ECLI:NL:RBAMS:2025:3604

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 mei 2025
Publicatiedatum
2 juni 2025
Zaaknummer
10890782 CV EXPL 24-767
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Consumentenzaak betreffende onderwijsovereenkomst en informatieplichten

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 30 mei 2025 een tussenuitspraak gedaan in een consumentenzaak met betrekking tot een onderwijsovereenkomst tussen de eisende partij, de Open Universiteit, en de gedaagde partij, die niet is verschenen. De eisende partij heeft gevorderd dat de gedaagde partij zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 5.602,95, met nevenvorderingen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eisende partij duidelijkheid moet verschaffen over de vraag of de opleiding bekostigd is op grond van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) en of de gedaagde partij alleen het wettelijk collegegeld verschuldigd is. Indien er geen sprake is van een bekostigde opleiding, moet de eisende partij toelichten dat zij heeft voldaan aan de precontractuele en contractuele informatieplichten. De kantonrechter heeft ook overwogen dat het beding in de algemene voorwaarden over buitengerechtelijke incassokosten als oneerlijk kan worden aangemerkt, en heeft de eisende partij in de gelegenheid gesteld om zich hierover uit te laten. De zaak is verwezen naar de rol voor akte uitlating door de eisende partij, en verdere beslissingen zijn aangehouden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 10890782 CV EXPL 24-767
vonnis van: 30 mei 2025
fno.: 506

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

het publiekrechtelijk lichaam Open Universiteit

gevestigd te Heerlen
eisende partij
gemachtigde: Syncasso Gerechtsdeurwaarders B.V.
t e g e n

[gedaagde]

wonende te [woonplaats]
gedaagde partij
niet verschenen

Verloop van de procedure

Bij exploot van dagvaarding van 9 januari 2024 heeft eisende partij gevorderd dat gedaagde partij zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 5.602,95 met nevenvordering(en), één en ander zoals in de dagvaarding nader omschreven.
Gedaagde partij heeft geen uitstel verzocht en evenmin uiterlijk op de in de dagvaarding vermelde terechtzitting geantwoord.
Tegen gedaagde partij is verstek verleend.

Gronden van de beslissing

1. Gedaagde partij is op zijn/haar verzoek bij eisende partij ingeschreven als student voor een bepaald studiejaar.
De kantonrechter stelt het volgende vast.
2. In de dagvaarding wordt vermeld dat eisende partij een door de overheid bekostigde onderwijsinstelling is als bedoeld in bijvoorbeeld de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHV) Uit deze algemene toelichting in de dagvaarding blijkt niet of hier sprake is van een op grond van art. 7.43 WHW bekostigde opleiding en gedaagde partij alleen het wettelijk collegegeld als bedoeld in art. 7.45 en 7.45a WHW verschuldigd is of een niet bekostigde opleiding, zie HR 31 januari 2025 ECLI:NL:HR:2025:165 waarbij de hoogte van het instellingscollegegeld door het instellingsbestuur wordt vastgesteld (art. 7.46 lid 2 WHW). Eisende partij wordt in de gelegenheid gesteld hierover duidelijk te geven, waartoe zij in geval sprake is van een regulier bekostigde opleiding de inschrijving in het Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs (croho-code) dient te verschaffen. Indien geen sprake is van een bekostigde opleiding als hiervoor bedoeld, wordt eisende partij in de gelegenheid gesteld toe te lichten en te onderbouwen dat zij heeft voldaan een aan de precontractuele en contractuele informatieplichten. Ook moet eisende partij toelichten of sprake is van het in rekening brengen van uitsluitend het wettelijk collegegeld of dat daarnaast door eisende partij nog andere bedragen worden gevorderd. Indien dit laatste het geval is wordt eisende partij in de gelegenheid gesteld de hoogte daarvan te specificeren, alsmede toe te lichten of en zo ja hoe eisende partij gedaagde partij over deze kosten heeft geïnformeerd voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst.
3. Met betrekking tot de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en rente overweegt de kantonrechter als volgt.
4. De kantonrechter moet in zaken waarbij de gedaagde partij een consument is ambtshalve onderzoeken of de bedingen in de Algemene voorwaarden waarop eisende partij zich beroept of zich zou kunnen beroepen, niet oneerlijk zijn in de zin van Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de richtlijn).
5. Eisende partij heeft de Algemene voorwaarden (Inschrijvingsvoorwaarden van het betreffende studiejaar) overgelegd.
6. Eisende partij heeft geen (oneerlijk) beding over rente in haar voorwaarden staan, zodat zij aanspraak kan maken op de wettelijke regeling.
7. Met betrekking tot de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten heeft eisende partij in artikel 8 sub d. het volgende in haar Algemene voorwaarden staan:
8. Betaling
d. Indien bij (termijn)betaling enige financiële verplichting op grond van deze voorwaarden niet of niet op tijd wordt voldaan dan wordt de openstaande vordering in zijn geheel direct opeisbaar. Indien de aldus ontstane vordering wordt overgedragen ter incasso komen daarvoor te maken kosten voor rekening van degene die niet of niet aan zijn financiële verplichtingen heeft voldaan.
8. De kantonrechter is van oordeel dat het incassokostenbeding als oneerlijk is aan te merken, omdat uit het beding volgt dat direct incassokosten verschuldigd raken op het moment dat het collegegeld ter invordering uit handen wordt gegeven aan een incassobureau. Daarmee wordt ten nadele van de consument afgeweken van de wet, die van dwingend recht is. Ingevolge de wet is immers een veertiendagenbrief als bedoeld in artikel 6:96 lid 6 BW vereist, die moet voldoen aan de door de Hoge Raad gestelde eisen (zie ECLI:NL:HR:2016:2704). Nu het beding op grond waarvan buitengerechtelijke incassokosten in rekening kunnen worden gebracht als oneerlijk is aangemerkt, is de kantonrechter voornemens het te vernietigen. Vernietiging heeft tot gevolg dat eisende partij zich niet meer op het beding kan beroepen, maar ook dat zij zich niet meer op de wettelijke regeling kan beroepen die van toepassing zou zijn als het beding niet in de voorwaarden zou staan (HvJ EU 27 januari 2021, ECLI:EU:C:2021:68 (Dexia) en HR 10 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:198 (Kinderopvang)).
9. Alvorens tot vernietiging over te gaan, wordt eisende partij in de gelegenheid gesteld zich bij akte over het voornemen en de gevolgen daarvan uit te laten.
10. De zaak wordt verwezen naar de rol van over vier weken voor akte uitlating door eisende partij, zoals in ro 2. en 8. van dit vonnis is overwogen.
11. Eisende partij dient in het vervolg in iedere afzonderlijke zaak waarbij de gedaagde partij is aan te merken als een consument bij dagvaarding de onder ro 2. vermelde informatie te verschaffen en in te gaan op de (on)eerlijkheid van de bedingen die aan de vordering ten grondslag zijn c.q. kunnen worden gelegd.
12. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

BESLISSING

De kantonrechter:
I. verwijst de zaak naar de rol van
vrijdag 27 juni 2025te 10.00 uur voor het nemen van een akte door eisende partij zoals hiervoor bedoeld;
II. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Pennink, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.