ECLI:NL:RBAMS:2025:3954

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
11 juni 2025
Zaaknummer
13-083153-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Poolse verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel

Op 11 juni 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Poolse verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Het EAB, uitgevaardigd door de Regionale Rechtbank in Krosno op 13 augustus 2024, verzoekt om de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen is geboren en momenteel gedetineerd is in Nederland. De behandeling van de zaak vond plaats op 28 mei 2025, waarbij de officier van justitie, mr. A.L. Wagenaar, aanwezig was. De opgeëiste persoon was niet aanwezig, maar werd vertegenwoordigd door zijn raadsman, mr. D.W.H.M. Wolters.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon correct is en dat hij de Poolse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen. De officier van justitie heeft aangevoerd dat het EAB voldoende is en dat de overlevering kan worden toegestaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, naar Nederlands recht strafbaar zijn, en dat er geen aanwijzingen zijn dat de opgeëiste persoon een eerlijk proces in Polen zal worden onthouden. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-083153-25
Datum uitspraak: 11 juni 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 21 maart 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 13 augustus 2024 door
the Regional Court in Krosno, II Penal Division, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 2001,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
opgegeven verblijfadres: [verblijfadres] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 28 mei 2025, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is – conform de door hem ondertekende afstandsverklaring van 27 mei 2025 – niet verschenen. De opgeëiste persoon is vertegenwoordigd door zijn raadsman, mr. D.W.H.M. Wolters, advocaat te Hoofddorp.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met dertig dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.
2. Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
enforceable judgment of the District Court in Jasłovan 17 november 2021, met kenmerk II K 436/20.
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van zeven maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Restant vrijheidsstraf
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft aangevoerd dat onduidelijk is hoe groot het strafrestant is dat nog door de opgeëiste persoon dient te worden ondergaan. Mogelijk heeft hij de straf waarvoor overlevering wordt gevraagd al geheel of gedeeltelijk uitgezeten. Hierover zou navraag kunnen worden gedaan bij de Poolse autoriteiten.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het EAB genoegzaam is en dat de overlevering kan worden toegestaan. Uit het uittreksel ECRIS van 15 mei 2025 blijkt dat er in Polen meer strafzaken tegen de opgeëiste persoon liepen dan alleen de in het EAB genoemde zaak. Hiermee is voldoende duidelijk dat de opgeëiste persoon mogelijk een andere straf heeft uitgezeten dan de vrijheidsstraf die aan hem is opgelegd bij het vonnis dat ten grondslag ligt aan het EAB.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt als volgt. In het EAB is onder rubriek C.2 en C.3 melding gemaakt van de opgelegde straf en het deel van de straf dat de opgeëiste persoon na overlevering nog moet uitzitten, namelijk zeven maanden. De rechtbank gaat op grond van het vertrouwensbeginsel in beginsel uit van de juistheid van deze door de uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte informatie. Uit de door de opgeëiste persoon verstrekte informatie, noch uit de overige stukken in het dossier, blijkt dat de informatie in het EAB onjuist is en de opgelegde straf van zeven maanden al volledig is uitgezeten. De rechtbank ziet geen aanleiding tot het stellen van aanvullende vragen. De opgeëiste persoon kan zijn standpunt omtrent de omvang van de nog uit te zitten gevangenisstraf desgewenst in Polen aan de orde stellen.

4.Strafbaarheid; feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
afpersing;
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.

5.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [4]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 317 en 350 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[de opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Krosno, II Penal Division(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. M. Westerman en M.W. Speksnijder, rechters,
in tegenwoordigheid van G. Riedijk, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 11 juni 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
5.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (