Uitspraak
1.[gedaagde 1] ,
2.
[gedaagde 2],
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
“uitvoeringstermijn” van acht tot tien weken geldt. Daarom zou sprake zijn van één overeenkomst, aldus [gedaagden] De kantonrechter volgt [gedaagden] hierin niet. De kantonrechter stelt voorop dat het hier gaat om een afspraak over de uitvoering van
aanvullendewerkzaamheden, die twee maanden na het sluiten van de overeenkomst zijn gemaakt. Hiervoor is een (extra) bedrag van € 4.000,00 is afgesproken, welk bedrag in (van de overeenkomst) afwijkende betaaltermijnen zou worden betaald. In het WhatsApp bericht is bovendien in het geheel niet verwezen naar de (reeds bestaande) overeenkomst. Dit alles duidt erop dat het gaat om een nieuwe afspraak. [gedaagden] hebben onvoldoende gesteld dat en waarom het hier zou gaan om een aanvulling of precisering van (de werkzaamheden uit) de overeenkomst. Dat in beide opdrachten wordt gesproken over isolatie op zolder is hiervoor onvoldoende. Verder zijn partijen het erover eens dat bij het maken van de afspraken over aanvullende werkzaamheden niet is gesproken over een (oplever)termijn. Dat duidt erop dat voor de aanvullende werkzaamheden géén termijn is afgesproken. Dit levert dus ook niet, zoals [gedaagden] stellen, een aanwijzing op dat sprake is van een precisering of aanvulling op de overeenkomst en dat de (volgens hen) daarin opgenomen “
uitvoeringstermijn”ook op de aanvullende werkzaamheden van toepassing was. [handelsnaam] hoefde hier gelet op de (wel) gemaakte afspraken ook niet van uit te gaan. Dit alles leidt tot het oordeel dat sprake is van twee afzonderlijke overeenkomsten van aanneming van werk.
extratijd nodig is. Hier mochten partijen ook vanuit gaan. Er is daarom geen sprake is van een zogenoemde fatale termijn. Dit betekent dat [handelsnaam] ook niet door het verstrijken van een fatale termijn in verzuim is gekomen.
mogelijkontbreken van isolatie in de zoldermuur. Doel van deze berichten is niet het stellen van een termijn aan [handelsnaam] als schuldenaar om verzuim of aansprakelijkstelling te voorkomen. Daarmee kunnen deze berichten niet worden opgevat als een ingebrekestelling. Verder stellen [gedaagden] dat individuele ingebrekestellingen zouden blijken uit tussen partijen gevoerde gesprekken. Dit hebben [gedaagden] echter onvoldoende toegelicht. Het voorgaande maakt dat [handelsnaam] ook niet op grond van artikel 6:82 lid 1 BW in verzuim is komen te verkeren.
het werk wordt opgeleverd binnen 8 tot 10 weken”. Naar oordeel van de kantonrechter is dit niet als een termijn met een fataal karakter aan te merken. Hoewel duidelijk is dat een verbouwingsperiode van tussen de acht tot tien weken is afgesproken, is deze periode onvoldoende bepaalbaar om ervan uit te gaan dat een
vasteoplevertermijn is bedoeld. Dat [handelsnaam] afwist van de geplande verhuizing van [gedaagden] maakt dit niet anders. Daarbij komt dat [handelsnaam] ook de werkzaamheden uit de aanvullende overeenkomst heeft uitgevoerd terwijl de verbouwingsperiode van acht tot tien weken onder de overeenkomst nog liep. De kantonrechter begrijpt uit de toelichting van [handelsnaam] op de mondelinge behandeling dat deze extra werkzaamheden tot wijzigingen in het tijdschema en daarmee tot (beperkte) vertraging in de uitvoering van de overeenkomst hebben geleid. Dit is door [gedaagden] niet weersproken. Het had voor [gedaagden] dus ook voorzienbaar moeten zijn dat dit ertoe kon leiden dat de eerder geschetste verbouwingsperiode niet gehaald zou worden. [gedaagden] hebben geen (andere) omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat [handelsnaam] een harde(re) toezegging heeft gedaan dan de periode opgenomen in de overeenkomst. [handelsnaam] is daarom niet van rechtswege in verzuim door het verstrijken van een fatale termijn uit de overeenkomst.