ECLI:NL:RBAMS:2025:3524

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
25/007712
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gegrondverklaring bezwaarschrift tegen DNA-afname van minderjarige veroordeelde

Op 28 mei 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin het bezwaarschrift van een minderjarige veroordeelde tegen de afname en verwerking van zijn DNA-profiel werd behandeld. De veroordeelde, geboren in 2010, had een leerstraf van 40 uur opgelegd gekregen voor diefstal en poging tot diefstal. Het bezwaar was ingediend op 25 maart 2025 en de behandeling vond plaats op 15 mei 2025. De veroordeelde stelde dat de afname van zijn DNA-profiel een onevenredige inbreuk op zijn privacy en integriteit vormde, vooral gezien zijn jonge leeftijd en het geringe recidivegevaar. De officier van justitie betoogde echter dat er geen uitzonderingen van toepassing waren en dat de DNA-afname proportioneel was, gezien de gepleegde feiten. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden van de veroordeelde, waaronder zijn leeftijd en het feit dat hij een first offender was, meebrachten dat de opname van zijn DNA-profiel disproportioneel was. De rechtbank verklaarde het bezwaar gegrond en beval de vernietiging van het celmateriaal. Deze beslissing werd gegeven door mr. C.P.E. Meewisse, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M. Zoetelief, griffier, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Strafrecht
Zittingsplaats Amsterdam
parketnummer : 13-175728-24
raadkamernummer : 25-007712
datum : 28 mei 2025
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het bezwaar op grond van artikel 7 Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (Wet DNA) van:

[veroordeelde] ,

geboren op [geboortedag] 2010 te [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. R.J.A. van den Munckhof, advocaat te Amsterdam ( [adres] ),
hierna te noemen: de veroordeelde.

Procedure

Het bezwaarschrift is op 25 maart 2025 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
De rechtbank heeft op 15 mei 2025 het bezwaar in besloten raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft de veroordeelde, de advocaat, mr. R.J.A. van den Munckhof en de officier van justitie op zitting gehoord.

Bezwaar

Het bezwaar richt zich tegen het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van de veroordeelde.
De veroordeelde stelt dat sprake is van een uitzondering zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b, van de Wet DNA, nu redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde.
Namens de veroordeelde, die thans veertien jaar oud is, is aangevoerd dat het bepalen en verwerken van een DNA-profiel een onevenredig zware en langdurige inbreuk op de (lichamelijke) integriteit en privacy van de veroordeelde is en in strijd is met artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (hierna: IVRK). Daarnaast is de opname van het DNA-profiel disproportioneel gelet op het geringe recidivegevaar. De veroordeelde was ten tijde van het plegen van de feiten nog maar 13 jaar oud. Aan hem is een leerstraf van 40 uur opgelegd.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie stelt dat, ondanks de zeer jonge leeftijd van de veroordeelde, zich geen uitzondering voordoet in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA. De DNA-afname is in proportioneel en er zijn geen omstandigheden waardoor, gelet op de aard van het misdrijf en de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is begaan, sprake is van een uitzonderingsgrond. Meer in het bijzonder heeft de veroordeelde kort na elkaar twee strafbare feiten gepleegd, waaruit de officier van justitie het gevaar voor recidive afleidt. Ook stelt de officier van justitie dat in het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming niet over de veroordeelde geschreven dat er geen gevaar is voor recidive. Het algemeen uitgangspunt is dat
DNA afname bij minderjarigen disproportioneel wordt geacht wanneer er sprake is van een
(kale) taak/leerstraf tot en met 39 uur. De veroordeelde is tot een leerstraf van 40 uur veroordeeld.

Beoordeling

Bij vonnis van 16 januari 2025 is de veroordeelde door de kinderrechter in deze rechtbank veroordeeld ter zake van diefstal door twee of meer verenigde personen en poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak. Aan hem is een leerstraf van 40 uur opgelegd.
De rechtbank is bevoegd.
Het bezwaar is tijdig en op de juiste wijze ingediend. De veroordeelde kan daardoor in het bezwaar worden ontvangen.
De maatstaf 'bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd' hangt samen
met de persoon van de veroordeelde. Het gaat daarbij om de situatie dat, ondanks een veroordeling wegens misdrijf, in de gegeven omstandigheden een DNA-onderzoek niet kan worden gerechtvaardigd. Blijkens de wetsgeschiedenis moet dan gedacht worden aan een veroordeelde van wie zeer onaannemelijk is dat hij ooit eerder een strafbaar feit heeft gepleegd voor de opsporing waarvan DNA-onderzoek van belang kan zijn, en die het misdrijf in de toekomst, bijvoorbeeld vanwege ernstige lichamelijke beperkingen, ook nooit meer zal kunnen begaan. Hieraan kan worden toegevoegd dat, hoewel in de Wet geen onderscheid wordt gemaakt tussen meerderjarigen en minderjarigen, de rechter bij zijn oordeel of sprake is van ‘bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd’ de omstandigheid dat de veroordeelde ten tijde van het plegen van het feit minderjarig was moet betrekken. Of, en in welke mate bijzondere omstandigheden aan de orde zijn, zal afhangen van de omstandigheden van het geval. Een relevante factor in dit verband kan allereerst zijn of de gevolgen van het bepalen en verwerken van het DNA-profiel evident disproportioneel zijn, gelet op de omstandigheid dat het feit is begaan toen de veroordeelde minderjarig was. Daarnaast kan de rechter betrekken of, mede gelet op de omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd en de leeftijd van de veroordeelde ten tijde van het misdrijf, sprake is van een gering recidivegevaar. Daarvoor kan ook van belang zijn of aanwijzingen bestaan voor eerder gepleegde relevante misdrijven (Hoge Raad 7 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:626).
Ten aanzien van het bezwaarschrift van de veroordeelde heeft de rechtbank de volgende bijzondere omstandigheden betrokken bij de door haar te maken belangenafweging.
*De veroordeelde is first offender.
*Hij was ten tijde van het plegen van de feiten slechts dertien jaar oud.
*Weliswaar is de veroordeelde veroordeeld voor twee strafbare feiten, maar deze zijn in een periode van slechts één maand gepleegd, waarbij geen tussentijdse interventie heeft plaatsgevonden. Aldus is niet gebleken dat de veroordeelde zich over een langere periode schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten, noch dat de veroordeelde geen baat heeft gehad bij tussentijdse interventies.
* Aan de veroordeelde is door de kinderrechter geen werkstraf, maar een leerstraf van 40 uren opgelegd. Een leerstraf heeft een pedagogisch karakter en veroordeelde heeft over deze leerstraf, te weten de ‘So-Cool’ training, in raadkamer verklaard deze als leerzaam te ervaren.
Ten aanzien van de hoogte van de opgelegde straf overweegt de rechtbank dat de minister per brief van 3 april 2018, in reactie op verschillende uitspraken van het VN-Mensenrechtencomité, heeft aangekondigd de Wet DNA-V ten aanzien van het opslaan van het DNA van minderjarige veroordeelden te willen wijzigen, in die zin dat bij minderjarigen pas een DNA-bevel wordt afgegeven als er een taakstraf van 40 uur of meer wordt opgelegd. De minister heeft dit voornemen per brief van 9 januari 2019 herhaald. De officier van justitie heeft gesteld dat het algemeen uitgangspunt is dat DNA-afname bij minderjarigen disproportioneel wordt geacht wanneer er sprake is van een (kale) taak/leerstraf tot en met 39 uur.
De veroordeelde is tot een leerstraf van 40 uur veroordeeld; net één uur meer dan de grens waarbij in beginsel wordt uitgegaan van disproportionaliteit.
Verder neemt de rechtbank met betrekking tot de straf die aan de veroordeelde is opgelegd in aanmerking dat aan hem geen (deels) voorwaardelijke straf is opgelegd, waaruit de rechtbank afleidt dat de kinderrechter het recidiverisico niet dusdanig groot heeft geacht dat een stok achter de deur voor de veroordeelde nodig was.
*Veroordeelde is na het plegen van de bewezenverklaarde feiten, nu één jaar later, niet meer met politie en justitie in aanraking gekomen.
Al deze zojuist uiteengezette bijzondere omstandigheden tezamen en in onderling verband in overweging nemende, is de rechtbank van oordeel dat in de zaak van de veroordeelde opname van het DNA-profiel in de DNA-databank disproportioneel is, hetgeen betekent dat er sprake is van een uitzonderingssituatie als bedoeld in in artikel 2, eerste lid, onder b, van de Wet DNA

Beslissing

De rechtbank verklaart het bezwaar gegrond en beveelt dat de officier van justitie ervoor zorg draagt dat het celmateriaal terstond wordt vernietigd.
Deze beslissing is gegeven door
mr. C.P.E. Meewisse, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. Zoetelief, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2025.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.