ECLI:NL:RBAMS:2025:4193

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 juni 2025
Publicatiedatum
19 juni 2025
Zaaknummer
13-143172-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot betrokkenheid bij plofkraak

Op 19 juni 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Amtsgericht Düsseldorf op 30 april 2025. De rechtbank behandelde de vordering van de officier van justitie tot inwilliging van het EAB, waarbij de opgeëiste persoon werd verdacht van betrokkenheid bij een plofkraak op 27 en 28 september 2024 in Hannover. De opgeëiste persoon, die de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit heeft, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.M.J. Nuijten. Tijdens de zitting op 5 juni 2025 werd het genoegzaamheidsverweer van de raadsman verworpen, waarbij werd gesteld dat de betrokkenheid van de opgeëiste persoon onvoldoende was onderbouwd. De rechtbank oordeelde dat het EAB voldoende informatie bevatte over de rol van de opgeëiste persoon als logistiek medewerker en dat de eisen van de Overleveringswet (OLW) werden nageleefd. De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren en dat de overlevering kon worden toegestaan, met inachtneming van de garantie dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland zou kunnen ondergaan. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-143172-25
Datum uitspraak: 19 juni 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 15 mei 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 30 april 2025 door het
Amtsgericht Düsseldorf, Duitsland (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
gedetineerd in de Penitentiaire [detentieadres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 5 juni 2025, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.M.J. Nuijten, advocaat in Haarlem.
De rechtbank heeft voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit heeft.
[nummer]

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een aanhoudingsbevel van het
Amtsgericht Düsseldorfvan 30 april 2025, met kenmerk 150 Gs 429/25
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Duits recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB. [2]
3.1
Genoegzaamheid
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB niet genoegzaam is, omdat de (mate van) betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de feiten onvoldoende is onderbouwd. De opgeëiste persoon wordt, in tegenstelling tot zijn medeverdachten, als medeplichtige aangemerkt. Daarmee wordt de opgeëiste persoon dus niet als uitvoerder van het strafbare feit beschouwd. Bovendien is de opgeëiste persoon niet op Duits grondgebied geweest. Uit de omschrijving van het feit in onderdeel e) van het EAB blijkt dat hij enkel tussen Groenekan en Utrecht heeft gereden in een voertuig en in twee garages is geweest.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB genoegzaam is. Het EAB bevat een ruime omschrijving van de feiten en de rol van de opgeëiste persoon wordt omschreven als logistiek medewerker.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
Naar het oordeel van de rechtbank is met de omschrijving in het EAB voldoende duidelijk voor de opgeëiste persoon waarvoor zijn overlevering wordt verzocht, namelijk betrokkenheid bij een plofkraak op 27 en 28 september 2024 in Hannover en elders. Uit de omschrijving in onderdeel e) van het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon daarbij de rol van logistiek medewerker speelde die de taak had om de uitvoerende daders voorafgaand aan de plofkraken en naderhand met diverse handelingen ondersteuning te verlenen. Daartoe behoorden onder meer de aanschaf, voorbereiding en overbrenging van middelen en voertuigen voor het plegen van de feiten of het vervoer en het afhalen van de uitvoerende daders. Dat de opgeëiste persoon niet als uitvoerend dader wordt aangemerkt en zijn handelingen geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied zijn gepleegd maakt niet dat het EAB niet genoegzaam is.
Daarbij komt dat sprake is van een vervolgings-EAB, waarbij de overlevering is gevraagd ten behoeve van een nog lopend strafrechtelijk onderzoek. De precieze gang van zaken met betrekking tot het feit waarvan de opgeëiste persoon in Duitsland wordt verdacht, zal later in Duitsland moeten blijken. Naar het oordeel van de rechtbank is het specialiteitsbeginsel dan ook voldoende gewaarborgd. De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de raadsman.

4.Strafbaarheid

4.1
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het feit aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld, te weten:
georganiseerde of gewapende diefstal;
opzettelijke brandstichting.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
4.2
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de ‘beschadiging van goederen’ niet aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer – kort gezegd - voldaan is aan het vereiste dat op het feit naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld en dat het feit ook naar Nederlands recht strafbaar is.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
medeplegen van het opzettelijk vernielen of beschadigen van enig gebouw, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit en beroept zich op de garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van maatschappelijke re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. De opgeëiste persoon heeft immers het centrum van zijn gezinsleven en zijn belangen in Nederland gevestigd. [3]
Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
Die Leitende Oberstaatsanwältin van Düsseldorfheeft per brief van 27 mei 2025 de volgende garantie gegeven:
"
Overlevering van de Nederlandse staatsburger [opgeëiste persoon] , geboren op [geboortedag] 1999 te [geboorteplaats] , vanuit Nederland aan Duitsland(...). Naar aanleiding van uw e-mail d.d. 27 mei 2025 garanderen wij dat de vervolgde persoon bij een rechterlijk vonnis met kracht van gewijsde in de Bondsrepubliek Duitsland op grond van het geldende versie van kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd met het oog op tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie (PbEU L 327 van 5 december 2008, pagina 27) voor verdere tenuitvoerlegging van zijn straf naar Nederland wordt teruggezonden."
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB ziet op een feiten dat geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [4]
De officier van justitie verzoekt de rechtbank af te zien van deze weigeringsgrond en voert daartoe aan dat het onderzoek is aangevangen in Duitsland, het bewijsmateriaal zich in Duitsland bevindt, de schade en slachtoffers in Duitsland zijn, de Duitse rechtsorde is geschokt en het Nederlandse Openbaar Ministerie niet voornemens is de opgeëiste persoon voor deze feiten te vervolgen.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn;
- de gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
De rechtbank stelt in het licht van de door de officier van justitie gegeven argumenten vast dat het gegeven dat de feiten worden geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd onvoldoende aanleiding vormt om de weigeringsgrond toe te passen.

8.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 48 en 170 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Düsseldorf(Duitsland) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. M.C. Danel en D.M.S. Gribling, rechters,
in tegenwoordigheid van G. Riedijk, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 19 juni 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie onderdeel e) van het EAB.
3.Hof van Justitie van de Europese Unie, 6 juni 2023, C-700/21, O. G. (
4.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.