ECLI:NL:RBAMS:2025:3406

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
13-072743-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot verdovende middelen

Op 22 mei 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Amtsgericht Keulen in Duitsland. De zaak betreft een verzoek tot overlevering van de opgeëiste persoon, die wordt verdacht van illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 8 mei 2025 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. K. van der Schaft, aanwezig was en de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.E.M.C. Koudijs.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De verdediging voerde aan dat de overlevering moest worden geweigerd vanwege ontoereikendheid van de bewijsvoering in het EAB, maar de rechtbank oordeelde dat het EAB voldoende informatie bevatte over de verdenking en dat de eisen van artikel 2 OLW waren nageleefd. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging en concludeerde dat de opgeëiste persoon, die de Nederlandse nationaliteit heeft, zijn straf in Nederland kan ondergaan.

De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij zij opmerkte dat de opgeëiste persoon voldoende banden met Nederland heeft en dat de tenuitvoerlegging van een eventuele straf beter in Nederland kan plaatsvinden. De rechtbank heeft ook het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak afgewezen, omdat er geen concreet zicht was op intrekking van het EAB. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-072743-25
Datum uitspraak: 22 mei 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 13 maart 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 14 februari 2025 door
Amtsgericht Keulen, Duitsland (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 8 mei 2025, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.E.M.C. Koudijs, advocaat in Utrecht.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een aanhoudingsbevel van 15 januari 2025 uitgevaardigd door
Amtsgericht Keulen, met zaaknummer 581 Ls 260/22.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Duits recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB. [3]
3.1
Genoegzaamheid
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd, dan wel dat aanvullende vragen moeten worden gesteld, gelet op de ontoereikendheid van hetgeen in het EAB is omschreven omtrent de (totstandkoming van de) verdenking. De verdenking lijkt enkel gebaseerd op de verklaring van een medeverdachte die mogelijk belang heeft bij het afleggen van een voor de opgeëiste persoon belastende verklaring.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 2 OLW enkel vereist dat het EAB de verdenking vermeldt. Daaraan is in deze zaak voldaan. Het EAB hoeft niets te vermelden over de gronden van de verdenking of de bewijsmiddelen. De raadsman lijkt een onschuldverweer te voeren, maar daarvoor is in de overleveringsprocedure geen plaats.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder het strafbare feit is gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij het strafbare feit. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
Uit de feitomschrijving volgt dat de opgeëiste persoon ervan wordt verdacht dat hij op een niet nader bekend tijdstip in maart 2021 acht kilogram marihuana heeft verkocht aan een medeverdachte en een koerier opdracht heeft gegeven deze verdovende middelen vanuit Nederland de grens met Duitsland over te brengen, waarbij de levering was gepland op 26 maart 2021. De pleegdatum en de rol van de opgeëiste persoon zijn daarmee voldoende duidelijk. Het EAB vermeldt als pleegplaatsen Keulen en elders, wat in het licht van de feitomschrijving genoegzaam is. Daarbij komt dat sprake is van een vervolgings-EAB, waarbij de overlevering is gevraagd ten behoeve van een nog lopend strafrechtelijk onderzoek. De precieze gang van zaken met betrekking tot het feit waarvan de opgeëiste persoon in Duitsland wordt verdacht, zal later in Duitsland moeten blijken. Naar het oordeel van de rechtbank is het specialiteitsbeginsel dan ook voldoende gewaarborgd.
Voor zover door de verdediging is betoogd dat onvoldoende duidelijk is waarop de uitvaardigende justitiële autoriteit de verdenking tegen de opgeëiste persoon baseert, overweegt de rechtbank dat artikel 2 OLW niet de eis stelt dat het EAB de verdenking (met bewijsmiddelen) onderbouwt. Het is verder vaste rechtspraak dat de overleveringsrechter niet in de beoordeling van de gronden van de verdenking treedt.
Voor zover de raadsman namens de opgeëiste persoon een onschuldverweer heeft willen voeren overweegt de rechtbank dat per 1 oktober 2024 de OLW is gewijzigd. Deze wijzigingen hebben onmiddellijke werking. Als gevolg hiervan is het niet meer mogelijk om met vrucht een onschuldverweer te voeren, nu de OLW hiervoor geen basis biedt.
De rechtbank verwerpt het verweer en ziet geen aanleiding om nadere vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te stellen.

4.Strafbaarheid

4.1
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een zogenoemd lijstfeit dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven. De rechtbank komt dan ook niet toe aan de beoordeling van het verweer van de raadsman dat onduidelijk is of het feit naar Nederlands recht strafbaar is omdat de levering nimmer heeft plaatsgevonden. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om daarover nadere vragen te stellen.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit en beroept zich op de garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van maatschappelijke re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. De opgeëiste persoon heeft immers het centrum van zijn gezinsleven en zijn belangen in Nederland gevestigd. [4]
Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
Der Leitende Oberstaatsanwalt in Kölnheeft op 27 maart 2025 ten behoeve van de opgeëiste persoon de volgende garantie gegeven:
“Uitlevering van de Nederlandse staatsburger [opgeëiste persoon] , geboren op [geboortedag] 1988 te [geboorteplaats] /Nederland, vanuit Nederland aan Duitsland met het oog op strafrechtelijke vervolging
(…)
Er wordt verzekerd dat de vervolgde persoon in geval van een definitieve veroordeling in de Bondsrepubliek Duitsland op grond van de huidige versie van het Kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie (ABI. L 327 van 5.12.2008, blz. 27) voor de verdere tenuitvoerlegging van de straf naar Nederland zal worden teruggezonden.”
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB ziet op een feit dat geacht wordt gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [5]
De officier van justitie verzoekt de rechtbank af te zien van deze weigeringsgrond en voert daartoe aan dat het onderzoek is aangevangen in Duitsland, de bewijsmiddelen zich daar bevinden, de drugs bestemd waren om in Duitsland te worden ingevoerd, door Duitsland een terugkeergarantie ten behoeve van de opgeëiste persoon is afgegeven en het Nederlandse Openbaar Ministerie niet voornemens is de opgeëiste persoon voor dit feit te vervolgen.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn;
- de gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
De rechtbank stelt in het licht van de door de officier van justitie gegeven argumenten vast dat het gegeven dat het feit wordt geacht gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd onvoldoende aanleiding vormt om de weigeringsgrond toe te passen.

7.Verzoek tot aanhouding

Door de raadsman is een brief van de Duitse advocaat van de opgeëiste persoon overgelegd, inhoudende een verzoek aan de Duitse autoriteiten om het EAB in te trekken dan wel op te schorten onder voorwaarden en te bezien of een minder vergaand alternatief mogelijk is. De raadsman heeft verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden, om de uitkomst daarvan af te wachten.
De officier van justitie heeft zich verzet tegen aanhouding van de behandeling van de zaak.
De rechtbank wijst het verzoek tot aanhouding af. De raadsman heeft niet onderbouwd dat er concreet zicht is op intrekking van het EAB, terwijl de rechtbank uitspraak moet doen over de verzochte overlevering binnen de termijn van artikel 22 OLW. De rechtbank overweegt verder dat een eventuele intrekking van het EAB na deze uitspraak ertoe kan leiden dat de feitelijke overlevering van de opgeëiste persoon achterwege blijft.

8.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
Amtsgericht Keulen, Duitsland, voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. E. de Rooij en M.W. Speksnijder, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. Harland, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 22 mei 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 6 juni 2023, C-700/21, O. G. (
5.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.