ECLI:NL:RBAMS:2025:3589

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 mei 2025
Publicatiedatum
2 juni 2025
Zaaknummer
13/213447-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag na steekincident met scherp voorwerp

Op 22 mei 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 28 november 2023 in Amsterdam een poging tot doodslag heeft gepleegd. De verdachte heeft het slachtoffer, aangeduid als [aangeefster], met een mes in de buik gestoken, wat resulteerde in ernstige verwondingen, waaronder drie perforaties van de dunne darm. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk handelde en dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster en getuigen als betrouwbaar beoordeeld, ondanks de verdediging die stelde dat er onvoldoende bewijs was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden en heeft een schadevergoeding van €10.474,21 aan de benadeelde partij toegewezen, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer zwaar laten meewegen in de strafoplegging.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/213447-24
Datum uitspraak: 22 mei 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1996 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in het Basisregister Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 mei 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R. Leuven, en van wat verdachte en haar raadsman, mr. R.M.F.R. Ketwaru, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat zij zich op 28 november 2023 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag van [aangeefster] door haar met een mes in haar buik te steken. Subsidiair is dit ten laste gelegd als een zware mishandeling en meer subsidiair als een poging tot zware mishandeling.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde feit kan worden bewezen. Kort voor het steekincident heeft een confrontatie plaatsgevonden tussen verdachte en [aangeefster] (hierna: aangeefster). Uit de verklaringen van aangeefster en getuige [getuige] (hierna: [getuige] ) volgt dat aangeefster door verdachte is gestoken waarna verdachte achter aangeefster is aangerend. Dit wegrennen is op de beelden te zien. Het is aannemelijk dat, vlak voordat aangeefster in beeld komt, zij door verdachte is gestoken.
3.2
standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van aangeefster en [getuige] onbetrouwbaar zijn, omdat het dossier geen aanvullend bewijs bevat voor hun verklaringen. Wat de beelden betreft geldt dat niet kan worden vastgesteld dat de persoon op de beelden verdachte is. Het dossier bevat immers geen deskundigenverklaring of een proces-verbaal van herkenning van een verbalisant waarin staat dat die persoon verdachte is. Nu niet kan worden vastgesteld dat verdachte de persoon is die aangeefster heeft gestoken, dient zij te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.
3.3
oordeel van de rechtbank
Hoewel aangeefster en verdachte verschillend verklaren over wie op 28 november 2023 de agressor is geweest, zijn zij het er wel over eens dat er die avond een confrontatie tussen hen heeft plaatsgevonden bij de woning van verdachte. De rechtbank stelt dan ook vast dat tussen aangeefster en verdachte die avond een confrontatie heeft plaatsgevonden Verder staat vast dat bij aangeefster op enig moment na die confrontatie een steekwond in haar buik is toegebracht waaraan zij met spoed moest worden geopereerd.
Verdachte heeft gestoken
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of kan worden bewezen dat verdachte degene is die de steekwond bij aangeefster heeft toegebracht. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman over de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster en [getuige] , omdat hun verklaringen over de gang van zaken vlak na het steekincident op specifieke punten overeenkomen met wat er op de camerabeelden is te zien. De rechtbank acht daarbij van belang dat aangeefster haar aangifte heeft gedaan zonder dat zij eerst kennis had genomen van de beelden. Uit het dossier blijkt namelijk dat die beelden pas nadien beschikbaar zijn gekomen. Dit betekent dat aangeefster voor haar verklaring uit haar geheugen heeft geput. Op basis daarvan heeft zij verklaard dat verdachte haar met een mes heeft gestoken en dat zij vervolgens door de Tweede van Swindenstraat richting het Dapperplein is gerend. Zij heeft verder verklaard dat verdachte toen achter haar aan is gerend, dat verdachte vervolgens halverwege is gestopt met rennen en dat verdachte naar [getuige] is gegaan. Deze door aangeefster beschreven gang van zaken komt overeen met wat er op de camerabeelden is te zien. Uit het proces-verbaal van bevindingen waarin die beelden zijn beschreven, blijkt namelijk dat aangeefster door de Tweede van Swindenstraat rent in de richting van het Dapperplein. Vervolgens komt een persoon in beeld die vlak achter haar aan rent. Deze persoon stopt dan met rennen en loopt richting een persoon die bij het voertuig staat waar eerder die avond verdachte en [getuige] uit zijn gestapt. Verder is op de beelden te zien dat de persoon die achter aangeefster aanrende in haar hand een voorwerp heeft dat glinstert en dat lijkt op een scherp voorwerp. Ook [getuige] heeft, zonder voorafgaande kennisname van de beelden, verklaard dat zij wegrende nadat aangeefster haar toeriep dat zij was gestoken. Verder heeft [getuige] verklaard dat verdachte achter aangeefster aankwam en vervolgens halverwege stopte en op haar af kwam lopen.
De rechtbank concludeert op grond van het vorenstaande dat, hoewel op basis van de beelden geen herkenning kan plaatsvinden, deze beelden de aangifte en de verklaring van [getuige] voldoende ondersteunen. De rechtbank ziet dan ook geen reden om aan de verklaringen van aangeefster en [getuige] te twijfelen.
Naast de aangifte en de getuigenverklaring bevat het dossier nog meer aanwijzingen dat verdachte de persoon is die aangeefster heeft gestoken. Zo is op (de stills van) de beelden te zien en is in het proces-verbaal van bevindingen beschreven dat de persoon die achter aangeefster aanrent lang, donker haar heeft. Daarnaast is te zien dat die persoon een lichte broek draagt. Deze twee kenmerken van verdachte omschrijft aangeefster in haar aangifte. Daarbij heeft ook een verbalisant die na het incident bij verdachte thuis is geweest, in haar proces-verbaal van bevindingen beschreven dat verdachte een witte legging aanhad. Hoewel deze kenmerken op zichzelf niet aantonen dat verdachte de persoon is die op de beelden te zien is en die aangeefster heeft gestoken, sterkt het de rechtbank wel in haar overtuiging hiervan.
Het alternatieve scenario, inhoudende dat een ander persoon dan verdachte aangeefster die avond heeft gestoken, acht de rechtbank onaannemelijk gelet op het korte tijdsbestek tussen de confrontatie tussen hen beiden bij de woning van verdachte en het moment van steken, en gelet op de overeenkomende uiterlijke kenmerken tussen verdachte en de persoon op de beelden.
De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte de persoon is die aangeefster heeft gestoken met een scherp voorwerp en met dit voorwerp in haar hand achter aangeefster aan is gerend.
Poging tot doodslag
Aan de rechtbank ligt vervolgens de vraag voor of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag. Voor een bewezenverklaring van poging tot doodslag is vereist dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van aangeefster. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte aangeefster willens en wetens heeft gestoken met de bedoeling haar te doden, waardoor naar het oordeel van de rechtbank geen sprake was van vol opzet op de dood van aangeefster. Om te beoordelen of verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van aangeefster moet eerst worden nagegaan of het steken in de buik een aanmerkelijke kans op de dood oplevert. De vraag wanneer sprake is van die aanmerkelijke kans is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels als aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank overweegt dat niet elke steekverwonding in de buik een aanmerkelijke kans op de dood veroorzaakt. Onder meer is van belang met welk voorwerp en met welke kracht is gestoken en wat de locatie van de steekwond is. In dit geval staat vast dat aangeefster gestoken is in de buik onder de navel en vlak boven de schaamstreek en dus in de omgeving van vitale organen. Dit wordt bevestigd door het operatieverslag waaruit blijkt dat de dunne darm van aangeefster als gevolg van de steekwond uit de buik kwam zetten en dat het steken drie perforaties van de dunne darm heeft opgeleverd. Om dergelijk letsel te veroorzaken, moet verdachte met een scherp voorwerp hebben gestoken. Dat het steken met een zekere kracht moet zijn gebeurd, leidt de rechtbank af uit het feit dat verdachte door de buikwand heen heeft gestoken, dat zij de daarachter gelegen dunne darm van aangeefster heeft geraakt en dat zij drie perforaties heeft veroorzaakt waarvoor acuut medisch ingrijpen noodzakelijk was. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verdachte op een zodanige wijze heeft gestoken dat daarmee de aanmerkelijke kans heeft bestaan dat aangeefster als gevolg daarvan zou komen te overlijden. Aangeefster heeft immers een spoedoperatie moeten ondergaan om dit gevolg te voorkomen.
Vervolgens moet worden vastgesteld of verdachte deze aanmerkelijke kans op de dood van aangeefster ook bewust heeft aanvaard. Voor de aanvaarding van zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap had van de aanmerkelijke kans dat de dood zal intreden, maar ook dat zij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard. Er zijn echter gedragingen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op de dood dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans hierop bewust heeft aanvaard.
Het is algemeen bekend dat zich in de buik vitale organen bevinden. Verdachte wist dit dus ook toen zij aangeefster stak. Het met kracht en met een scherp voorwerp steken in de buik van aangeefster is een gedraging die naar haar uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht is op de dood van aangeefster, dat het naar het oordeel van de rechtbank niet anders kan dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op haar dood bewust heeft aanvaard. Verdachte heeft dus voorwaardelijk opzet gehad op de dood van aangeefster. Het is vervolgens niet aan het handelen van verdachte te danken dat dit gevolg niet is ingetreden. Een spoedoperatie was hiervoor nodig.
De rechtbank acht op grond van het vorenstaande de poging tot doodslag dan ook wettig en overtuigend bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 28 november 2023 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangeefster] opzettelijk van het leven te beroven, met een scherp voorwerp in haar hand die [aangeefster] achterna heeft gerend en die [aangeefster] met een scherp voorwerp in de buik heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1
eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het primair ten laste gelegde feit zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van dertig maanden met aftrek van voorarrest.
7.2
standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich bij een bewezenverklaring op het standpunt gesteld dat een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, en in het bijzonder het feit dat verdachte hierdoor haar woning zal verliezen, niet opportuun is.
7.3
oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door aangeefster met een scherp voorwerp in de buik te steken. Dit is een zeer ernstig feit. Dergelijk handelen levert een grove inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer op. Nadat verdachte aangeefster had gestoken, bleef verdachte achter haar aan rennen. Aangeefster heeft voor haar leven moeten rennen wat enorm beangstigend voor haar moet zijn geweest. Het is dan ook invoelbaar dat aangeefster hier nog lang psychische klachten van heeft ondervonden en zal ondervinden. Daarnaast heeft verdachte aangeefster fysiek letsel toegebracht wat een litteken en daarmee een permanente herinnering aan deze heftige ervaring heeft veroorzaakt. Dit alles neemt de rechtbank verdachte zeer kwalijk.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 26 maart 2025. Hieruit blijkt dat zij niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het reclasseringsrapport van 28 april 2025. Geadviseerd wordt een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen omdat de reclassering interventies of toezicht niet nodig acht. De reclassering vindt het van belang dat verdachte haar woning kan behouden omdat eigen huisvesting als een beschermende factor wordt gezien.
Strafoplegging
Gelet op de aard en de ernst van het feit, de gevolgen die het feit heeft gehad en nog steeds heeft voor aangeefster en de straffen die doorgaans voor soortgelijke feiten worden opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Hoewel het vervelend is voor verdachte als zij haar woning ten gevolge van een lange gevangenisstraf zou verliezen, oordeelt de rechtbank dat dit persoonlijke belang niet opweegt tegen het strafvorderlijke belang bij het opleggen van een lange gevangenisstraf voor het bewezen verklaarde feit. De rechtbank ziet dan ook geen reden om af te wijken van de eis van de officier van justitie. Zij acht een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden passend en geboden en zal deze ook aan verdachte opleggen.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [aangeefster] vordert een bedrag van € 2.678,85 (tweeduizend zeshonderdachtenzeventig euro en vijfentachtig cent) aan vergoeding van materiële schade en € 10.000,- (tienduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ter terechtzitting heeft K. van den Brink, juridisch medewerker die namens mr. B. Roodveldt, advocaat te Noord-Holland, aanwezig was, de post ‘eigen risico’ naar beneden bijgesteld tot een bedrag van € 375,13 waardoor de totaal gevorderde materiële schade € 2.668,98 (tweeduizend zeshonderdachtenzestig euro en achtennegentig cent) bedraagt.
8.1
standpunt van de officier van justitie
Materiële schade
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot materiële schadevergoeding kan worden toegewezen voor wat betreft het ziekenhuisdaggeld van € 140,- en het eigen risico tot een bedrag van € 334,21. Voor het overige, te weten de laboratoriumkosten en de gederfde inkomsten, dient aangeefster niet-ontvankelijk te worden verklaard nu die posten onvoldoende zijn onderbouwd.
Immateriële schade
De vordering tot vergoeding van de immateriële schade ten hoogte van € 10.000,- dient geheel te worden toegewezen. Gelet op de ernst van het feit en de toekenning in vergelijkbare strafzaken is deze vordering billijk.
Ten aanzien van de gehele vordering dient de wettelijke rente te worden toegepast en schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd.
8.2
standpunt van de verdediging
Materiële schade
In geval van een bewezenverklaring moet de vordering volgens de raadsman geheel worden afgewezen, dan wel deze geheel niet-ontvankelijk worden verklaard wegens een onevenredige belasting voor het strafgeding.
Immateriële schade
Op basis van de door de benadeelde partij in het geding gebrachte stukken kan volgens de raadsman niet kan worden vastgesteld dat aangeefster psychisch letsel heeft ondervonden als gevolg van het feit. De immateriële vordering tot schadevergoeding dient daarom eveneens te worden afgewezen, dan wel niet-ontvankelijk te worden verklaard.
8.3
oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Nu de benadeelde partij vanwege dit feit een aantal dagen in het ziekenhuis heeft doorgebracht, wijst de rechtbank de vordering ter hoogte van € 140,- toe wat betreft het ziekenhuisdaggeld. Deze schadepost is namelijk voldoende onderbouwd en komt de rechtbank redelijk voor. Hetzelfde geldt voor het bedrag aan eigen risico tot een bedrag van € 334,21. Ook dit bedrag aan schadevergoeding zal de rechtbank toewijzen.
Dit is anders voor het deel van het eigen risico ad € 40,92 dat blijkens het overgelegde jaaroverzicht ziet op laboratoriumonderzoek. Bij gebrek aan een onderbouwing door de benadeelde partij kan de rechtbank het rechtstreekse verband tussen het bewezen geachte feit en deze gevorderde kostenpost niet vaststellen. De rechtbank zal de benadeelde partij dan ook niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering voor die kosten.
De benadeelde partij is eveneens niet-ontvankelijk in de vordering tot vergoeding van de gederfde inkomsten over 2024/2025. Ter onderbouwing van deze vordering heeft de benadeelde partij salarisstroken overgelegd, maar de rechtbank is van oordeel dat hiermee het rechtstreekse verband tussen het bewezen geachte feit en die gederfde inkomsten onvoldoende is onderbouwd. Dit geldt eveneens voor de gevorderde toekomstige gederfde inkomsten. Ook in die vordering zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren.
Het vorenstaande leidt ertoe dat de vordering tot vergoeding van materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 474,21, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering tot materiële schade.
Immateriële schade
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade indien – onder meer – de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk en geestelijk letsel heeft opgelopen en er een ernstige inbreuk is gepleegd op zijn persoonlijke levenssfeer en zijn lichamelijke integriteit.
De benadeelde partij is in haar buik gestoken, heeft hierdoor een operatie moeten ondergaan en heeft hieraan op haar buik een ontsierend litteken overgehouden. De rechtbank stelt vast dat hiermee sprake is van lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid onder b, BW. Naast dit fysieke letsel heeft de benadeelde partij ook geestelijk letsel opgelopen. In haar slachtofferverklaring heeft zij geschreven ernstige straatvrees te hebben ontwikkeld na het feit. Zij is bang om mensen te zien en de angsten beheersen haar dagelijks leven. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de aard en de ernst van de normschending, de nadelige gevolgen zo voor de hand liggen dat ook sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze ingevolge artikel 6:106, eerste lid onder b, BW. De benadeelde partij heeft op de bewuste avond gezien hoe haar darmen uit haar buik kwamen, heeft moeten rennen voor haar leven en heeft een spoedoperatie moeten doorstaan. Gelet op deze omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, acht de rechtbank een immateriële schadevergoeding van € 10.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, billijk. Dit bedrag zal de rechtbank dan ook toewijzen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [aangeefster] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 10.474,21 (tienduizend vierhonderdvierenzeventig euro en eenentwintig eurocent).

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Vordering benadeelde partij [aangeefster]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangeefster] toe tot een bedrag van € 474,21 (vierhonderdvierenzeventig euro en eenentwintig cent) aan vergoeding van materiële schade en € 10.000,- (tienduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 28 november 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangeefster] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil
.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangeefster] aan de Staat € 10.474,21 (tienduizend vierhonderdvierenzeventig euro en eenentwintig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 28 november 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 87 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. P. Sloot en D.M.S. Gribling rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.T. Lo Dico, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 mei 2025.
Bijlage I – tenlastelegging
Tenlastelegging [verdachte] .
Aan verdachte [verdachte] is ten laste gelegd dat
zij op of omstreeks 28 november 2023 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangeefster] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in haar hand die [aangeefster] achterna heeft gerend en/of die [aangeefster] eenmaal of meermalen met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp, in de buik heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 28 november 2023 te Amsterdam aan [aangeefster] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een steekwond in de onderbuik en/of evisceratie dunne darm, heeft toegebracht door die [aangeefster] eenmaal of meermalen met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in de buik te steken en/of te snijden;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 28 november 2023 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangeefster] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in haar hand die [aangeefster] achterna heeft gerend en/of die [aangeefster] eenmaal of meermalen met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp, in de buik heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
Bijlage II - bewijsmiddelen
1.
Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2023270624-3 van 29 november 2023, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 1] en [opsporingsambtenaar 2] , doorgenummerde pag. 10 – 11.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [aangeefster] , zakelijk weergegeven:
Op 28 november 2023 ben ik samen met [getuige] naar het huis van ‘ [verdachte] ’ op de [adres] gereden. Daar zou mijn ex-vriend [naam ex-vriend] zijn.
Ik klopte aan op de deur en zag dat er een vrouw de deur open deed. Ik kan de vrouw als volgt omschrijven:
- grijs huispak, legging met een truitje;
- donker half lang haar.
Op het moment dat ik [verdachte] ongeveer vijf knietjes gaf heeft zij mij gestoken. Toen ik naar beneden keek zag ik dat [verdachte] een groot mes in haar rechterhand had. Ik zag dat er allemaal bloed aan punt van dit mes zat. Ik denk dat het een keukenmes was met een lemmet van dertig centimeter. Toen ik naar mezelf keek zag ik door mijn broek heen dat mijn darmen eruit hingen. Zij beleef op mij afkomen. Hierom ben ik snel weggerend in de richting van het Dapperplein. Terwijl ik rende, zag ik dat [verdachte] nog achter mij aan rende. Ik zag dat [verdachte] ongeveer halverwege de straat, tussen haar huis en het Dapperplein, stopte met rennen. Ik zag dat [verdachte] vervolgens richting [getuige] rende.
2.
Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL1300-2023270624-9 van 6 juni 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 3] , doorgenummerde pag. 34 – 35.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [getuige] , zakelijk weergegeven:
[aangeefster] had mij gevraagd om mee te gaan naar het adres waar zij spullen van haar ex-vriend kon afgeven. Wij zijn weer naar beneden gelopen en naar de auto gegaan. Toen kwam na een paar minuten die vrouw weer naar beneden. [aangeefster] is toen uitgestapt en dat werd eigenlijk gelijk weer vechten met die vrouw. [aangeefster] rende weg en riep dat ik moest oppassen omdat de vrouw een mes had en [aangeefster] zojuist had gestoken. Die vrouw kwam toen hijgend en agressief op mij aflopen. Toen ik bij [aangeefster] kwam zag ik een steekwond in haar buik. Haar darm lag eruit.
3.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer PL1300-2023270624-14 van 4 juni 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren V [opsporingsambtenaar 4] en [opsporingsambtenaar 5] , doorgenummerde pag. 51 – 54.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [verdachte] , zakelijk weergegeven:
V = vraag verbalisant
A = antwoord verdachte
V: In uw aangifte heeft u verteld dat u met [naam ex-vriend] in de woning was op de [adres] .
A: De vriendin van [naam ex-vriend] klopte aan. Ik heb de deur opengedaan.
4.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2023270624-12 van 8 december 2023, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 1] , doorgenummerde pag. 25 – 33.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaar, zakelijk weergegeven:
Periode en tijdstempel
De camerabeelden zijn door mij onderzocht in de periode 287 november 2023
(de rechtbank begrijpt ‘28 november 2023’)van 19.30 uur tot 22.30 uur. Op de aangeleverde video was een tijdstempel zichtbaar en deze bleek gelijk te lopen met de atoomtijd.
Op 28 november 2023 op 20.36:34 uur zie ik op de stoep aan de linkerkant vermoedelijk NN1 rennen in de richting van het Dapperplein.
Op 20.36:37 uur zie ik dat NN1 verder rent. Zij wordt achtervolgd door een andere vrouw met donker haar. Voor het gemak zal ik deze vrouw NN4 noemen. Op dat moment komt NN3 aanrennen en opent de passagiersdeur van de auto. Ik zie dat NN1 blijft rennen in de richting van het Dapperplein. Het is niet heel duidelijk te zien maar
vermoedelijk heeft NN4 een scherp voorwerp in haar rechterhand. Vervolgens zie ik dat NN4 richting het voertuig loopt. Na ongeveer een gesprek van 10 seconden zie ik dat NN4 wegloopt in de richting van de Pontanusstraat. Te zien is door de glistering dat NN2 in haar rechterhand een scherp voorwerp vast heeft dat gelijkend is op een mes.
5.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2023270624-2 van 29 november 2023, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 6] en [opsporingsambtenaar 7] , doorgenummerde pag. 16 – 17.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaren, zakelijk weergegeven:
Op 28 november 2023 kwamen wij, verbalisanten, ter plaatse in [adres] . Ik, verbalisant [opsporingsambtenaar 7] , zag dat er door de witte legging van [verdachte] bij de linkerknie bloed kwam.
6.
Een geschrift zijnde een aanvulling op het verzoek tot schadevergoeding van [aangeefster] van 2 mei 2025, opgesteld door raadsvrouw mr. B. Roodveldt en K. van den Brink.
Dit geschrift houdt onder meer in een OK operatieverslag, opgesteld door dr. M.C. Boonstra op 29 november 2023, betreffende [aangeefster] , zakelijk weergegeven:
Steekverwonding abdomen met evisceratie van dunne darm. Drie keer perforatie dunne darm overhecht.