ECLI:NL:RBAMS:2025:3513

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
10020645 \ CV EXPL 22-9922
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ambtshalve toetsing van consumentenrecht in een overeenkomst van opdracht met betrekking tot een bouwtechnische keuring

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 mei 2025 een tussenuitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de Vereniging Eigen Huis en een gedaagde partij die niet is verschenen. De eisende partij, de Vereniging Eigen Huis, stelt dat er een overeenkomst van opdracht is gesloten voor het uitvoeren van een bouwtechnische keuring, waarvoor de gedaagde partij nog een bedrag van € 319,00 moet betalen. De kantonrechter heeft ambtshalve de informatieplichten van de eisende partij onderzocht, aangezien de overeenkomst is gesloten tussen een handelaar en een consument. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisende partij onvoldoende heeft toegelicht hoe de overeenkomst tot stand is gekomen en welke informatie voorafgaand aan de overeenkomst is verstrekt. De eisende partij moet nu nadere toelichting geven en bewijsstukken overleggen om aan te tonen dat zij heeft voldaan aan de informatieplichten die gelden voor overeenkomsten op afstand. Daarnaast heeft de rechtbank de bedingen in de algemene voorwaarden van de eisende partij getoetst aan de richtlijn betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten. De rechtbank heeft geconcludeerd dat bepaalde bedingen als oneerlijk kunnen worden aangemerkt, met name die welke betrekking hebben op buitengerechtelijke en gerechtelijke kosten. De eisende partij is in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over het voornemen tot vernietiging van deze bedingen. De zaak is verwezen naar de rol voor akte uitlating van de eisende partij.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 10020645 \ CV EXPL 22-9922
Vonnis van 16 mei 2025
in de zaak van
VERENIGING EIGEN HUIS,
gevestigd te Amersfoort,
eisende partij,
gemachtigde: Bosveld,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 19 juli 2022, met producties,
- het tegen gedaagde partij verleende verstek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
Eisende partij stelt dat partijen een overeenkomst van opdracht zijn aangegaan, waarbij eisende partij in opdracht en voor rekening van gedaagde partij een bouwtechnische keuring heeft uitgevoerd. Gedaagde partij moet volgens eisende partij nog een bedrag van € 319,00 aan hoofdsom betalen, vermeerderd met rente, incassokosten en de proceskosten.
2.2.
De overeenkomst die aan de vordering ten grondslag is gelegd is gesloten tussen een handelaar en een consument. De kantonrechter moet ambtshalve onderzoeken of eisende partij de op haar als handelaar rustende informatieplichten heeft nageleefd. Ook moet de overeenkomst worden getoetst aan de Richtlijn 93/13 EG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de richtlijn).
Informatieplichten
2.3.
Eisende partij stelt in de dagvaarding dat de overeenkomst als volgt tot stand is gekomen. Via de website van eisende partij of telefonisch kan een aanvraag worden gedaan voor een bouwtechnische keuring. Direct na de aanvraag ontvangt de aanvrager per e-mail een afspraakbevestiging, waarin onder meer het tarief wordt vermeld en de toepasselijke algemene voorwaarden als bijlage zitten. Op het adres van de keuring wordt vervolgens in aanwezigheid van gedaagde partij en de bouwkundige de overeenkomst digitaal ondertekend.
2.4.
De feitelijke totstandkoming van de overeenkomst tussen partijen heeft eisende partij vooralsnog onvoldoende toegelicht. Zij stelt weliswaar in de dagvaarding dat telefonisch of online een aanvraag kan worden gedaan voor een bouwkundige keuring, maar zij licht niet toe of gedaagde partij die aanvraag telefonisch dan wel online deed. Dat is van belang in het kader van de ambtshalve te toetsen informatieplichten.
2.5.
Eisende partij zal dit nader moeten toelichten. Ook moet eisende partij een nadere onderbouwing geven van de voorafgaand aan de overeenkomst verstrekte precontractuele informatie, zoals een transcript van het telefoongesprek of gebruikelijke telefoongesprekken in dit verband, dan wel (indien online aangevraagd) schermafdrukken van het aanvraagproces. De overeenkomst komt namelijk al tot stand na aanbod en aanvaarding op afstand. Dat blijkt ook uit artikel 6.3 van de algemene voorwaarden waarin eisende partij een vergoeding heeft bedongen als de opdracht binnen 24 uur voor het tijdstip van aanvang van de keuring wordt afgezegd. Dat op locatie door gedaagde partij een handtekening is gezet, maakt dus niet dat pas op dat moment een overeenkomst tot stand komt.
2.6.
Eisende partij zal bij akte nader moeten toelichten hoe de overeenkomst tussen partijen feitelijk is gesloten en gemotiveerd met stukken moeten toelichten op welke wijze is voldaan aan de informatieplichten die gelden voor een overeenkomst op afstand, waaronder de verplichting als bedoeld in artikel 6:230v lid 3 BW over de bestelknop (indien online aangevraagd).
Toetsing van bedingen
2.7.
De gevorderde hoofdsom is gebaseerd op een kernbeding van de overeenkomst. Ambtshalve toetsing van kernbedingen is ingevolge artikel 4 lid 2 van de richtlijn alleen aan de orde als ze niet duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd. Nu het onderhavige kernbeding duidelijk en begrijpelijk is geformuleerd, is het uitgezonderd van verdere toetsing aan de richtlijn. Dat maakt de gevorderde hoofdsom toewijsbaar.
2.8.
Verder moeten de bedingen in de algemene voorwaarden die eisende partij aan de vordering ten grondslag heeft gelegd of aan de vordering ten grondslag zou kunnen leggen aan de richtlijn worden getoetst. Op grond van de arresten van het Europese Hof van Justitie van 27 januari 2021, C-229/19, ECLI:EU:C:2021:68 (Dexia) en 8 december 2022, C-625/21, ECLI:EU:C:2022:971 (Gupfinger) moet de kantonrechter ook als eisende partij zich in de procedure niet beroept op het toepasselijke beding, maar op de wet, ambtshalve onderzoeken of het beding in de voorwaarden waarop zij zich had kunnen beroepen niet oneerlijk is in de zin van de richtlijn. Indien een beding als oneerlijk wordt aangemerkt, kan ingevolge deze arresten geen aanspraak meer worden gemaakt op de wettelijke regeling die zonder dat beding van toepassing zou zijn geweest en moet haar vordering op dit punt worden afgewezen.
2.9.
In artikel 6.7 staan bedingen op grond waarvan eisende partij buitengerechtelijke en gerechtelijke kosten in rekening zou kunnen brengen. Het artikel luidt:
Alle in redelijkheid door Opdrachtnemer in verband met de niet- of niet tijdige nakoming door Opdrachtgever van diens betalingsverplichtingen gemaakte gerechtelijke en buitengerechtelijke (incasso-)kosten, zijn voor rekening van Opdrachtgever.
2.10.
Nu de kosten in het hiervoor geciteerde artikel niet zijn gemaximeerd, worden ze als oneerlijk aangemerkt. Weliswaar wordt er gerefereerd aan in redelijkheid gemaakte kosten, maar welke kosten als redelijk worden aangezien kan eisende partij kennelijk zelf beslissen. Daarmee wordt het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen aanzienlijk verstoord. De bedingen worden daarom als oneerlijk aangemerkt. De kantonrechter is voornemens de bedingen te vernietigen. Voordat tot vernietiging wordt overgegaan, mag eisende partij zich over dit voornemen uitlaten.
2.11.
De zaak wordt voor akte uitlating eisende partij verwezen naar de rol.
2.12.
Eisende partij dient de akte tenminste twee weken voor de hierna te bepalen rolzitting ook aan gedaagde partij te sturen, met de mededeling dat gedaagde partij op die rolzitting daarop mag reageren dan wel uitstel kan vragen en hoe en wanneer gedaagde partij uiterlijk moet reageren. Eisende partij wordt in dat kader verzocht om naast de akte ook de mededeling/brief aan gedaagde partij in het geding te brengen. Wanneer niet kan worden vastgesteld dat de akte tijdig en/of met de juiste mededeling aan gedaagde partij is toegestuurd, wordt deze in beginsel buiten beschouwing gelaten.
2.13.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
verwijst de zaak naar de rol van
vrijdag 13 juni 2025 om 10.00 uurvoor akte uitlating eisende partij over het bepaalde in overwegingen 2.6 en 2.10,
3.2.
bepaalt dat eisende partij de akte aan gedaagde partij moet toesturen, overeenkomstig het bepaalde in overweging 2.12
3.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. van Berkum en in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2025.
991