ECLI:NL:RBAMS:2025:4167

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 juni 2025
Publicatiedatum
18 juni 2025
Zaaknummer
11301881 \ CV EXPL 24-11657
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over aanneming van werk en betaling van facturen tussen aannemer en opdrachtgevers

In deze zaak vordert de aannemer, handelend onder de naam [handelsnaam], betaling van € 4.728,59 van de gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2], voor aanvullende werkzaamheden die zijn uitgevoerd aan hun woning. De gedaagden betwisten de vordering en stellen dat de aannemer tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst, wat hen zou rechtvaardigen om de overeenkomst te ontbinden en een schadevergoeding te eisen. De kantonrechter oordeelt dat er sprake is van twee afzonderlijke overeenkomsten van aanneming van werk, en dat de aannemer niet in verzuim is gekomen. De gedaagden hebben wel een vordering tot schadevergoeding, die kan worden verrekend met de vordering van de aannemer. Uiteindelijk wordt de vordering van de aannemer gedeeltelijk toegewezen, en de vordering van de gedaagden in reconventie wordt afgewezen. De kantonrechter wijst ook de proceskosten toe en compenseert deze tussen partijen.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 11301881 \ CV EXPL 24-11657
Vonnis van 20 juni 2025
in de zaak van
[eiser] ,
handelend onder de naam [handelsnaam] ,
te [woonplaats 1] ,
eiser in conventie,
gedaagde in reconventie,
hierna te noemen: [handelsnaam] ,
gemachtigde: mr. E.K. Oudenhuijsen,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

te [woonplaats 2] ,
2.
[gedaagde 2],
te [woonplaats 2] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
gemachtigde: mr. L. Wolthuis Scheeres .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van [handelsnaam] van 14 augustus 2024, met producties 1 t/m 8;
- conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie van [gedaagden] van 17 september 2024, met producties 1 t/m 12;
- het tussenvonnis van 1 oktober 2024 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de akte houdende eisvermeerdering in reconventie van [gedaagden] van 27 december 2024, met producties 13 en 14;
- de conclusie van antwoord in reconventie van [handelsnaam] van 7 februari 2025;
- de (tweede) akte houdende eisvermeerdering in reconventie van [gedaagden] van 29 april 2025, met producties 15 en 16;
- de (tweede) conclusie van antwoord in reconventie van [handelsnaam] van 6 mei 2025;
- de e-mail van [gedaagden] van 14 mei 2025, met productie 17;
- de mondelinge behandeling van 20 mei 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De heer [eiser] is een aannemer en exploiteert onder de naam [handelsnaam] een eenmanszaak in de renovatie van woningen.
2.2.
[gedaagden] hebben op 27 juli 2023 met [handelsnaam] een overeenkomst tot aanneming van werk gesloten tot – in het kort – de verbouwing van hun woning in [woonplaats 2] . Hierin staat onder meer het volgende:
8. Datum aanvang en uitvoeringstermijn
8.1
De start van de verbouwing vangt aan op maandag 7 augustus 2023
8.2
Het werk wordt opgeleverd binnen 8 tot 10 weken”
2.3.
Bij WhatsApp bericht van [handelsnaam] aan [gedaagden] van woensdag 20 september 2023 is afgesproken dat [handelsnaam] een aantal aanvullende (bouw)werkzaamheden zou verrichten. Deze afspraak luidt – voor zover relevant – als volgt:
“Voor €4000 gaat het om de volgende werkzaamheden:
- zolder isolatie en dichtmaken met gipsplaten (stucen stond al in offerte)
- 4 deurkozijnen plaatsen (3 deurkozijnen stonden al in de offerte)
- alle deuren inhangen mcl hang en sluitwerk (in de offerte stond dat jullie 3
zouden inkopen, inhangen en deurbeslag kopen -> wij nemen dit voor onze rekening: we kopen alle deuren en het deurbeslag)
- koof plaatsen op de zolder bij leidingen boven trap
- uitsparing boven deur woonkamer”
2.4.
Bij e-mail van 4 december 2023 hebben [gedaagden] [handelsnaam] laten weten dat zij de samenwerking met [handelsnaam] stopzetten. Aanleiding hiervoor was een aanvaring tussen mevrouw [gedaagde 2] en [handelsnaam] en de ontevredenheid van [gedaagden] over de uitvoering van verschillende werkzaamheden door [handelsnaam] . In deze e-mail hebben [gedaagden] ook een voorstel tot afwikkeling gedaan.
2.5.
[handelsnaam] heeft [gedaagden] bij e-mail van 5 december 2023 laten weten zich niet te kunnen vinden in de door [gedaagden] geschetste voorstelling van zaken over de aanvaring en de uitvoering van de werkzaamheden. [handelsnaam] verzoekt [gedaagden] in deze e-mail ook om over te gaan tot betaling en voegt een factuur met nummer [factuurnummer] ten bedrage van € 4.000,00 bij.
2.6.
[handelsnaam] heeft [gedaagden] bij brief van 10 januari 2024 in gebreke gesteld en gesommeerd om het bedrag van € 4.016,20 (hoofdsom plus rente) binnen vijftien dagen na ontvangst te betalen. Ook staat hierin dat [gedaagden] , als zij aan deze sommatie geen gevolg geven, dan ook de incassokosten van € 525,00 verschuldigd zijn.
2.7.
[gedaagden] hebben [handelsnaam] bij brief van 24 januari 2024 laten weten dat en waarom zij de factuur van [handelsnaam] betwisten. [gedaagden] geven hierin onder meer aan dat zij als gevolg van de ondermaatse werkzaamheden van [handelsnaam] verschillende herstelwerkzaamheden (hebben) moeten laten uitvoeren en dat de kosten daarvoor de factuur van [handelsnaam] (ruim) overstijgen. Ter afwikkeling van de kwestie stellen [gedaagden] voor dat [handelsnaam] € 1.000,00 aan hen betaalt.
2.8.
[handelsnaam] heeft [gedaagden] bij brieven van 29 januari 2024 en 6 februari 2024 (nogmaals) in gebreke gesteld en verzocht het inmiddels tot € 4.541,20 opgelopen bedrag (hoofdsom plus rente en incassokosten) te voldoen.
2.9.
Zowel [gedaagden] als [handelsnaam] hebben naar aanleiding van bovenstaande briefwisselingen geen betalingen aan elkaar gedaan.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[handelsnaam] vordert – samengevat – bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis (hoofdelijke) veroordeling van [gedaagden] tot betaling van € 4.728,59, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[handelsnaam] legt aan de vordering het volgende ten grondslag. [gedaagden] en [handelsnaam] hebben afgesproken dat [handelsnaam] voor € 4.000,00 de aanvullende werkzaamheden zou verrichten. [handelsnaam] heeft deze werkzaamheden conform afspraak verricht. [gedaagden] moeten daarom € 4.000,00 aan hem betalen. [gedaagden] zijn ook de reeds opgelopen rente, incassokosten en btw verschuldigd. Deze kosten zitten inbegrepen in het gevorderde bedrag van € 4.728,59.
3.3.
[gedaagden] voeren verweer en komen tot de conclusie dat de vordering van [handelsnaam] moet worden afgewezen. [gedaagden] voeren hiertoe het volgende aan. [handelsnaam] is tekort geschoten in de nakoming van de op hem rustende verplichtingen. Partijen hebben onder meer afgesproken dat [handelsnaam] de tussenmuur op zolder zou isoleren, maar dat is niet gebeurd. [gedaagden] stellen daarom dat de ‘aannemingsovereenkomst’ voor het deel dat ziet op de aanvullende werkzaamheden (buitengerechtelijk) is ontbonden, althans dat de kantonrechter moet ontbinden. Dat zorgt ervoor dat de betalingsverplichting van € 4.000,00 komt te vervallen. Bovendien hebben [gedaagden] een vordering tot schadevergoeding op [handelsnaam] . Hiermee kan de (betwiste) vordering van [handelsnaam] worden verrekend.
3.4.
Op de voor dit vonnis relevante stellingen van partijen wordt hierna ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagden] vorderen, na tweede eisvermeerdering, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeling van [handelsnaam] tot betaling van € 13.478,49, vermeerderd met rente en kosten.
3.6.
[gedaagden] leggen aan de vordering het volgende ten grondslag. [handelsnaam] is met de uitvoering van de werkzaamheden tekortgeschoten in de nakoming van de op hem rustende verplichtingen. [gedaagden] hebben onder meer de volgende gebreken geconstateerd: het stucwerk loopt bol af, het kitwerk laat los, het aangelegde internet thuisnetwerk werkt niet, het kattenluik is niet geïnstalleerd, er is geen isolatiemateriaal in de tussenmuur op zolder aangebracht, het deurkozijn in het toilet is niet afgewerkt, de vloerverwarming piept en het (water)leidingwerk is ondeugdelijk. [handelsnaam] heeft de werkzaamheden niet binnen de overeengekomen termijn van acht tot tien weken opgeleverd, zodat hij van rechtswege in verzuim verkeert. [gedaagden] lijden als gevolg hiervan schade ter hoogte van (minstens) € 13.478,49. [handelsnaam] moet deze schade aan [gedaagden] vergoeden.
3.7.
[handelsnaam] voert verweer en komt tot de conclusie dat de vordering van [gedaagden] moet worden afgewezen. [handelsnaam] betwist met betrekking tot de (meeste) werkzaamheden dat hij deze ondeugdelijk heeft uitgevoerd en dat [gedaagden] (hierdoor) schade hebben geleden. Bovendien is geen fatale termijn overgekomen voor de werkzaamheden. [gedaagden] hebben [handelsnaam] nooit in gebreke gesteld, waardoor [handelsnaam] geen kans heeft gekregen om zo nodig over te gaan tot herstel. Dit betekent dat [handelsnaam] nooit in verzuim is geraakt.
3.8.
Op de voor dit vonnis relevante stellingen van partijen wordt hierna ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie
4.1.
Omdat het verweer van [gedaagden] tegen de vordering van [handelsnaam] in conventie de grondslag vormt voor hun vordering in reconventie zal de kantonrechter de conventie en reconventie gezamenlijk beoordelen.
Partijen hebben twee overeenkomsten gesloten
4.2.
Partijen zijn het erover oneens of de op 27 juli 2023 gesloten overeenkomst en de op 20 september 2023 afgesproken aanvullende werkzaamheden moeten worden aangemerkt als één of twee overeenkomsten van aanneming van werk. [handelsnaam] stelt dat sprake is van twee losse overeenkomsten; [gedaagden] stellen dat sprake is van één overkoepelende overeenkomst. De kantonrechter begrijpt dat partijen dit onderscheid met name relevant vinden gelet op de vraag of en, zo ja, wat hierin is afgesproken over de termijn(en) voor oplevering. De kantonrechter volgt [handelsnaam] in haar betoog en oordeelt dat sprake is van twee afzonderlijke overeenkomsten van aanneming van werk. Dat wordt hieronder toegelicht. Op de vraag naar de afspraak over de (oplever)termijn(en) wordt verderop in dit vonnis (nader) ingegaan.
4.3.
Het antwoord op de vraag wat partijen met elkaar hebben afgesproken, is afhankelijk van wat zij tegenover elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mogen afleiden. Daarbij moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval. Ook gedragingen, verklaringen en andere omstandigheden, die hebben plaatsgevonden nadat de overeenkomst is gesloten, kunnen van belang zijn.
4.4.
Als onbetwist tussen partijen staat vast dat zij op 27 juli 2023 een overeenkomst van aanneming van werk hebben gesloten (hierna: ‘de overeenkomst’). [gedaagden] stellen dat de via WhatsApp afgesproken aanvullende (bouw)werkzaamheden de reeds bestaande overeenkomst van aanneming van werk preciseren en dat – daarom – voor beide afspraken ook dezelfde
“uitvoeringstermijn” van acht tot tien weken geldt. Daarom zou sprake zijn van één overeenkomst, aldus [gedaagden] De kantonrechter volgt [gedaagden] hierin niet. De kantonrechter stelt voorop dat het hier gaat om een afspraak over de uitvoering van
aanvullendewerkzaamheden, die twee maanden na het sluiten van de overeenkomst zijn gemaakt. Hiervoor is een (extra) bedrag van € 4.000,00 is afgesproken, welk bedrag in (van de overeenkomst) afwijkende betaaltermijnen zou worden betaald. In het WhatsApp bericht is bovendien in het geheel niet verwezen naar de (reeds bestaande) overeenkomst. Dit alles duidt erop dat het gaat om een nieuwe afspraak. [gedaagden] hebben onvoldoende gesteld dat en waarom het hier zou gaan om een aanvulling of precisering van (de werkzaamheden uit) de overeenkomst. Dat in beide opdrachten wordt gesproken over isolatie op zolder is hiervoor onvoldoende. Verder zijn partijen het erover eens dat bij het maken van de afspraken over aanvullende werkzaamheden niet is gesproken over een (oplever)termijn. Dat duidt erop dat voor de aanvullende werkzaamheden géén termijn is afgesproken. Dit levert dus ook niet, zoals [gedaagden] stellen, een aanwijzing op dat sprake is van een precisering of aanvulling op de overeenkomst en dat de (volgens hen) daarin opgenomen “
uitvoeringstermijn”ook op de aanvullende werkzaamheden van toepassing was. [handelsnaam] hoefde hier gelet op de (wel) gemaakte afspraken ook niet van uit te gaan. Dit alles leidt tot het oordeel dat sprake is van twee afzonderlijke overeenkomsten van aanneming van werk.
[gedaagden] zijn het bedrag van € 4.000,00 verschuldigd, tenzij hun beroep op ontbinding of verrekening slaagt
4.5.
[handelsnaam] vordert betaling door [gedaagden] van de factuur van 5 december 2023 van € 4.000,00 (inclusief btw) met nummer [factuurnummer] voor de bij WhatsApp bericht van 20 september 2023 overeengekomen aanvullende werkzaamheden (hierna: ‘de aanvullende overeenkomst’). Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagden] opdracht hebben gegeven voor de aanvullende werkzaamheden, dat zij hiervoor een bedrag van € 4.000,00 zouden betalen en dat [handelsnaam] de aanvullende overeenkomst heeft uitgevoerd. Uitgangspunt is dat [gedaagden] op grond hiervan hun betalingsverplichting jegens [handelsnaam] dienen na te komen.
4.6.
[gedaagden] betwisten de factuur van € 4.000,00 verschuldigd te zijn. Zij stellen dat [handelsnaam] (onder meer) de aanvullende overeenkomst niet goed heeft uitgevoerd omdat de isolatie in de muur zou ontbreken. De kantonrechter begrijpt de stellingen van [gedaagden] zo dat zij deze factuur niet hoeven te betalen vanwege de (gedeeltelijke) ontbinding van de aanvullende overeenkomst dan wel omdat [gedaagden] een tegenvordering tot schadevergoeding hebben waarmee de vordering van [handelsnaam] of [gedaagden] kan worden verrekend. De kantonrechter oordeelt hierover als volgt.
Geen grond voor ontbinding van de aanvullende overeenkomst
4.7.
De kantonrechter oordeelt allereerst dat niet aan de vereisten voor ontbinding is voldaan. Daarom konden [gedaagden] de aanvullende overeenkomst niet (buitengerechtelijk) ontbinden en kan de kantonrechter dit ook niet alsnog doen. Dit wordt als volgt toegelicht.
4.8.
Volgens artikel 6:265 Burgerlijk Wetboek (BW) mag een partij in beginsel de overeenkomst ontbinden indien de wederpartij tekort is geschoten in de nakoming in een van haar verbintenissen. Indien de nakoming niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is, ontstaat de bevoegdheid tot ontbinding pas, wanneer de schuldenaar in verzuim is. [1] Voor ontbinding van een overeenkomst is dus verzuim vereist, voor zover nakoming niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is. Verzuim is in de regel ook vereist voor een vordering tot schadevergoeding.
4.9.
Voordat de schuldenaar in verzuim verkeert, dient hij in beginsel eerst in gebreke te worden gesteld, waarbij een redelijke termijn voor nakoming wordt gegeven middels een schriftelijke aanmaning. [2] Artikel 6:83 BW noemt daarnaast gevallen waarin het verzuim intreedt zonder ingebrekestelling. Zo komt een partij ook zonder ingebrekestelling in verzuim zijn wanneer een voor de voldoening bepaalde termijn verstrijkt zonder dat de verbintenis is nagekomen. [3] Uit het arrest van de Hoge Raad van 4 oktober 2002 (ECLI:NL:HR:2002:AE4358) volgt dat deze bepaalde termijn tussen partijen moet zijn overeengekomen of op grond van de redelijkheid en billijkheid voortvloeien uit de aard van de overeenkomst in verband met de omstandigheden van het geval. Daarnaast treedt verzuim ook zonder ingebrekestelling in wanneer de schuldeiser uit een mededeling van de schuldenaar moet afleiden dat deze in de nakoming van de verbintenis zal tekortschieten. [4] Daarvan is pas sprake als de schuldeiser ‘redelijkerwijs niet anders kan’ dan afleiden dat de schuldenaar in de nakoming van de verbintenis zal tekortschieten.
4.10.
[gedaagden] stellen zich op het standpunt dat de afgesproken oplevertermijn is verstreken en dat [handelsnaam] binnen deze termijn niet de gebreken heeft hersteld en het werk niet heeft opgeleverd. Dit leidt er volgens [gedaagden] toe dat sprake is van verzuim van rechtswege omdat nakoming blijvend onmogelijk zou zijn dan wel van verzuim door het verstrijken van een fatale termijn. Het is onvoldoende gesteld of anderszins gebleken dat nakoming blijvend (of tijdelijk) onmogelijk zou zijn geweest. Hierin worden [gedaagden] daarom niet gevolgd. Ook is niet komen vast te staan dat partijen een termijn voor oplevering hebben afgesproken voor de werkzaamheden uit de aanvullende overeenkomst. [handelsnaam] is daarom ook niet in verzuim gekomen door het verstrijken van een fatale termijn. De kantonrechter licht dit laatste als volgt toe.
4.11.
In de (via WhatsApp overeengekomen) aanvullende overeenkomst is niet gesproken over een (oplever)termijn. Dit duidt erop dat géén termijn is afgesproken (zie nader overweging 4.4). Dat [gedaagden] eerder al aan [handelsnaam] hadden laten weten dat zij medio oktober 2023 wilden verhuizen, is op zichzelf onvoldoende om te concluderen dat partijen daarmee een fatale termijn zijn overeengekomen. Het ligt in een dergelijk geval, waarin aanvullende werkzaamheden worden afgesproken, zonder een expliciete (oplever)termijn te benoemen, voor de hand dat voor de uitvoering daarvan juist
extratijd nodig is. Hier mochten partijen ook vanuit gaan. Er is daarom geen sprake is van een zogenoemde fatale termijn. Dit betekent dat [handelsnaam] ook niet door het verstrijken van een fatale termijn in verzuim is gekomen.
4.12.
[gedaagden] stellen daarnaast dat zij uit een mededeling van [handelsnaam] hebben moeten afleiden dat hij in de nakoming van (onder meer) de aanvullende overeenkomst zal tekortschieten. Dat een dergelijke mededeling is gedaan, is echter onvoldoende gesteld en verder niet gebleken. [gedaagden] verwijzen in dit verband naar de e-mailcorrespondentie met [handelsnaam] in december 2023. Daarin valt te lezen dat juist [gedaagden] bij e-mail van 4 december 2023 hebben besloten de (hele) samenwerking te stoppen, nadat [handelsnaam] een aantal keer is langs geweest voor de oplevering. Verder is niet gebleken van enig bericht waaruit kan worden afgeleid dat [handelsnaam] niet in staat of bereid was zijn verplichtingen na te komen. Het verzuim van [handelsnaam] is ook om deze reden niet vast komen te staan.
4.13.
De vraag die gelet op het voorgaande resteert is of het verzuim van [handelsnaam] (wel) is ingetreden doordat [gedaagden] hem in gebreke hebben gesteld en een redelijke termijn voor nakoming hebben gegeven. Dat [gedaagden] [handelsnaam] op enig moment in gebreke hebben gesteld, is onvoldoende gesteld en verder niet gebleken. [gedaagden] hebben in dit kader gewezen op de WhatsApp berichten uit oktober 2023 aan [handelsnaam] . Hieruit blijkt slechts dat [gedaagden] wilden spreken met [handelsnaam] over verschillende aandachtspunten, waaronder het
mogelijkontbreken van isolatie in de zoldermuur. Doel van deze berichten is niet het stellen van een termijn aan [handelsnaam] als schuldenaar om verzuim of aansprakelijkstelling te voorkomen. Daarmee kunnen deze berichten niet worden opgevat als een ingebrekestelling. Verder stellen [gedaagden] dat individuele ingebrekestellingen zouden blijken uit tussen partijen gevoerde gesprekken. Dit hebben [gedaagden] echter onvoldoende toegelicht. Het voorgaande maakt dat [handelsnaam] ook niet op grond van artikel 6:82 lid 1 BW in verzuim is komen te verkeren.
4.14.
Al met al oordeelt de kantonrechter dat [handelsnaam] niet in verzuim is gekomen. Dit leidt ertoe dat [gedaagden] niet bevoegd waren de aanvullende overeenkomst (gedeeltelijk) (buitengerechtelijk) te ontbinden. Ook de kantonrechter kan dit daarom niet doen.
De vordering van [handelsnaam] wordt voor een deel verrekend met de gevolgschade van [gedaagden]
4.15.
De kantonrechter oordeelt dat [gedaagden] wel een vordering tot vergoeding van gevolgschade op [handelsnaam] hebben. Deze vordering kunnen zij verrekenen met een deel van de factuur van [handelsnaam] . Dit betekent dat [gedaagden] nog een bedrag van € 2.255,86 verschuldigd zijn aan [handelsnaam] . Dit wordt als volgt toegelicht.
4.16.
De kantonrechter begrijpt de verdere stellingen van [gedaagden] zo dat zij zich beroepen op verrekening van de vordering van [handelsnaam] van € 4.000,00 met de door hen geleden schade als gevolg van de tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst en de aanvullende overeenkomst. Op grond van artikel 6:127 BW lid 2 BW geldt dat [gedaagden] kunnen verrekenen als zij een prestatie van [handelsnaam] te vorderen hebben die beantwoordt aan hun schuld aan [handelsnaam] . Dat betekent dat moet worden nagegaan of en in hoeverre de tegenvordering van [gedaagden] , bestaande uit schadevergoeding, toewijsbaar is. Tot dat bedrag kunnen [gedaagden] dan de vordering van [handelsnaam] verrekenen.
4.17.
Met betrekking tot de nakoming van de aanvullende overeenkomst heeft de kantonrechter hiervoor al vastgesteld dat [handelsnaam] niet in verzuim is gekomen (zie overwegingen 4.9 – 4.14). Zoals hierna wordt toegelicht, geldt dit ook met betrekking tot de overeenkomst.
4.18.
Omdat sprake is van twee – afzonderlijke – overeenkomsten dient voor de (op 27 juli 2023 gesloten) overeenkomst apart te worden vastgesteld of [handelsnaam] in verzuim is gekomen. In dit verband geldt hetzelfde juridisch kader (zie overweging 4.9). De kantonrechter begrijpt dat [gedaagden] over het verzuim van [handelsnaam] ten aanzien van de nakoming van de overeenkomst hetzelfde stellen als ten aanzien van de nakoming van de aanvullende overeenkomst. Zij gingen er namelijk (onterecht) vanuit dat sprake was van één overeenkomst.
4.19.
[gedaagden] stellen dat in de overeenkomst een fatale termijn is vastgelegd. De kantonrechter volgt [gedaagden] ook hierin niet. In de overeenkomst staat onder meer dat de verbouwing aanvangt op maandag 7 augustus 2023 en dat “
het werk wordt opgeleverd binnen 8 tot 10 weken”. Naar oordeel van de kantonrechter is dit niet als een termijn met een fataal karakter aan te merken. Hoewel duidelijk is dat een verbouwingsperiode van tussen de acht tot tien weken is afgesproken, is deze periode onvoldoende bepaalbaar om ervan uit te gaan dat een
vasteoplevertermijn is bedoeld. Dat [handelsnaam] afwist van de geplande verhuizing van [gedaagden] maakt dit niet anders. Daarbij komt dat [handelsnaam] ook de werkzaamheden uit de aanvullende overeenkomst heeft uitgevoerd terwijl de verbouwingsperiode van acht tot tien weken onder de overeenkomst nog liep. De kantonrechter begrijpt uit de toelichting van [handelsnaam] op de mondelinge behandeling dat deze extra werkzaamheden tot wijzigingen in het tijdschema en daarmee tot (beperkte) vertraging in de uitvoering van de overeenkomst hebben geleid. Dit is door [gedaagden] niet weersproken. Het had voor [gedaagden] dus ook voorzienbaar moeten zijn dat dit ertoe kon leiden dat de eerder geschetste verbouwingsperiode niet gehaald zou worden. [gedaagden] hebben geen (andere) omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat [handelsnaam] een harde(re) toezegging heeft gedaan dan de periode opgenomen in de overeenkomst. [handelsnaam] is daarom niet van rechtswege in verzuim door het verstrijken van een fatale termijn uit de overeenkomst.
4.20.
In het kader van de overeenkomst is verder onvoldoende gesteld of anderszins gebleken dat nakoming van de overeenkomst blijvend (of tijdelijk) onmogelijk zou zijn geweest (zie overweging 4.10). Ook hebben [gedaagden] niet voldoende duidelijk gemaakt dat zij uit een mededeling van [handelsnaam] hebben moeten afleiden dat hij in de nakoming van de overeenkomst zou tekortschieten (zie overweging 4.12). Om deze redenen is dus geen (ook) sprake van verzuim (van rechtswege). Net als bij de aanvullende overeenkomst, hebben [gedaagden] onvoldoende gesteld dat zij [handelsnaam] op enig moment in gebreke hebben gesteld en een redelijke termijn voor nakoming van (een of meerde werkzaamheden uit) de overeenkomst hebben gegeven (zie overweging 4.13). Met betrekking tot de nakoming van de overeenkomst geldt dus ook dat [handelsnaam] niet in verzuim is gekomen.
4.21.
Omdat [handelsnaam] niet in verzuim is gekomen, is een eventuele vordering tot schadevergoeding van [gedaagden] niet opeisbaar. Dit is slechts anders als blijkt dat [handelsnaam] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst én sprake is van gevolgschade. Gevolgschade is – in het kort – de schade die niet door een vervangende prestatie wordt weggenomen. Hiervoor is geen verzuim vereist. Hierna wordt toegelicht dat een deel van de door [gedaagden] gevorderde schade gevolgschade betreft en dat hun beroep op verrekening daarom gedeeltelijk slaagt.
4.22.
[gedaagden] hebben verschillende schadeposten gesteld. Daarbij is geen duidelijk onderscheid gemaakt tussen gevolgschade en andersoortige schade. [gedaagden] hebben in hun stukken onder meer gesteld schade te lijden omdat zij werkzaamheden hebben moeten of nog moeten laten uitvoeren naar aanleiding van het breken van een koppeling van een van de door [handelsnaam] aangelegde leidingen in de badkamer. [gedaagden] hebben tijdens de mondelinge behandeling de gebroken koppeling meegenomen en laten zien. [handelsnaam] heeft vervolgens erkend dat sprake is van een scheur in deze door hem geplaatste koppeling en verder niet (voldoende) betwist dat dit heeft geleid tot een lekkage in de woning van [gedaagden] De kantonrechter oordeelt gelet hierop dat [handelsnaam] is tekort geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de overeenkomst die zien op – in het kort – het vernieuwen en het aanpassen van het leidingwerk in de badkamer, als gevolg waarvan een lekkage is ontstaan. Naast een spoedreparatie door een loodgieter, hebben [gedaagden] toegelicht dat zij ook een bouwdroger hebben moeten huren om het in de muren en de kruipruimte getrokken vocht te laten drogen en dat de, wegens het vaststellen en het repareren van de lekkage, noodzakelijke doorbraak van de muur in de badkamer nog moet worden hersteld. De kosten hiervoor blijken uit een factuur van een verhuurbedrijf van € 109,14 en een offerte van een schilderbedrijf van € 1.635,00. [handelsnaam] heeft dit alles niet (voldoende) betwist. Het is de kantonrechter op basis van de door [gedaagden] gegeven toelichting en overgelegde stukken duidelijk dat deze schade voldoende los staan van het door [handelsnaam] tot stand gebrachte werk, namelijk het vernieuwen en het aanpassen van het leidingwerk in de badkamer, en niet door een vervangende prestatie wordt weggenomen. Het gaat dus om gevolgschade, waarvoor verzuim niet vereist is. [gedaagden] hebben [handelsnaam] daarom ook niet in de gelegenheid hoeven stellen dit zelf te herstellen.
4.23.
De overige door [gedaagden] opgevoerde schadeposten zien op kosten voor herstelwerkzaamheden (zie overweging 3.6). De kantonrechter oordeelt dat deze kosten geen gevolgschade betreffen. [gedaagden] hebben daarom geen andere opeisbare vordering tot schadevergoeding op [handelsnaam] .
4.24.
Het voorgaande maakt dat [gedaagden] een (opeisbare) vordering op [handelsnaam] hebben van € 1.744,14 (de som van € 109,14 en € 1.635,00). Deze vordering kunnen [gedaagden] verrekenen met een deel van de vordering van [handelsnaam] op [gedaagden] Dit betekent dat de vordering in conventie van [handelsnaam] voor een bedrag van € 2.255,86 wordt toegewezen en dat de vordering in reconventie van [gedaagden] in zijn geheel wordt afgewezen. De over de hoofdsom in conventie gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen vanaf 15 dagen na 10 januari 2024 – de datum van de (eerste) ingebrekestelling van [handelsnaam] – tot de dag van volledige betaling. Vanaf dat moment waren [gedaagden] namelijk op grond van artikel 6:82 BW in verzuim met de betaling van de factuur.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.25.
[handelsnaam] vordert ook vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) is van toepassing. De kantonrechter stelt vast dat [gedaagden] consumenten zijn (natuurlijke personen die niet hebben gehandeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf). Daarom moet de kantonrechter controleren of is voldaan aan de dan geldende extra eisen voor de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten (artikel 6:96 leden 5 en 6 BW). [handelsnaam] heeft aan [gedaagden] een of meer aanmaningen gestuurd die voldoen aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. De gevorderde vergoeding is hoger dan het tarief dat volgens het Besluit past bij de toe te wijzen hoofdsom. Dat is het gevolg van een omstandigheid die zich na het versturen van de aanmaning heeft voorgedaan. De kantonrechter zal de gevorderde vergoeding daarom toewijzen tot het wettelijke tarief dat aansluit bij de toe te wijzen hoofdsom. [handelsnaam] heeft het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten vermeerderd met btw. De gevorderde btw zal worden afgewezen, omdat hiervoor niet is aangemaand als bedoeld in artikel 6:96 lid 6 BW. Al met al zal daarom een bedrag van € 338,38 aan buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen.
Proceskosten in conventie
4.26.
Omdat beide partijen in conventie over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Proceskosten in reconventie
4.27.
[gedaagden] zijn in reconventie in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten betalen. De proceskosten van [handelsnaam] in reconventie worden begroot op € 406,00 aan salaris gemachtigde (2 punten × factor 0,5 x € 406,00). De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten in reconventie wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagden] om aan [handelsnaam] te betalen een bedrag van € 2.255,86, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, vanaf 26 januari 2024 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagden] om aan [handelsnaam] te betalen een bedrag van € 338,38 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, vanaf 14 augustus 2024 tot de dag van volledige betaling,
5.3.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in reconventie
5.4.
wijst de vordering van [gedaagden] af,
5.5.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten van [handelsnaam] van € 406,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
5.6.
veroordeelt [gedaagden] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
in conventie en in reconventie
5.7.
veroordeelt [gedaagden] tot betaling van de kosten van betekening als [gedaagden] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
5.8.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.1, 5.2, 5.5, 5.6 en 5.7 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.A.L. Wiersinga en in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2025.

Voetnoten

1.Artikel 6:81 BW.
2.Artikel 6:82 BW.
3.Artikel 6:83 sub a BW.
4.Artikel 6:83 sub c BW.