ECLI:NL:RBAMS:2025:3592

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
2 juni 2025
Zaaknummer
13-066912-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees aanhoudingsbevel en detentieomstandigheden

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 28 mei 2025, wordt een Europees aanhoudingsbevel (EAB) behandeld dat is uitgevaardigd door de advocaat-generaal van het Hof van Beroep in Antwerpen, België. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1971, die wordt gezocht voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van vijf jaar wegens illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist is en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft. Tijdens de zitting op 15 mei 2025 was de opgeëiste persoon niet aanwezig, maar zijn raadsman was wel vertegenwoordigd. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd met 30 dagen en de gevangenhouding bevolen.

De rechtbank heeft ook de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) beoordeeld, maar concludeert dat deze niet van toepassing is, omdat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het proces en een advocaat had gemachtigd. De rechtbank heeft verder vastgesteld dat er een algemeen gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden in België, wat leidt tot de beslissing om het onderzoek te heropenen en te schorsen voor onbepaalde tijd. De officier van justitie moet vragen voorleggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit over de detentieomstandigheden. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak opnieuw verlengd en bepaalt dat de zaak uiterlijk 14 dagen voor 21 juli 2025 opnieuw op zitting moet worden gepland.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-066912-25
Datum uitspraak: 28 mei 2025
TUSSEN- UITSPRAAK
op de vordering van 24 maart 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 26 februari 2025 door de advocaat-generaal van het Hof van Beroep in Antwerpen (België) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1971,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP adres] ;
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 15 mei 2025, in aanwezigheid van mr. N.R. Bakkenes, officier van justitie. De opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. B.G. Janssen, advocaat in Maastricht, zijn niet verschenen.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een arrest van het Hof van Beroep in Antwerpen (België) van 26 februari 2025 (referentie: 2020/PGA/636, griffienummer: 357/2025).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 5 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 1825 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft het feit zoals omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, zoals hier het geval is, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [4]
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. Op grond van het EAB en de verklaring van de opgeëiste persoon tijdens het verhoor van 24 maart 2025 stelt de rechtbank vast dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het proces in hoger beroep, een advocaat heeft gemachtigd om zijn verdediging te voeren, en dat deze advocaat tijdens het proces zijn verdediging ook daadwerkelijk heeft gevoerd. De rechtbank is daarom van oordeel dat sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 12, sub b, OLW. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is dan ook niet van toepassing.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Artikel 6a OLW

Op grond van artikel 6a OLW kan de overlevering van een Nederlander, zoals de opgeëiste persoon, worden geweigerd, indien de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen. Nu artikel 6a OLW een (facultatieve) weigeringsgrond betreft, dient de opgeëiste persoon een beroep te doen op de weigeringsgrond van artikel 6a OLW.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de overlevering moet worden geweigerd. De opgeëiste persoon heeft een duidelijk resocialisatiebelang in Nederland. De opgeëiste persoon woont hier, ontvangt hier medische zorg en wordt nog vervolgd voor feiten die in Nederland zijn gepleegd. Er is geen enkel resocialisatiebelang in België.
Oordeel van de rechtbank
De opgeëiste persoon heeft geen beroep gedaan op de (facultatieve) weigeringsgrond van artikel 6a OLW. Gelet daarop komt de rechtbank niet toe aan de vraag in welk land de tenuitvoerlegging uit het oogpunt van sociale re-integratie beter kan plaatsvinden. De weigeringsgrond van artikel 6a, eerste lid, OLW staat dus niet in de weg aan overlevering.

5.Artikel 11; detentieomstandigheden

Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank in een andere zaak geoordeeld dat ten aanzien van alle detentie-instellingen in België een algemeen gevaar bestaat dat gedetineerden worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling, gelet op de detentieomstandigheden in België, en dat daarom de tot dan toe verstrekte algemene detentiegarantie niet meer voldoet. [5] Nu er in onderhavige zaak geen individuele detentiegarantie is verstrekt, is het vastgestelde algemene reële gevaar van onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden voor de opgeëiste persoon niet weggenomen.
Voorgaande leidt ertoe dat het onderzoek zal worden heropend en geschorst voor onbepaalde tijd, om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de volgende vragen voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit:
- In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?
- Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling?
- Hoe worden de hygiënische en sanitaire omstandigheden gewaarborgd? Kunt u in het bijzonder ook ingaan op de vraag of deze detentie-instelling beschikt over een deugdelijk afgeschermd toilet in de meerpersoonscellen?
De rechtbank zal op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW de termijn waarbinnen zij op grond van 22, derde lid, OLW moet beslissen met 30 dagen verlengen, onder gelijke verlenging van de gevangenhouding met 30 dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.

6.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek voor onbepaalde tijd, om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de onder 5. door de rechtbank geformuleerde vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit;
VERLENGTop grond van artikel 22, vijfde lid, OLW de termijn waarbinnen de rechtbank uitspraak moet doen met 30 dagen;
VERLENGTop grond van artikel 27, derde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste
persoon met 30 dagen;
BEPAALTdat de zaak uiterlijk 14 dagen voor 21 juli 2025 (het einde van de verlengde beslistermijn) opnieuw op zitting moet worden gepland;
BEVEELTde oproeping van
[opgeëiste persoon]tegen een nader te bepalen dag en tijdstip met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn advocaat.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. B. van Galen en J.E. van Bruggen rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.J. Gauneau, griffier.
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 28 mei 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (