7.3.Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij het keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting en voorbereiding van brandstichting. De rechtbank vindt dit ernstige en vooral zorgwekkende feiten, mede in het licht van de geestestoestand waarin verdachte verkeerde en het feit dat er een half jaar daarvoor ook al brand in zijn woning was ontstaan. Verdachte lijkt niet de ernst in te zien van de feiten en bagatelliseert de gevolgen die deze voor de omgeving hadden kunnen hebben. Het feit dat verdachte na de brandstichting is aangetroffen met een grote hoeveelheid goederen bestemd om brand mee te stichten, doet vrezen dat verdachte diezelfde dag nog een veel grotere brand had willen stichten. Een alerte buurtbewoner en het ingrijpen van de politie hebben dat kunnen voorkomen.
Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging van zijn schoonzoon en dochters. De rechtbank heeft in hun aangiftes gelezen hoeveel indruk de gedragingen van verdachte op hen hebben gemaakt en hoeveel zorgen zij zich maken om verdachte. Dat verdachte ook die feiten bagatelliseert, zal extra lastig zijn voor de aangevers.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 24 april 2025. Hieruit blijkt dat verdachte in het verleden niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Verminderde toerekeningsvatbaarheid
In het kader van persoonsonderzoek naar verdachte is aan een psychiater en psycholoog opdracht gegeven verdachte te onderzoeken.
Uit het rapport van psychiater M.H. Diawara van 29 december 2024 blijkt dat verdachte niet heeft meegewerkt aan het psychiatrisch onderzoek waardoor geen zicht is verkregen op zijn persoon. De psychiater heeft hierdoor geen conclusie kunnen trekken omtrent de doorwerking van een eventuele stoornis ten tijde van het ten laste gelegde en de daaruit voortvloeiende mate van toerekeningsvatbaarheid.
Verdachte heeft wel meegewerkt aan het psychologisch onderzoek door GZ-psycholoog N.P.A. van der Weegen. In de Pro Justitia rapportage van 29 december 2024 heeft de psycholoog– kort gezegd – gerapporteerd dat verdachte lijdt aan een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met borderline en narcistische trekken. Daarnaast is er bij verdachte sprake van een ernstige stoornis in het gebruik van alcohol. Deze stoornissen hebben verdachte belemmerd in het maken van andere keuzes voorafgaand en ten tijde van het tenlastegelegde. De psycholoog komt daarom tot het advies om de tenlastegelegde feiten in verminderde mate toe te rekenen aan verdachte.
De rechtbank zal, ondanks dat slechts de psycholoog dit heeft geadviseerd, het bewezenverklaarde feit in verminderde mate aan verdachte toerekenen. Hiertoe wordt overwogen dat de psychologische rapportage op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat de conclusies met betrekking tot de bij verdachte aanwezige stoornissen en de toerekenbaarheid worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing van de psycholoog.
De op te leggen straf
De rechtbank acht, alles overwegend en rekening houdend met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, conform de eis van de officier van justitie, een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden met aftrek van voorarrest passend en geboden.
Oplegging van de tbs-maatregel
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of er naast de oplegging van een gevangenisstraf ook de noodzaak is tot het opleggen van tbs met dwangverpleging, zoals door de officier van justitie is geëist. Tbs met dwangverpleging kan door de rechter worden opgelegd indien is voldaan aan de in de artikelen 37a en 37b Sr gestelde voorwaarden. Eén van die voorwaarden houdt in dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Daarnaast dient het door de verdachte begane feit, een specifiek misdrijf te zijn of een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en dient de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen.
Voor oplegging van tbs met dwangverpleging (artikel 37b, eerste lid Sr) is verder volgens het bepaalde in artikel 37a lid 3 Sr vereist dat de rechter beschikt over een advies van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, waaronder een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht. Dit lid blijft conform artikel 37a lid 4 Sr buiten toepassing indien de betrokkene, zoals in dit geval, weigert medewerking te verlenen aan een multidisciplinair onderzoek. Dit neemt niet weg dat vereist blijft dat vastgesteld moet worden dat sprake is van een psychische stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte ten tijde van het plegen van het feit.
Verdachte heeft alleen meegewerkt aan het onderzoek van GZ-psycholoog N.P.A. van der Weegen. Zoals hiervoor aangegeven concludeert de psycholoog dat verdachte lijdt aan een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met borderline en narcistische trekken. Daarnaast is sprake van een ernstige stoornis in het gebruik van alcohol. Het recidiverisico wordt als hoog inschat. Dit risico wordt gevormd door de bij verdachte vastgestelde stoornissen waardoor hij beperkte emotieregulatievaardigheden heeft, zijn problemen externaliseert, geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn gedrag en zijn geweten niet adequaat functioneert. De enige beschermende factor is de bovengemiddelde intelligentie van verdachte. De onderzoekster acht klinische behandeling van verdachte in een gedwongen kader aangewezen om het recidiverisico te verlagen omdat verdachte geen probleembesef heeft, zich eerder niet aan voorwaarden hield en zich niet committeerde aan behandelingen.
De rechtbank heeft beide onderzoekers als deskundigen ter terechtzitting gehoord. Zij hebben hun conclusies uit de rapporten bevestigd. N.P.A. van der Weegen heeft daaraan toegevoegd dat zij verwacht dat er bij verdachte nog langdurig sprake zal zijn van een hoog recidiverisico omdat de patronen van verdachte door zijn leeftijd hardnekkig zijn.
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan de wettelijke vereisten om tbs met dwangverpleging op te leggen. De psychiater heeft geen zicht gekregen op de persoon van verdachte en de vraagstelling niet kunnen beantwoorden, omdat verdachte niet heeft meegewerkt aan het onderzoek. De psycholoog heeft echter vast kunnen stellen dat bij verdachte sprake was van ziekelijke stoornissen van de geestvermogens. De rechtbank onderschrijft de conclusie dat oplegging van tbs met verpleging van overheidswege noodzakelijk is. De veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen eisen de terbeschikkingstelling van de verdachte met verpleging van overheidswege. Dat oordeel is gegrond op de ernst en aard van de bewezen verklaarde feiten en het gevaar voor herhaling. De maatschappij dient hiertegen te worden beschermd. De verdediging heeft op zitting aangegeven dat de rechtbank kan volstaan met oplegging van de al eerder opgelegde voorwaarden in het kader van een (deels) voorwaardelijke straf, maar gelet op de inhoud van de rapportages, waaronder het ontbreken van probleembesef bij verdachte, het (eerder) niet kunnen nakomen van afspraken en het hoge recidiverisico ziet de rechtbank geen mogelijkheid voor een voorwaardelijke straf of maatregel.
Gemaximeerde tbs-maatregel
Vastgesteld wordt dat de bewezen verklaarde feiten, ter zake waarvan tbs met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd, misdrijven betreffen als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 2 Sr. Nu de strafbare feiten ter zake waarvan de tbs zal worden opgelegd geen misdrijven betreffen die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen, kan de totale duur van de tbs met verpleging van overheidswege een periode van vier jaar niet te boven gaan. Voor de brandstichting heeft de rechtbank verdachte namelijk van dat deel vrijgesproken en voor de bedreiging kan de rechtbank niet vaststellen dat daadwerkelijke fysieke toenadering heeft plaatsgevonden.
Gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, in het bijzonder het ontbreken van enig probleembesef en beschermende factoren alsmede de mededeling van de psycholoog dat bij verdachte langdurig sprake zal zijn van een hoog recidiverisico, ziet de rechtbank aanleiding om naast de tbs aan verdachte de gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel (
hierna: GVM) als bedoeld in artikel 38z Sr op te leggen. Hiermee wordt de mogelijkheid gecreëerd om verdachte ook na de tbs, indien dat dan nodig blijkt, onder toezicht te stellen, opdat het risico op recidive wordt verkleind. Aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van deze maatregel is voldaan. Aan verdachte wordt immers tbs opgelegd en oplegging van de maatregel van artikel 38z Sr is naar het oordeel van de rechtbank in het belang van de bescherming van de algemene veiligheid van goederen. De beoordeling van de noodzaak tot tenuitvoerlegging van de maatregel en het eventuele bepalen van specifieke voorwaarden zal in de laatste fase van de tenuitvoerlegging van de tbs plaatsvinden. Een risicotaxatie van het dan aanwezige recidivegevaar dient in het kader van die beoordeling plaats te vinden.