ECLI:NL:RBAMS:2025:3414

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
13-106760-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot negen strafbare feiten

Op 22 mei 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de gedelegeerde Europese aanklager in Berlijn, Duitsland. Het EAB betreft de aanhouding en overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Roemenië, die wordt verdacht van negen strafbare feiten volgens Duits recht. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 8 mei 2025 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was en werd bijgestaan door zijn raadsman. De officier van justitie heeft verzocht om de behandeling van het EAB in behandeling te nemen, terwijl de verdediging aanvoerde dat de opgeëiste persoon onschuldig was aan de tenlastegelegde feiten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de vereisten van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De rechtbank heeft ook overwogen dat het specialiteitsbeginsel gewaarborgd is, en dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling, zijn straf in Nederland kan ondergaan. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij de garantie van de uitvaardigende justitiële autoriteit is geaccepteerd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-106760-25
Datum uitspraak: 22 mei 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 15 april 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 7 april 2025 door de gedelegeerde Europese aanklager bij het Europees Openbaar Ministerie [2] , bureau Berlijn, Duitsland (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1964,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
ten tijde van de zitting gedetineerd in de [detentieadres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 8 mei 2025, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. P.W. Szymkowiak, advocaat in Maastricht.
De rechtbank heeft voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met schorsing van dat bevel (met ingang van het moment waarop de opgeëiste persoon een borgsom van € 50.000,- heeft betaald en zijn reisdocumenten heeft ingeleverd) tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse en Roemeense nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een aanhoudingsbevel of gerechtelijke beslissing met hetzelfde effect:
Haftbefehl des Gerichtsvan
Amtsgericht Tiergartend.d. 2 april 2025 – dossiernummer 353 Gs 1812/25.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan negen naar Duits recht strafbare feiten. Deze negen feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. [3] De rechtbank leest het EAB aldus dat de overlevering niet wordt gevraagd voor de feiten vermeld in onderdeel f) van het EAB. Zoals in onderdeel f) is vermeld, verzet het specialiteitsbeginsel zich er niet tegen dat de opgeëiste persoon voor de in onderdeel f) van het EAB vermelde feiten wordt vervolgd. Het specialiteitsbeginsel verzet zich er echter wel tegen dat de opgeëiste persoon voor deze feiten gedetineerd zal raken, tenzij de betrokkene afstand doet van de bescherming van het specialiteitsbeginsel of de rechtbank daarvoor toestemming verleent.
3.1
Genoegzaamheid
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden, om nadere vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te stellen, omdat de opgeëiste persoon de strafbare feiten niet kan hebben gepleegd.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich verzet tegen aanhouding van de behandeling van de zaak, omdat in de overleveringsprocedure niet in de gronden van de verdenking moet worden getreden.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
Uit de feitomschrijving in het EAB volgt ten aanzien van alle negen feiten de pleegplaats (Duitsland), de pleegperiode, de rol van de opgeëiste persoon (bij twee feiten als dader en bij zeven feiten als medeplichtige) en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd. Daarbij komt dat sprake is van een vervolgings-EAB, waarbij de overlevering is gevraagd ten behoeve van een nog lopend strafrechtelijk onderzoek. De precieze gang van zaken met betrekking tot de feiten waarvan de opgeëiste persoon in Duitsland wordt verdacht, zal later in Duitsland moeten blijken. Naar het oordeel van de rechtbank is het specialiteitsbeginsel dan ook voldoende gewaarborgd. De rechtbank ziet geen aanleiding om nadere vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Voor zover door de verdediging is betoogd dat onvoldoende duidelijk is waarop de uitvaardigende justitiële autoriteit de verdenking tegen de opgeëiste persoon baseert, overweegt de rechtbank dat artikel 2 OLW niet de eis stelt dat het EAB de verdenking onderbouwt. Het is ook vaste rechtspraak dat de overleveringsrechter niet in de beoordeling van de gronden van de verdenking treedt.
Voor zover de raadsman namens de opgeëiste persoon een onschuldverweer heeft willen voeren overweegt de rechtbank dat per 1 oktober 2024 de OLW is gewijzigd. Deze wijzigingen hebben onmiddellijke werking. Als gevolg hiervan is het niet meer mogelijk om met vrucht een onschuldverweer te voeren, nu de OLW hiervoor geen basis biedt.

4.Strafbaarheid

4.1
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de negen strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld, te weten:
- deelneming aan een criminele organisatie;
- fraude, met inbegrip van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad zoals bedoeld in de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de negen feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit en beroept zich op de garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van maatschappelijke re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. De opgeëiste persoon heeft immers het centrum van zijn gezinsleven en zijn belangen in Nederland gevestigd. [4]
Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
De
Delegierter Europäischer Staatsanwaltbij het
Europäische Staatsanwaltschaft Zentrum Berlin, Duitsland, heeft op 28 april 2025 de volgende garantie gegeven:
“I hereby have the honour to give you the assurance that [de opgeëiste persoon] , when extradited to Germany and in the case that he will be sentenced to an unconditioned (executable) prison sentence, he shall be surrendered, upon his wish, back to the Kingdom of the Netherlands for the execution of his sentence.”
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[de opgeëiste persoon]aan de gedelegeerde Europese aanklager bij het Europees Openbaar Ministerie, bureau Berlijn, Duitsland, voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. E. de Rooij en M.W. Speksnijder, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. Harland, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 22 mei 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie rechtbank Amsterdam 23 november 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:7468.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 6 juni 2023, C-700/21, O. G. (