ECLI:NL:RBAMS:2025:4086

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
17 juni 2025
Zaaknummer
11420152 \ CV EXPL 24-15070
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij de verkoop van een puppy met gezondheidsproblemen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 17 juni 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een puppy had gekocht, en de gedaagde, de verkoper van de puppy. De eiser vorderde een schadevergoeding van € 2.842,90, omdat de puppy binnen een jaar na aankoop gezondheidsproblemen vertoonde, waaronder verlammingsverschijnselen en een waterhoofd. De eiser stelde dat de puppy een aangeboren afwijking had en dat de gedaagde tekortgeschoten was in de nakoming van de koopovereenkomst. De gedaagde betwistte dit en voerde aan dat zij de puppy hobbymatig fokte en niet handelde in de uitoefening van een beroep of bedrijf, waardoor er geen sprake zou zijn van een consumentenkoop. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde inderdaad niet handelde in de uitoefening van een beroep of bedrijf, en dat er dus geen consumentenkoop was. Hierdoor was het aan de eiser om te bewijzen dat de puppy al iets mankeerde op het moment van de aankoop, wat niet voldoende was aangetoond. De vorderingen van de eiser werden afgewezen, en deze werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 11420152 \ CV EXPL 24-15070
Vonnis van 17 juni 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. D. Swildens en S.H.F. Kerckhoffs,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats]
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. D.A. Wahid-Manusama.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 11 november 2024, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- het instructievonnis van 11 februari 2025;
- de mondelinge behandeling van 19 mei 2025, waar beide partijen aan de hand van spreekaantekeningen hun standpunten hebben toegelicht en waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis gevraagd en is daarvoor een datum bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft op 1 oktober 2022 voor € 1.495,- een pup gekocht van [gedaagde] . De pup, een Russische Toy met de roepnaam [roepnaam puppy], is op 1 mei 2023 ziek geworden. Zij vertoonde verlammingsverschijnselen en is op 7 mei 2023 opgenomen in de universiteitskliniek van de Universiteit Utrecht. Uit onderzoeken blijkt dat zij een ruggenmergontsteking met vermoedelijk onbekende oorzaak, een “meningoencephalitis of unknown origin” (hierna: een MUO), heeft gehad.
2.2.
In oktober 2023 wordt [roepnaam puppy] weer ziek. [roepnaam puppy] is inmiddels hersteld, maar is blijvend slechtziend. Ook kan zij als gevolg van de herhaalde ontstekingen niet goed meer zelfstandig lopen.
2.3.
Uit een MRI van het hoofdje van [roepnaam puppy] op 27 mei 2024 concludeert de behandelend dierenarts dat [roepnaam puppy] een waterhoofd heeft. Hij merkt daarover op:

Moderate chronic encephalopathy affecting the white matter of the left cerebral hemisphere (with focal cavitation), left thalamus and rostral part of the left midbrain, resulting in moderate atrophy and secondary external and internal hydrocephalus ex vacuo. Most consistent with chronic meningoencephalitis of unknown origin (MUO).
2.4.
[eiser] heeft aan het dierenziekenhuis Heerhugowaard gevraagd of MUO een aangeboren afwijking is, of dat deze is ontstaan gedurende het leven van [roepnaam puppy]. In reactie daarop schrijft het dierenziekenhuis haar op 4 oktober 2024 onder meer:

MUO is voor ons een aandoening die ontstaat tijdens het leven van de hond. We gaan ervan uit dat ze de eerste keer MUO had bij de eerste klachten van verlamming van de achterhand [sic] (op de leeftijd van ongeveer 8-9 maanden voor [roepnaam puppy]).
2.5.
[eiser] heeft [gedaagde] aansprakelijk gesteld en verzocht haar schade te vergoeden. [gedaagde] heeft uit medeleven en coulance vervolgens onder meer aangeboden om [roepnaam puppy] terug te nemen en het aankoopbedrag aan [eiser] terug te betalen. [eiser] is daar niet mee akkoord gegaan.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert een verklaring voor recht dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst en betaling van een schadevergoeding van € 2.842,90, plus rente en kosten. Volgens haar was er sprake van een consumentenkoop, heeft [roepnaam puppy] een aangeboren of erfelijke afwijking en mankeerde zij dus al iets op het moment van de koop. [gedaagde] had een gezonde pup met een normale levensverwachting moeten leveren en dat heeft zij niet gedaan, aldus [eiser] .
3.2.
[gedaagde] voert verweer. Volgens haar is er geen sprake van een consumentenkoop. Verder betwist zij kort gezegd dat [roepnaam puppy] niet aan de overeenkomst voldoet en zij wijst in dat kader ook op de door [eiser] zelf overgelegde medische stukken.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Bevoegdheid
4.1.
Beide partijen hebben ter zitting verklaard dat de kantonrechter in Amsterdam bevoegd is, zodat kan worden overgegaan tot een inhoudelijke beoordeling van de zaak.
Juridisch kader
4.2.
Een dier is in het Nederlandse recht geen zaak, maar de wettelijke regels die gelden voor zaken zijn op dieren wel van overeenkomstige toepassing verklaard. [1] Dat geldt bijvoorbeeld ook voor de regels over de koop van een zaak. Op grond van de wet moet [roepnaam puppy] daarom aan de overeenkomst voldoen. [2] De centrale vraag waarover de kantonrechter hier moet beslissen, is of dat zo is.
Consumentenkoop?
4.3.
De eerste vraag die de kantonrechter daarbij moet beantwoorden, is of de koop van [roepnaam puppy] een consumentenkoop was. [3] Als namelijk sprake is van een consumentenkoop, wordt op grond van de wet vermoed dat [roepnaam puppy] op het moment van de koop al iets mankeerde - en dus niet aan de overeenkomst voldeed - omdat haar mankementen zich binnen een jaar na aankoop hebben openbaard. [4]
4.4.
Niet in geschil is dat [eiser] handelde als consument. Voor het antwoord op de vraag of er sprake is van een consumentenkoop, is daarom bepalend of [gedaagde] bij de verkoop van [roepnaam puppy] handelde in de uitoefening van haar beroep of bedrijf. Dit moet worden beoordeeld naar de situatie op het moment van de koop en hangt af van alle omstandigheden van het geval. [5]
4.5.
De kantonrechter komt tot het oordeel dat [gedaagde] op het moment van de verkoop van [roepnaam puppy] niet handelde in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Dat betekent dat er geen sprake is van een consumentenkoop en dat het wettelijke bewijsvermoeden dus niet van toepassing is. Daarbij is het volgende van belang. [gedaagde] heeft aangevoerd dat zij in 2019 is begonnen met fokken onder haar kennelnaam
Little Gloryen dat ze dit hobbymatig doet, naast haar betaalde baan in het onderwijs. Zij heeft ter zitting verklaard dat zij maximaal één nestje per jaar fokt, van 1 tot 4 pups per nestje, en dat er ook jaren zijn dat zij geen nestje heeft. Vanaf 2019 tot en met het jaar waarin ze [roepnaam puppy] verkocht (2022) heeft [gedaagde] slechts één ander nestje gehad. Ook weegt de kantonrechter mee dat [gedaagde] heeft verklaard dat zij met het fokken geen winstoogmerk heeft en dat het fokken haar doorgaans zelfs meer kost dan het oplevert. Zij maakt dus geen winst. Weliswaar verkoopt zij, als ze een nestje heeft, pups voor een aanzienlijk bedrag, maar zij heeft verklaard dat die prijs nodig is om haar (hoge) kosten te dekken. Zij heeft toegelicht dat die kosten onder meer bestaan uit stamboomonderzoek dat vereist is bij het fokken van rashonden, uit medisch onderzoek van de honden en uit inentingen van de pups. [eiser] heeft al het voorgaande niet weersproken, zodat de kantonrechter daarvan uitgaat. Gelet op genoemde omstandigheden handelde [gedaagde] op het moment van de verkoop van [roepnaam puppy] niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
4.6.
Dat [gedaagde] op dat moment al drie jaar als fokker actief was, een website heeft, een standaardovereenkomst hanteert en dat [roepnaam puppy] niet goedkoop was, zoals [eiser] heeft aangevoerd, is daartegenover onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Daarbij weegt ook mee dat [gedaagde] onweersproken heeft aangevoerd dat zij beschikt over de door haar gebruikte standaardovereenkomst, omdat zij lid is van een aantal fokverenigingen, waar ze verplicht lid van moet zijn om honden met een stamboom te mogen fokken.
[roepnaam puppy] voldoet aan de overeenkomst
4.7.
Omdat geen sprake is van consumentenkoop, is het aan [eiser] om voldoende onderbouwd te stellen dat [roepnaam puppy] op het moment van aankoop al iets mankeerde. Dat heeft zij, mede in het licht van de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] , onvoldoende gedaan. Aan bewijslevering op dit punt wordt dan ook niet toegekomen. Daarbij is van belang dat uit de door [eiser] zelf in het geding gebrachte verklaring van het dierenziekenhuis (zie 2.4 hiervoor) blijkt dat [roepnaam puppy]’s aandoeningen niet aangeboren zijn, maar tijdens haar leven zijn ontstaan.
4.8.
Voorzover [eiser] het waterhoofdje van [roepnaam puppy] ten grondslag legt aan haar vorderingen, geldt dat uit de eveneens door haar zelf overgelegde verklaring van de dierenarts volgt dat het waterhoofdje een symptoom van MUO is (zie 2.3 hiervoor). Deze arts verklaart immers dat deze aandoening “most consistent [is] with chronic meningoencephalitis of unknown origin (MUO)”. De MUO niet is aangeboren, maar tijdens het leven ontstaan. Dit geldt dus ook voor de symptomen ervan.
4.9.
Het is al met al niet gebleken dat [roepnaam puppy] al iets mankeerde op het moment van de aankoop. Dat zij later deze aandoeningen heeft ontwikkeld, is voor alle betrokkenen, [roepnaam puppy] voorop, verdrietig, maar komt niet voor rekening van [gedaagde] . [eiser] ’s vorderingen worden daarom afgewezen.
4.10.
[eiser] wordt in het ongelijk gesteld en wordt daarom veroordeeld in de proceskosten, inclusief nakosten, van [gedaagde] . Die kosten zijn EUR 595,00 (2 punten a EUR 238,00 en EUR 119,00 nakosten, plus de kosten van betekening als betekening noodzakelijk blijkt).

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van EUR 595,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door J.M.B. Cramwinckel en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2025.

Voetnoten

1.Dat staat in artikel 3:2a van het Burgerlijk Wetboek (BW).
2.Artikel 7:17 BW.
3.In de zin van art. 7:5 lid 1 sub a BW.
4.Artikel 7:18a lid 2 BW.
5.Zie bijvoorbeeld het arrest HvJ EU 4 oktober 2018, ECLI:EU:C:2018:808.