsvrouw mr. N.D. ’t Zand, naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – tenlastegelegd dat hij zich op 17 januari 2025 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
1.medeplegen van) poging tot doodslag van [benadeelde partij] ;
2. primairmedeplegen van) zware mishandeling van [benadeelde partij] . Dit feit is
subsidiairten laste gelegd als (medeplegen van) poging tot zware mishandeling.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
Op 17 januari 2025 kreeg de politie een melding om te gaan naar [ adres 4] . Aldaar zouden twee personen een man in elkaar hebben geslagen. De politie trof de man, naar later blijkt [benadeelde partij] (hierna: aangever), aan voor het huis van zijn ouders op [straatnaam 1] , op twee minuten loopafstand van [ adres 4] . De aangever had drie steekwonden in zijn buik, een steekwond in zijn nek, een opgezwollen bovenlip en hij miste een voortand. De aangever zei dat twee personen hem hadden aangevallen, waarvan één verdachte was.
De vraag is of bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging doodslag (feit 1) en het medeplegen van een zware mishandeling (feit 2 primair) dan wel een poging daartoe (feit 2 subsidiair).
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat het medeplegen van een poging tot doodslag (feit 1) en het medeplegen van een poging tot zware mishandeling (feit 2 subsidiair) bewezen kunnen worden. Uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting, de verklaringen van aangever en de verklaringen van twee getuigen blijkt dat aangever is aangevallen door twee personen en dat verdachte en zijn mededader beiden geweld hebben gebruikt. Hieruit blijkt dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. Voor zover verdachte niet zelf aangever zou hebben gestoken, geldt dat verdachte zich niet van het geweld heeft gedistantieerd. Aangever is gestoken in zijn hals en driemaal in zijn buik. De hals en de lever zijn kwetsbare en vitale lichaamsdelen. Het is een feit van algemene bekendheid dat het steken in vitale delen dodelijk letsel kan toebrengen. Bij verdachte is dan ook op zijn minst sprake van voorwaardelijk opzet op de dood (feit 1). Het letsel aan de tand kwalificeert – volgens vaste jurisprudentie – niet als zwaar lichamelijk letsel. Verdachte moet van de zware mishandeling (feit 2 primair) worden vrijgesproken. Wel is sprake van een poging tot zware mishandeling (feit 2 subsidiair).
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het medeplegen van poging tot doodslag (feit 1), omdat geen sprake is van nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte. Verdachte ontkent dat hij aangever heeft gestoken en uit het dossier volgt niet dat verdachte zich ervan bewust was dat aangever is gestoken. Hij heeft ook niet gezien dat de medeverdachte aangever heeft gestoken. Daarnaast is het mogelijk dat de aangever door iemand anders is gestoken op weg naar het huis van zijn ouders nadat het gevecht al had plaatsgevonden. Verder kan het medeplegen van de zware mishandeling niet worden bewezen (feit 2 primair), omdat een afgebroken tand niet als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt. Ten aanzien van het medeplegen van de poging tot zware mishandeling (feit 2 subsidiair) refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van medeplegen van poging tot doodslag (feit 1)
Om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van het medeplegen van poging tot doodslag moet worden vastgesteld of verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, heeft gehad op de dood van aangever.
Uit het dossier blijkt dat de verdachte en de medeverdachte aangever samen hebben aangevallen en dat de aangever tijdens dit geweldsincident is gestoken met een mes. Gelet op het korte tijdsverloop tussen de melding en het aantreffen van aangever door de politie (3 minuten), is het niet aannemelijk dat aangever na het geweldsincident zou zijn gestoken. De rechtbank kan echter niet vaststellen dat verdachte een mes bij zich had en dat hij degene was die aangever heeft gestoken. Verdachte heeft dit stellig ontkend. Uit de aangifte en het verhoor bij de rechter-commissaris blijkt dat aangever er later pas achter kwam dat hij is gestoken, dat hij geen mes heeft gezien en dat hij niet weet of verdachte hem heeft gestoken of dat het de medeverdachte is geweest. Getuige [getuige] heeft geen mes gezien en heeft ook niet gezien dat aangever is gestoken, maar hij heeft wel gezien dat de kleinere persoon de grotere persoon wegtrok. De mogelijkheid dat de medeverdachte het mes bij zich had en dat verdachte niet wist dat de medeverdachte een mes bij zich had, kan dan ook niet worden uitgesloten.
Gelet op het voorgaande kan niet worden vastgesteld dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat bij de vechtpartij een mes zou worden gebruikt en dat de aangever hiermee zou worden gestoken. De verklaring van ‘ [getuige] waaruit de rechtbank opmaakt dat dat verdachte de medeverdachte bij aangever heeft weggetrokken, duidt eerder op het tegendeel. De rechtbank concludeert dan ook dat niet kan worden bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van de aangever. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van feit 1.
Ten aanzien van (poging tot) zware mishandeling - feit 2
Uit het dossier en de verklaring van verdachte op de zitting blijkt dat aangever door twee mannen, waaronder verdachte, in elkaar is geslagen en dat aangever hierdoor onder meer een afgebroken tand en een verwonding aan zijn bovenlip heeft opgelopen. Verdachte heeft ook bekend dat hij aangever meermalen met zijn vuist in zijn gezicht heeft geslagen.
De vraag is nu of deze handelingen een zware mishandeling of een poging tot zware mishandeling opleveren.
Vrijspraak van medeplegen van zware mishandeling (feit 2 primair)
Voor een bewezenverklaring van zware mishandeling moet worden beoordeeld of sprake is van zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Daarbij wordt gekeken naar de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. Uit vaste jurisprudentie blijkt dat gebitsschade niet zonder meer kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel, en dat in beginsel nadere specifieke vaststellingen met betrekking tot in het bijzonder de noodzaak en de aard van het medische (tandheelkundige) ingrijpen, noodzakelijk zijn.
De rechtbank is van oordeel dat het door de verdachte toegebrachte letsel, dat bestaat uit een afgebroken tand en een verwonding aan de bovenlip, geen zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 Sr betreft. Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het letsel en de aard van het medisch ingrijpen relatief beperkt zijn gebleven. Niet is gebleken dat er geen uitzicht op volledig herstel zou zijn. De rechtbank acht daarom niet bewezen wat primair onder feit 2 ten laste is gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring medeplegen poging tot zware mishandeling (feit 2 subsidiair)
De vraag is vervolgens of poging tot zware mishandeling bewezen kan worden. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gezicht en het hoofd kwetsbare en vitale delen van het menselijk lichaam zijn. Naar het oordeel van de rechtbank bestond er een aanmerkelijke kans dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, gelet op het feit dat de verdachte meermaals met een vuist op het gezicht/hoofd van aangever heeft geslagen. Dat het letsel in dit geval relatief meevalt is niet aan de verdachte te danken. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van de hiervoor beschreven handelingen, ook bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij aangever mogelijk zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen.
Uit de verklaring van verdachte op de zitting en de aangifte blijkt ook dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking van verdachte met de medeverdachte, zodat het handelen van verdachte kan worden gekwalificeerd als medeplegen. Verdachte en de medeverdachte hebben aangever namelijk samen aangevallen en geslagen.
Het ten laste gelegde medeplegen van een poging tot zware mishandeling wordt dan ook bewezenverklaard.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Feit 2 subsidiair
op 17 januari 2025 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door die voornoemde [benadeelde partij] meermaals met kracht in het gezicht en tegen het hoofd en tegen het lichaam heeft geslagen, ten gevolge waarvan die voornoemde [benadeelde partij] ten val kwam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straf
7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 en 2 subsidiair bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. De officier van justitie verzoekt het contactverbod dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om aan de verdachte een gevangenisstraf van 7 maanden op te leggen, met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk en met oplegging van de bijzondere voorwaarden die de reclassering adviseert. Zij refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het contactverbod en de dadelijke uitvoerbaarheid daarvan.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft samen met een ander geprobeerd om het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Verdachte en slachtoffer kennen elkaar en hadden de dag voor het geweldsincident ook al een aanvaring gehad. Deze eerdere confrontatie heeft ertoe geleid dat verdachte zich, samen met de medeverdachte, erg gewelddadig jegens het slachtoffer heeft gedragen. Verdachte en zijn mededader hebben door hun handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Uit de toelichting op de vordering van de benadeelde partij komt naar voren dat het voorval een hevige indruk heeft gemaakt op het slachtoffer en dat hij nog steeds gevoelens van onbehagen ervaart wanneer hij zich op straat begeeft. Daarnaast zit hij sinds het voorval ziek thuis van zijn werk. Ook moet er nog een implantaat worden geplaatst om het slachtoffer van een nieuwe tand te kunnen voorzien. Dergelijke feiten zorgen naast het leed en letsel van het slachtoffer voor gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij, temeer nu de vechtpartij in het openbaar heeft plaatsgevonden.
Persoon van de verdachte
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 10 maart 2025. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. De rechtbank weegt dit niet in strafverzwarende en niet in strafverminderende zin mee.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van de rapporten van Reclassering Inforsa van 7 maart en 15 april 2025, opgemaakt door reclasseringsmedewerkster [naam] . Hieruit blijkt – kort samengevat – dat volgens de reclassering het problematische middelengebruik, het psychosociaal functioneren, een gedeeltelijk negatief sociaal netwerk, het ontbreken van huisvestiging en dagbesteding de grootste risicofactoren zijn. Verdachte onderdrukt naar eigen zeggen zijn gevoelens van spanning door alcohol te drinken. Verdachte heeft verklaard dat hij openstaat voor hulpverlening en begeleiding. De reclassering adviseert daarom om bij een veroordeling een deels voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden. Verdachte heeft verklaard bereid te zijn zich aan die voorwaarden te houden.
De rechtbank houdt voorts, in positieve zin, rekening met de proceshouding van verdachte, dat hij ter terechtzitting spijt heeft betuigd jegens het slachtoffer en aan heeft gegeven open te staan voor mediation.
Verder heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Deze oriëntatiepunten dienen als uitgangspunt bij het bepalen van de straf. Voor een zware mishandeling zonder gebruik van een wapen, is het LOVS-oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden. In dit geval is sprake van een poging, wat strafverminderend meeweegt. Daar staat echter tegenover dat de verdachte het geweld in vereniging en in het openbaar heeft gepleegd, wat strafverzwarend werkt.
Strafoplegging
De ernst van het feit rechtvaardigt een gevangenisstraf van 5 maanden. De rechtbank legt een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op, enerzijds om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen en anderzijds om de bijzondere voorwaarden zoals geformuleerd door de reclassering op te kunnen leggen. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 150 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 46 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en de door de reclassering genoemde bijzondere voorwaarden passend en geboden.
Gelet op voornoemde straf en de duur van het voorarrest heeft de rechtbank reeds op 29 april 2025 bevolen dat de voorlopige hechtenis van de verdachte wordt opgeheven met ingang van 30 april 2025, omdat vanaf dat moment de situatie als bedoeld in artikel 67a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) aan de orde was.
Dadelijke uitvoerbaarheid contactverbod
De reclassering heeft in een eerder rapport van 7 maart 2025 het risico op recidive als hoog ingeschat en het risico op letsel als gemiddeld. De rechtbank zal daarom bevelen dat het contactverbod dadelijk uitvoerbaar is, zoals verzocht door de aangever en gevorderd door de officier van justitie.

8.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 7.000,40 aan materiële schade en een vergoeding van € 10.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de materiële schade. Ten aanzien van de immateriële schade heeft hij verzocht om dit bedrag te matigen tot een bedrag van € 5.000,- en voor het overige deel niet-ontvankelijk te verklaren. Tevens heeft hij verzocht het gevorderde bedrag toe te wijzen met de schadevergoedingsmaatregel.
8.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de materiële schade verzocht om de te maken tandartskosten voor het implantaat niet-ontvankelijk te verklaren, aangezien de offerte van de tandarts nog niet door de benadeelde partij is ondertekend en het onduidelijk is welk gedeelte van de offerte door de zorgverzekering zal worden gedekt. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de verdediging aangevoerd dat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Daarnaast kan het causaal verband tussen de gevorderde schade en het bewezen verklaarde feit, namelijk het medeplegen van de poging tot zware mishandeling, onvoldoende worden vastgesteld. De verdediging heeft daarom verzocht om de gevorderde immateriële schadevergoeding niet-ontvankelijk te verklaren.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Vast is komen te staan dat aan [benadeelde partij] door het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vergoeding van het eigen risico (€ 385,-) en de kosten van het vernielde poloshirt (€ 30,29) zijn onderbouwd, niet door de verdediging weersproken en zullen worden toegewezen. De te maken kosten voor het implantaat (€ 6.585,11) zijn duidelijk gespecificeerd in de begroting van de tandarts die als bijlage bij de vordering is gevoegd. De begroting komt de rechtbank niet onredelijk voor. De rechtbank gaat daarom voorbij aan het verweer van de raadsvrouw ten aanzien van de tandartskosten, voor de begroting van de schade is het immers niet relevant of de kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. Gelet op het voorgaande zal het gevorderde bedrag aan materiële schade van € 7.000,40 worden toegewezen.
Immateriële schade
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 onder b van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, er een ernstige inbreuk is gepleegd op zijn lichamelijke integriteit en de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit geestelijk letsel heeft opgelopen. Het gevorderde bedrag acht de rechtbank echter te hoog. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid op € 2.500,-.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. Hij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Conclusie
De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 9.500,40 bestaande uit € 7.000,40 aan vergoeding van materiële schade en € 2.500,- aan vergoeding van immateriële schade.
Ten aanzien van de wettelijke renteHet uitgangspunt is dat de wettelijke rente verschuldigd is vanaf het moment waarop de schade is ingetreden. Verdachte is daarom vanaf 17 januari 2025 de wettelijke rente verschuldigd over het toegewezen bedrag aan immateriële schade
(€ 2.500,-) en de materiële schade bestaande uit de (te maken) tandartskosten (€ 6.585,11) en het vernielde poloshirt (€ 30,29). Over de vergoeding van het eigen risico (€ 385,00) is de verdachte vanaf 3 april 2025 de wettelijke rente verschuldigd, omdat per die datum het eigen risico in rekening is gebracht.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [benadeelde partij] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder feit 2 subsidiair bewezen geachte is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 9.500,40 (negenduizendvijfhonderd euro en veertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 april 2025 over het eigen risico van € 385,00 en vanaf 17 januari 2025 over de overige toegewezen bedragen.

9.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende goederen in beslag genomen:
  • 1 STK Telefoontoestel (goednummer: G6607934)
  • 1 STK Telefoontoestel (goednummer: G6607971)
  • 1 STK Cocaïne (goednummer: G6607948)
  • 1 STK Spiegel (goednummer: G6607968)
  • 1 STK Sigarettendoos (goednummer: G6607967)
9.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft verzocht de cocaïne te onttrekken aan het verkeer, de spiegel en sigarettendoos te bewaren ten behoeve van de rechthebbende en de telefoons terug te geven aan verdachte.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zicht gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het beslag.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Teruggave aan verdachte
De telefoontoestellen worden teruggegeven aan de verdachte. Een relatie met het door verdachte gepleegde strafbare feit kan niet worden vastgesteld.
Bewaren ten behoeve van de rechthebbende.
Omdat de rechtbank op dit moment niet kan vaststellen wie de rechtmatige eigenaar is, worden de spiegel en sigarettendoos bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
De inbeslaggenomen cocaïne, die aan verdachte toebehoort en is aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte begane misdrijf, moet, voor zover het bezit ervan niet gecontroleerd is, uit het maatschappelijk verkeer worden verwijderd. De inbeslaggenomen cocaïne heeft echter geen relatie met de ten laste gelegde feiten (een en ander zoals bedoeld in artikel 36c Sr). Ook kan de cocaïne niet in relatie komen te staan met soortgelijke feiten (een en ander zoals bedoeld in artikel 36d Sr). Onttrekking aan het verkeer is derhalve als beslissing in dit vonnis niet mogelijk. Verbeurdverklaring is ook niet aan de
orde. Anderzijds kan de rechtbank de cocaïne niet aan verdachte teruggeven. De enige rechtens toegestane en verantwoorde beslissing die de rechtbank kan nemen, is de bewaring ten behoeve van de rechthebbende te gelasten. Het Openbaar Ministerie kan dan te zijner tijd, na ommekomst van de daarvoor geldende bewaartermijn, alsnog een beslissing nemen met betrekking tot dit voorwerp die erop neerkomt dat het voorwerp aan het verkeer wordt onttrokken. Het Openbaar Ministerie kan ook een vordering tot onttrekking aan het verkeer als bedoeld in artikel 552f, tweede lid Sv bij de rechtbank indienen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45 en 302 Sr.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het
onder feit 1 en feit 2 primairtenlastegelegde niet bewezen en
spreektverdachte daarvan
vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 2 subsidiair:
Medeplegen van poging tot zware mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
150 (honderdvijftig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
46 (zesenveertig) dagen,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde meldt zich vijf dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Inforsa op het adres [adres 2] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
- Gedragsinterventie agressiebeheersing
Veroordeelde neemt actief deel aan de gedragsinterventie Alcohol en Geweld (SVG) of een andere gedragsinterventie die gericht is op agressiebeheersing. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
- Ambulante behandeling
Veroordeelde laat zich behandelen door de Forensisch Ambulante Zorg (FAZ) of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zodra veroordeelde is aangenomen door de zorgverlener. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
- Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Veroordeelde verblijft in HVO Querido of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start zodra veroordeelde is aangenomen door de wooninstelling. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
- Contactverbod
Veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met [benadeelde partij] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats 2] ( [geboorteland] ), wonende op het [adres 3] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
- Dagbesteding
Veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van dagbesteding, met een vaste structuur.
- Meewerken aan middelencontrole
Veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol om het middelengebruik te
beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14e, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14e, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit nodig acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarde van het
contactverboden het op grond van artikel 14c, zesde lid van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaaris.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] gedeeltelijk toetot een bedrag van € 9.500,40 (negenduizendvijfhonderd euro en veertig cent), waarvan € 7.000,40 (zevenduizend euro en veertig cent) aan vergoeding van materiële schade en € 2.500,- (tweeduizendvijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Ten aanzien van de immateriële schade (€ 2.500,-) en de materiële schade, bestaande uit de tandartskosten (€ 6.585,11) en de kosten van het vernielde poloshirt (€ 30,29) is de rente verschuldigd vanaf 17 januari 2025. Ten aanzien van het eigen risico (€ 385,-) is de wettelijke rente verschuldigd vanaf 3 april 2025.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij] aan de staat € 9.500,40 (negenduizendvijfhonderd euro en veertig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Ten aanzien van de immateriële schade (€ 2.500,-) en de materiële schade, bestaande uit de tandartskosten (€ 6.585,11) en de kosten van het vernielde poloshirt (€ 30,29) is de rente verschuldigd vanaf 17 januari 2025. Ten aanzien van het eigen risico (€ 385,-) is de wettelijke rente verschuldigd vanaf 3 april 2025. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 82 (tweeëntachtig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Gelast de
teruggave aan verdachtevan:
  • 1 STK Telefoontoestel (goednummer: G6607934);
  • 1 STK Telefoontoestel (goednummer: G6607971).
Gelast de
bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan:
  • 1 STK Spiegel (goednummer: G6607968);
  • 1 STK Sigarettendoos (goednummer: G6607967);
1 STK Cocaïne (goednummer: G6607948).
Dit vonnis is gewezen door
mr. L. Sanders, voorzitter,
mrs. M.C. Danel en J.G. Vegter, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. M. van der Mark en K.V. Meiring, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 mei 2025.