ECLI:NL:RBAMS:2025:3861

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 mei 2025
Publicatiedatum
10 juni 2025
Zaaknummer
11607991 WM VERZ 25-2634
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenvergoeding na vernietiging inleidende beschikking verkeerssanctie

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 20 mei 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeerssanctie opgelegd aan betrokkene. De officier van justitie had eerder besloten de inleidende beschikking te vernietigen, maar verzuimde een proceskostenvergoeding toe te kennen. De gemachtigde van betrokkene heeft de kantonrechter verzocht om alsnog een proceskostenvergoeding toe te kennen, inclusief wettelijke rente. De procedure begon met een verzoekschrift dat op 20 maart 2024 bij de CVOM te Utrecht is ingediend, gericht tegen de beslissing van de officier van justitie van 27 februari 2024. Betrokkene was niet verschenen op de zitting, maar de gemachtigde was aanwezig. De officier van justitie heeft ter zitting bevestigd dat de inleidende beschikking was vernietigd en heeft verzocht om de proceskostenvergoeding toe te kennen, maar zonder wettelijke rente. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de officier van justitie ten onrechte geen beslissing heeft genomen over de proceskostenvergoeding en heeft het beroep gegrond verklaard. De kantonrechter heeft de proceskostenvergoeding vastgesteld op € 737,70, met wettelijke rente verschuldigd vanaf zes weken na de beslissing van de officier van justitie.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
kantonrechter: mr. R. Kruisdijk
zaaknummer: 11607991 WM VERZ 25-2634
beslissing van: 20 mei 2025
func.: 65208
Beslissing inzake het beroep ingevolge de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (verder: de Wahv) van:

[gemachtigde] (Verkeersboete.nl)

verder: gemachtigde
welk beroep is ingesteld bij verzoekschrift, ingekomen bij de CVOM te Utrecht op 20 maart 2024 en is gericht tegen de beslissing van 27 februari 2024 van de
officier van justitie(verder: verweerder) ten aanzien van betrokkene, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2002.

[betrokkene]

[adres]
verder: betrokkene

CJIB-nummer: [nummer]

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Aan betrokkene is bij beschikking van 6 juli 2023 (verder: de inleidende beschikking) een sanctie in het kader van de Wahv opgelegd. Betrokkene heeft tegen de inleidende beschikking beroep ingesteld bij verweerder. Deze heeft dat beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing heeft betrokkene vervolgens beroep ingesteld bij de kantonrechter. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende gegevens overgelegd. Het beroep is behandeld op de openbare zitting van 6 mei 2025. Partijen zijn voor deze zitting opgeroepen.
Betrokkene is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet bij de zitting verschenen. Namens gemachtigde is [naam 1] ter zitting verschenen. Verweerder is verschenen bij [naam 2] .
Ter zitting heeft verweerder gereageerd op de inhoud van het beroepschrift. Verweerder heeft geconcludeerd dat het beroep gegrond is.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

1. Aan betrokkene is bij de inleidende beschikking wegens een verkeersgedraging een administratieve sanctie opgelegd ingevolge de Wahv. Betrokkene wordt verweten dat met het motorvoertuig, met kenteken [kenteken] , niet is gestopt voor een rood licht bij een driekleurig verkeerslicht op 27 juni 2023 aan de Hoofdweg te Amsterdam. Hierop is betrokkene staande gehouden.
2. Aan betrokkene is een sanctie opgelegd van € 199,- inclusief administratiekosten.
3. Het beroep is tijdig ingesteld en er is zekerheid gesteld voor betaling van de boete.
4. Gemachtigde heeft namens betrokkene beroep ingesteld en heeft in het beroepschrift aangevoerd dat bij brief d.d. 14 november 2024 de officier van justitie ambtshalve heeft besloten om de inleidende beschikking te vernietigen. Echter, de officier heeft nagelaten een beslissing te nemen omtrent de toekenning van een proceskostenvergoeding. Gemachtigde verzoekt de kantonrechter derhalve zelf in de zaak te voorzien en de officier van justitie te veroordelen in de proceskosten voor de fase van administratief beroep vermeerderd met de wettelijke rente (art. 4:100 Awb) alsook procespunten toe te kennen voor de kantonfase.
5. Ter zitting heeft gemachtigde medegedeeld de gronden van het beroep te handhaven.
6. Ter zitting heeft verweerder meegedeeld dat de inleidende beschikking reeds is vernietigd door de officier van justitie. De officier van justitie diende een proceskostenvergoeding toe te kennen, maar heeft dit nagelaten. Verweerder verzoekt dan ook het beroep gegrond te verklaren, de proceskostenvergoeding toe te kennen voor de administratieve fase en de kantonfase, maar deze niet te vermeerderen met wettelijke rente. De wettelijke rente is nog niet verschuldigd omdat er nog geen sprake is van verzuim.
7. Het volgende wordt overwogen.
8. De officier van justitie heeft per brief van 14 november 2024 gemachtigde laten weten dat, na het dossier nogmaals bestudeerd te hebben, de beschikking toch wordt vernietigd. Gemachtigde stelt dat geen beslissing is genomen omtrent de toekenning van een proceskostenvergoeding, terwijl dat wel had gemoeten.
9. De kantonrechter is van oordeel dat de officier van justitie ten onrechte geen beslissing heeft genomen omtrent de toekenning van een proceskostenvergoeding. Aangezien de beschikking is vernietigd wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid, dient een proceskostenvergoeding toegekend te worden aan betrokkene. Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard.
10. Voorgaande is aanleiding om aan betrokkene een proceskostenvergoeding toe te kennen. Aan het indienen van het administratief beroepschrift bij de officier van justitie (1 punt), de hoorzitting (1 punt), het indienen van een beroepschrift bij de kantonrechter (1 punt) en het verschijnen ter zitting van de kantonrechter (1 punt) dienen in totaal 4 punten te worden toegekend. De waarde per punt voor wat betreft de fase administratief beroep bedraagt per 1 januari 2025 € 647,-, de waarde per punt voor wat betreft de fase bij de kantonrechter bedraagt per 1 januari 2025 € 907,-. Gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast, en ingevolge art. 13a lid 2 Wahv wordt de proceskostenvergoeding bij de kantonrechter vermenigvuldigd met 0,1. Aldus zal de kantonrechter de officier van justitie veroordelen in de kosten tot een bedrag van (2 x 647 x 0,5) + (2 x 907 x 0,5 x 0,1) = 647 + 90,70 = € 737,70.
11. In de Wahv is niet voorzien in vergoeding van wettelijke rente en de in de Awb opgenomen regeling over de verschuldigdheid van wettelijke rente is in artikel 2a van de Wahv uitdrukkelijk uitgesloten. Artikel 2a van de Wahv bepaalt - voor zover hier van belang - dat titel 4.4 van de Awb niet van toepassing is op het opleggen en de inning van een administratieve sanctie en de administratiekosten op grond van deze wet. Dit artikel bepaalt niet dat titel 4.4 niet van toepassing is op de toekenning van een proceskostenvergoeding. De regeling met betrekking tot de verschuldigde rente is daarom wel van toepassing in geval de officier van justitie beslist tot toekenning van een proceskostenvergoeding.
12. De volgende bepalingen zijn hier van belang:
Artikel 4:87, eerste lid, van de Awb:
‘Betaling geschiedt binnen zes weken nadat de beschikking op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, tenzij de beschikking een later tijdstip vermeldt.’
Artikel 4:97 van de Awb:
‘De schuldeiser is in verzuim indien hij niet binnen de voorgeschreven termijn heeft betaald.’
Artikel 4:98, eerste lid, van de Awb:
‘Het verzuim heeft de verschuldigdheid van wettelijke rente tot gevolg overeenkomstig de artikelen 119, eerste en tweede lid, en 120, eerste lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.’
Artikel 4:99 van de Awb:
‘Het bestuursorgaan stelt het bedrag van de verschuldigde wettelijke rente bij beschikking vast.’
13. De kantonrechter overweegt dat wettelijke rente verschuldigd is na zes weken na de beslissing van de officier van justitie om de inleidende beschikking te vernietigen (vlg. arrest hof Arnhem-Leeuwarden met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2021:3149). De officier van justitie had de proceskostenvergoeding uiterlijk zes weken na zijn beslissing van 14 november 2024 moeten betalen. De officier van justitie heeft dit nagelaten en er is dus sprake van verzuim.
13. Daarom wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De kantonrechter:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • veroordeelt de officier van justitie tot het vergoeden van de proceskosten van betrokkene, ter hoogte van € 737,70;
  • bepaalt dat de wettelijke rente over de proceskostenvergoeding, in de fase van het administratief beroep, verschuldigd is vanaf zes weken na de brief van 14 november 2024.
De griffier De kantonrechter
Datum verzending
Bent u het met deze beslissing niet eens, dan kunt u
binnen zes wekenna de hierboven vermelde datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, maar alleen indien de als gevolg van deze beslissing te betalen administratieve sanctie meer dan € 110,00 bedraagt. Het beroepschrift dient schriftelijk (niet per e-mail) te worden ingediend bij rechtbank Amsterdam, afdeling privaatrecht, team kanton, postbus 70515, 1007 KM, Amsterdam en dient door degene die het beroep instelt of een gemachtigde te worden ondertekend. De procedure bij het gerechtshof verloopt schriftelijk,
tenzij in het beroepschrift uitdrukkelijk om een mondelinge behandeling wordt gevraagd.