ECLI:NL:RBAMS:2025:4249

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 juni 2025
Publicatiedatum
23 juni 2025
Zaaknummer
13/218197-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door buurman met psychische stoornis, ontslag van rechtsvervolging en oplegging TBS-maatregel

Op 19 juni 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 23-jarige man, die werd beschuldigd van doodslag op zijn buurvrouw. De verdachte heeft de buurvrouw op 5 juli 2024 in Amsterdam met een stok en een fotolijst geslagen, wat leidde tot haar overlijden. Tijdens de zitting op 5 juni 2025 werd vastgesteld dat de verdachte ten tijde van het delict volledig ontoerekeningsvatbaar was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet strafbaar was en hem ontsloeg van alle rechtsvervolging, maar legde wel een TBS-maatregel met dwangverpleging op. De rechtbank volgde de adviezen van gedragsdeskundigen die concludeerden dat de verdachte leed aan een schizoaffectieve stoornis en dat zijn wil volledig door deze ziekte werd bepaald. De vorderingen van de benadeelde partijen, waaronder affectieschade en schokschade, werden deels toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was gepleegd, een TBS-maatregel rechtvaardigden, om de samenleving te beschermen en de verdachte te behandelen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/218197-24
Datum uitspraak: 19 juni 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2002,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] , [woonplaats] ,
nu gedetineerd in [naam PI] ,
hierna: verdachte.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 5 juni 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.J. Smilde, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S. Polat naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van wat namens de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] naar voren is gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank ter terechtzitting R. Jozee, reclasseringsmedewerker bij Reclassering Nederland, mevrouw A.A.M. Smits, psychiater en mevrouw S.A. Moonen, GZ-psycholoog ter zitting als deskundigen gehoord.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – samengevat – tenlastegelegd dat hij op 5 juli 2024 in Amsterdam [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachte raad heeft gedood door haar met een lijst en een stok te steken en tegen het hoofd, gezicht en lichaam te slaan.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Inleiding
Op 5 juli 2024 komen verbalisanten ter plaatse bij [adres] in Amsterdam na een melding van een mogelijke steekpartij. De woningen aan de [adres] betreffen flats met vier woonlagen met een gezamenlijke portiek. De verbalisanten omschrijven dat naarmate zij verder omhoog lopen, het aantal bloedspetters op de muren en grond toeneemt. Op het plateau tussen de tweede en de derde etage treffen zij een man aan die volledig onder het bloed zit en niet aanspreekbaar is. Deze man is verdachte en de bewoner van [adres] . Op de derde woonlaag ziet een van de verbalisanten een persoon liggen in een enorme plas bloed, waarvan het gezicht volledig is verminkt. Het slachtoffer blijkt te zijn [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), de bewoonster van [adres] . Na meerdere pogingen om [slachtoffer] te reanimeren stelt het ambulancepersoneel vast dat [slachtoffer] is overleden. Meerdere bewoners van [adres] zijn deels getuige geweest van het incident, waaronder de dochter van [slachtoffer] .
3.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de aan verdachte ten laste gelegde doodslag op [slachtoffer] kan worden bewezen. Het vol opzet op de dood blijkt uit het door verdachte toegepaste geweld en uit de omstandigheid dat door getuigen is gehoord dat verdachte heeft gezegd ‘I’m gonna kill her’. Dat verdachte [slachtoffer] met voorbedachte rade heeft gedood kan niet worden bewezen, zodat verdachte van moord dient te worden vrijgesproken.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft eveneens verzocht verdachte vrij te spreken van de ten laste gelegde voorbedachte rade. Ten aanzien van het overige is geen bewijsverweer gevoerd.
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. [1]
Meerdere bewoners van het betreffende wooncomplex aan de [adres] waren thuis op het moment dat het incident begon. Getuige [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ) woont op [adres] en heeft gezien dat verdachte, die hij herkent als de bewoner van [adres] , de woning van zijn buurvrouw, [slachtoffer] , binnen gaat. Dit nadat hij verdachte al een kwartier lang hoort schreeuwen en bonken op deuren. Vervolgens ziet [getuige 1] dat verdachte [slachtoffer] met een grote stok ongeveer vijftien keer slaat. [slachtoffer] roept om hulp en is aan het schreeuwen en huilen, terwijl [getuige 1] de man hoort zeggen: ‘I kill you! I kill you motherfucker!’ [slachtoffer] rent vervolgens de trap omhoog. [2] Bewoners op de derde verdieping, waaronder getuigen [getuige 2] en [getuige 3] (hierna: getuigen [getuige 2 en 3] ), zien [slachtoffer] bebloed met verdachte in de trappenhal. De getuigen herkennen verdachte en [slachtoffer] als hun buren. Vervolgens gaan de getuigen [getuige 2 en 3] hun woning binnen en kijken zij door het kijkgat van hun deur als verdachte schreeuwend naar boven loopt. De getuigen [getuige 2 en 3] zien dat verdachte [slachtoffer] met een fotolijst op haar hoofd slaat. Dit doet verdachte meer dan tien keer en zegt hierbij de woorden ‘Bring a knife, I’m gonna kill her!’. [3] Getuige [getuige 2] filmt via ‘het spionnetje’ wat zij door het kijkglas van haar deur ziet. De verbalisant ziet op deze beelden dat verdachte meerdere slaande bewegingen maakt met een voorwerp in zijn hand. Hij leidt uit het feit dat verdachte bij iedere klap zijn arm helemaal naar achteren doet en snel naar voren af dat deze klappen met veel kracht worden uitgevoerd. De verbalisant hoort op deze film vijftien tot zestien klappen. [4]
Uit forensisch pathologisch onderzoek blijkt dat [slachtoffer] is overleden als gevolg van uitgebreide geweldpleging op het hoofd en de hals. [5]
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij zich niets meer kan herinneren. In de periode tijdens en voorafgaand aan het ten laste gelegde feit hoorde hij stemmen in zijn hoofd en had hij veel last van paranoïde gedachtes. [6]
Conclusie rechtbank
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft gedood door haar met een stok en een lijst en/of (plexi)glas te slaan. Dat verdachte dit opzettelijk heeft gedaan, leidt de rechtbank af uit de uitlatingen van verdachte tijdens de geweldpleging.
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad nu het dossier daarvoor onvoldoende aanknopingspunten bevat. Verdachte wordt daarom vrijgesproken van de primair impliciet ten laste gelegde moord.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
op 5 juli 2024 te Amsterdam [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door haar
- vijftien keer, althans meerdere malen, met een (gedeelte van een) lijst en/of (plexi)glas, tegen het (achter)hoofd en/of (aan)gezicht te slaan;
- tien keer, althans meerdere keren, met een (kunststoffen) stok tegen het (achter)hoofd en/of lichaam te slaan en/of te steken.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde is strafbaar volgens de wet. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

6.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich, in overeenstemming met de conclusies van de gedragsdeskundigen, op het standpunt gesteld dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is ten aanzien van het door hem gepleegde feit. Verdachte is daarom niet strafbaar en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw is ook van mening dat het feit niet aan verdachte kan worden toegerekend en dat hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij haar oordeel over de strafbaarheid van verdachte acht geslagen op de Pro Justitia-rapportage van 13 februari 2025, opgemaakt door deskundige W. de Kruijf, forensisch milieuonderzoeker, deskundige S.A. Moonen, GZ-psycholoog, deskundige M.E. Hendriks, psychiater en deskundige A.A.M. Smits, psychiater. De rechtbank heeft daarbij ook betrokken hetgeen S.A. Moonen en A.A.M. Smits ter zitting in aanvulling op hun rapport hebben verklaard.
De deskundigen stellen vast dat bij verdachte sprake is van meerdere manisch-psychotische ontregelingen met tussen de episodes door aanhoudende psychotische symptomen (stemmen horen) en cognitieve symptomen (concentratiestoornissen). Vanwege de aanhoudende psychotische klachten in periodes waarin een duidelijke stemmingscomponent ontbrak, is de classificatie schizoaffectieve stoornis het meest passend. Deze stoornis was aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde. Ook was er op dat moment sprake van een ernstig manisch-psychotische ontregeling. De deskundigen zijn van mening dat verdachte in een toestand verkeerde waarin zijn wil volledig door ziekte werd bepaald. Ondanks dat zij geen zicht hebben gekregen op het precieze delictscenario, omdat verdachte zegt dat hij zich het delict niet herinnert, achten de deskundigen het aannemelijk dat verdachte in zijn wilsvrijheid volledig werd beperkt door zijn manisch-psychotische pathologie. De realiteitstoetsing was ernstig gestoord en er lijkt geen ruimte te zijn geweest voor gezonde afwegingen en enige keuzevrijheid. Het toestandsbeeld van verdachte was nog aanwezig na zijn aanhouding en tijdens het verhoor door de rechter-commissaris. Er zijn daarnaast geen aanwijzingen bekend geworden voor een motief. Evenmin zijn er aanwijzingen bekend geworden voor een aan het tenlastegelegde voorafgaand conflict met het slachtoffer. Betrokkene is nooit eerder agressief geweest naar mensen, alleen naar goederen tijdens een eerdere psychotische ontregeling. Hij vertelt geen middelen te hebben gebruikt en ook vanuit de familie komen geen aanwijzingen voor recent middelengebruik naar voren. De deskundigen adviseren daarom het tenlastegelegde niet aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank neemt deze bevindingen en conclusies van de deskundigen over. De rechtbank is van oordeel dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden verklaard voor het bewezenverklaarde.
Verdachte is ten aanzien van het bewezenverklaarde niet strafbaar en zal hiervoor worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

7.Motivering van de maatregel

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter zitting gevorderd dat ter bescherming van de maatschappij aan verdachte een maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging wordt opgelegd. Hoewel de deskundigen adviseren om de noodzakelijke behandeling ter beperking van het recidiverisico te laten plaatsvinden in het kader van een TBS-maatregel met voorwaarden, is de officier van justitie van mening dat een dergelijk kader niet past bij de ernst van het feit en bovendien niet uitvoerbaar is. Hij verwijst daarbij naar het rapport van Reclassering Nederland van 22 mei 2025, waarin de reclassering
zeer gematigd positiefadviseert over een TBS met voorwaarden en naar hetgeen mevrouw R. Jozee, reclasseringsmedeweker, in aanvulling op haar rapport ter zitting heeft toegelicht.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft op zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte geen TBS-maatregel met dwangverpleging moet worden opgelegd. Bij verdachte is geen sprake van een zodanig recidiverisico dat dwangverpleging geïndiceerd is. Verdachte heeft ziektebesef en is (al jarenlang) bereid om mee te werken aan behandeling en het innemen van medicijnen. Daarnaast is verdachte niet eerder in een juridisch kader behandeld. De gedragsdeskundigen komen tot het advies dat TBS-maatregel met voorwaarden moet worden opgelegd en zij verzoekt de rechtbank om dit advies te volgen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Zoals hiervoor in rubriek 6 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat het bewezen verklaarde feit niet aan verdachte kan worden toegerekend. Volgens de wet kan dan geen (gevangenis)straf worden opgelegd, omdat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is. De gedachte hierachter is dat als iemand iets in het geheel niet is toe te rekenen vanwege een psychische stoornis, het opleggen van een straf niet te rechtvaardigen is. Wel moet het recidivegevaar worden beteugeld, de stoornis worden behandeld en de samenleving tegen verdachte worden beschermd. Het is daarom dat aan hem een maatregel wordt opgelegd.
De hierna te noemen maatregel is in overeenstemming met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de maatregel in het bijzonder het volgende laten meewegen.
7.3.1.
Ernst van het feit
Verdachte heeft onder invloed van zijn psychotische ontregeling [slachtoffer] op een afschuwelijke manier van het leven beroofd. Verdachte is haar woning binnendrongen, terwijl haar dochter ook thuis was en kon zien hoe haar moeder uit het niets en zonder enige aanleiding door verdachte werd aangevallen. Verdachte heeft daarmee niet alleen [slachtoffer] haar leven afgenomen, maar ook haar twee kinderen en andere familie en vrienden van het slachtoffer onbeschrijfelijk en onherstelbaar leed aangedaan. Haar dochter heeft ter zitting op indringende wijze aan de rechtbank verteld wat de gewelddadige dood van haar moeder bij haar heeft teweeggebracht. Zij realiseert zich dat de belangrijkste vraag die zij en haar broer hebben, namelijk waarom verdachte haar moeder heeft aangevallen, waarschijnlijk nooit zal worden beantwoord. Zij vragen zich ook af waarom er niet eerder hulp is ingeschakeld voor verdachte. Ook heeft zij aangegeven dat zij heeft stilgestaan bij de gevolgen die het feit moet hebben gehad voor de moeder van verdachte.
7.3.2.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 14 augustus 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
7.3.3.
Oordeel van deskundigen
De deskundigen die verdachte hebben onderzocht hebben geconcludeerd dat verdachte heeft gehandeld vanuit zijn schizoaffectieve stoornis en in een manisch-psychotische toestand verkeerde. De deskundigen adviseren aan verdachte de maatregel TBS met voorwaarden op te leggen, om het recidiverisico in te perken. Zij overwegen hiertoe als volgt.
Risicoanalyse en prognose
Het herhalingsrisico wordt voornamelijk bepaald door het risico op een nieuwe psychotische ontregeling. Bij verdachte is sprake van een aantal risicofactoren en enkele beschermende factoren. Verdachte heeft een ernstig psychiatrische stoornis, waarbij het ziektebeloop in de toekomst moeilijk is te voorspellen. Op relatief jonge leeftijd is verdachte voor het eerst manisch-psychotisch ontregeld en heeft binnen enkele jaren drie episodes gehad waarvan de ernst steeds groter is geworden. In normale doen bestaan bij verdachte geen aanwijzingen voor agressief gedrag, waardoor het risico op toekomstig geweld als laag wordt ingeschat. Verdachte heeft ziekte-inzicht, staat open voor begeleiding en behandeling en ziet in dat hij de rest van zijn leven medicatie nodig heeft. Tegelijkertijd zijn er zorgen over de responsiviteit en de vraag of verdachte behandeltrouw blijft, omdat verdachte is ontregeld ten tijde van een behandeling met medicatie. Hierbij dient te worden meegewogen dat de zorg over verdachte was gefragmenteerd en hij nergens langdurig in de zorg is geweest, vanwege zijn wisselende verblijfsplaatsen en frequente reizen naar het buitenland. Een zorg is daarnaast dat een manisch-psychotische ontregeling ook kan ontstaan zonder duidelijke aanleiding, ook ten tijde van adequate doseringen en spiegels van medicatie. Het risico op toekomstig gewelddadig gedrag wordt ingeschat als matig-hoog in een situatie zonder een verplicht behandelkader.
Interventieadvies
De deskundigen adviseren de inzet van intensieve psychiatrische begeleiding en behandeling, waarbij van groot belang is dat het innemen van antipsychotische- en stemmingsstabiliserende medicatie wordt gemonitord en een signaleringsplan wordt gemaakt om vroegtijdig een psychotische ontregeling te herkennen. De behandeling van verdachte kan worden gestart in een forensisch klinische setting, waarbij een laag beveiligingsniveau voldoende is. Volgens de deskundigen is dit haalbaar, omdat verdachte onder toezicht medicatietrouw is en zich vermoedelijk goed kan conformeren aan voorwaarden.
Ter zitting hebben de deskundigen mevrouw A.A.M. Smits, psychiater, en mevrouw S.A. Moonen, psycholoog, aangegeven dat een delictanalyse nog moet plaatsvinden, maar dat dit binnen een forensische kliniek mogelijk is. Nadere risicofactoren kunnen op deze manier aangevuld worden. Door middel van het opstellen van een signaleringsplan en het verrichten van onderzoek naar de juiste dosering van medicatie, wordt het gevaar op herhaling binnen het kader van een TBS met voorwaarden voldoende ondervangen.
7.3.4.
Advies van de reclassering
Naast het Pro-Justitia rapport heeft de rechtbank ook kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 22 mei 2025. Uit het reclasseringsadvies volgt dat dat de reclassering zeer gematigd positief is over de oplegging van de maatregel TBS met voorwaarden. De reclassering acht interveniëren binnen een strikt en gestructureerd kader noodzakelijk. De problematiek van verdachte vereist langdurige monitoring, behandeling en begeleiding. Daarnaast ontbreekt het aan een compleet en helder beeld van het psychosociaal functioneren van verdachte. De reclassering kan daarom op basis van haar onderzoek het risico op (gewelds)recidive niet adequaat inschatten. Dit terwijl een hoog risico op ontregeling aanwezig is en de verwachting is dat door intensieve en langdurige behandeling dit risico kan worden teruggebracht. Hierbij is van belang dat er zorgen zijn over de (behandel)- responsiviteit van verdachte.
Ter zitting heeft mevrouw R. Jozee, reclasseringswerker, verklaard dat de maatregel TBS met voorwaarden niet onuitvoerbaar is, maar dat de reclassering zich terughoudend opstelt. Volgens de reclassering is er onvoldoende bekend over de aanloop en de aanleiding van het tenlastegelegde. Dit heeft als gevolg dat de haalbaarheid en de uitvoerbaarheid van de noodzakelijke behandeling binnen het kader van een TBS met voorwaarden onzeker is.
7.3.5.
Oplegging TBS-maatregel
De rechtbank overweegt dat voldaan wordt aan de eisen die de wet stelt aan het opleggen van een TBS-maatregel. Bij verdachte bestond namelijk ten tijde van het plegen van het feit een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens en op het gepleegde misdrijf, te weten doodslag, is een gevangenisstraf van vier jaren of meer gesteld. Tot slot eist de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen die maatregel.
De rechtbank volgt de adviezen van de deskundigen voor wat betreft de noodzaak om verdachte intensief en klinisch te behandelen omdat de rechtbank zonder behandeling de kans op recidive vanuit de ernstige stoornis van verdachte groot acht. Anders dan de deskundigen en de verdediging is de rechtbank evenwel van oordeel dat verdachte op grond van zijn stoornis en het recidivegevaar ter beschikking dient te worden gesteld en van overheidswege dient te worden verpleegd. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Verdachte is al op jonge leeftijd binnen een korte periode drie keer psychotisch ontregeld, waarbij de ernst steeds is toegenomen. Het bestaan van deze psychotische ontregelingen vormt het risico op toekomstig geweld en gevaar. Door de deskundigen is geconcludeerd dat het gevaar op nieuwe ontregelingen van blijvende aard is. De vraag is dan ook hoe een nieuwe psychotische ontregeling kan worden voorkomen. Het antwoord hierop is vooralsnog niet volledig bekend, gelet op het gebrek aan inzicht over de aanleiding van de psychotische ontregeling die tot het bewezenverklaarde heeft geleid. Hoewel de deskundigen duidelijk zijn in welke behandeling en begeleiding noodzakelijk is, overweegt de rechtbank dat niet kan worden volstaan met het stellen van voorwaarden, gelet op het hoge risico op psychotische ontregeling en daarmee op recidive. De rechtbank acht van belang dat verdachte een langere periode in een klinische setting doorbrengt, ingesteld wordt op de juiste dosering medicatie en zich verder leert te ontwikkelen, voordat hij in een ambulant kader verder wordt behandeld en begeleid. De noodzakelijke voorwaarden waaraan verdachte zich in de toekomst zal moeten houden, vereisen een weerbaar persoon, waarbij geen sprake is van zorgen over snelle ontregeling en behandelresponsiviteit dan wel beperkt inzicht over het psychosociaal functioneren. Het beveiligen van de maatschappij, het verkleinen van de herhalingskans en het realiseren van behandeling en begeleiding voor de ernstige problematiek van verdachte, is naar het oordeel van de rechtbank alleen mogelijk binnen het langdurige kader van een TBS-maatregel met dwangverpleging. Oplegging van TBS met dwangverpleging doet tot slot ook recht aan de ernst van het feit.
Ongemaximeerde TBS
De rechtbank overweegt dat de TBS-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. De TBS-maatregel kan daarom, gelet op het bepaalde in artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), langer duren dan vier jaar.
7.3.6.
Oplegging GVM-maatregel
De reclassering heeft in het rapport van 22 mei 2025 geadviseerd tot het opleggen van een gedragsbeïnvloedende- en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM):
Bij een veroordeling tot TBS of (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf adviseren wij om betrokkene een GVM ex artikel 38z Sr op te leggen, zodat gedragsbeïnvloedende- en vrijheidsbeperkende voorwaarden toegepast kunnen worden na de terbeschikkingstelling. Het doel van de Wet op Langdurig Toezicht, waarvan de GVM onderdeel is, is dat de tbs-gestelden en zeden- en zware geweldsdelinquenten zo lang als nodig onder toezicht blijven staan en dat zij onder persoonsgerichte voorwaarden terugkeren in de samenleving. De tenuitvoerlegging van de GVM biedt dan de mogelijkheid om toch een langdurige vorm van controle, en waar mogelijk ook behandeling en interventies uit te voeren ter bescherming van slachtoffers en de maatschappij in zijn algemeenheid. Dit zal plaats hebben middels een
tweetrapsprocedure waarin de concretisering van de voorwaarden gekoppeld aan de GVM aan de orde komt zodra het Openbaar Ministerie, mits opgelegd, tenuitvoerlegging van de GVM vordert.
De rechtbank stelt vast dat voldaan is aan de voorwaarden voor het opleggen van een GVM. Verdachte wordt namelijk ter beschikking gesteld als bedoeld in de artikelen 37a en 38 Sr. Ook is het ter bescherming van de algemene veiligheid van anderen nodig dat na de TBS gedrags-beïnvloedende en/of vrijheidsbeperkende voorwaarden toegepast kunnen worden. De rechtbank zal daarom aan verdachte de GVM opleggen.

8.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

8.1.
De vorderingen
De benadeelde partijen [benadeelde partij 1] (hierna: [benadeelde partij 1] ) en [benadeelde partij 2] (hierna: [benadeelde partij 2] ) hebben als nabestaanden dan wel als erfgenaam een vordering ingediend.
De benadeelde partij [benadeelde partij 1]vordert in totaal €1.792,76 aan vergoeding van materiële schade, bestaande uit:
zorgkosten: € 313,00;
kosten bestelbus: € 365,00;
kosten energiecontract: € 356,69;
kosten eindinspectie: € 352,11;
leasecontracten wasdroger en koelkast: € 405,96.
De schadeposten 2 tot en met 4 vordert zij als erfgenaam van [slachtoffer] .
Aan immateriële schade vordert zij in totaal € 55.000,-, bestaande uit een vergoeding van
€ 35.000 aan schokschade en een vergoeding van € 20.000,- aan affectieschade. Ook vordert zij een vergoeding van € 5.000,- aan nader te onderbouwen schade.
Verzocht wordt voornoemde bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De benadeelde partij [benadeelde partij 2](de zoon van [slachtoffer] ) vordert een vergoeding van € 20.000,- aan immateriële schade, bestaande uit affectieschade. Ook hij vordert een vergoeding van
€ 5.000,- aan nader te onderbouwen schade.
Verzocht wordt voornoemde bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft toewijzing van de gehele vorderingen tot schadevergoeding van beide benadeelde partijen gevorderd, met uitzondering van de nader te onderbouwen schade. Ten aanzien van laatstgenoemde post heeft de officier van justitie verzocht de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren. Tot slot heeft de officier van justitie verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich ten aanzien van de affectieschade van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] en de door [benadeelde partij 1] gevorderde materiële schade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de door [benadeelde partij 1] gevorderde schokschade heeft de raadsvrouw verzocht het bedrag te matigen. Voor het overige heeft zij verzocht de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren.
8.4.
Het oordeel van de rechtbank
8.4.1.
Opmerkingen vooraf
De rechtbank stelt voorop dat de benadeelde partijen begrijpelijkerwijs diep zijn getroffen door het overlijden van het slachtoffer. Hun verdriet valt dan ook niet compenseren met geld. Daarbij wenst de rechtbank te benadrukken dat de navolgende beoordeling van de vorderingen tot schadevergoeding een puur juridische beoordeling betreft die niets bedoeld te zeggen over de intensiteit van het verdriet van de nabestaanden.
8.4.2.
Affectieschade ( [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] )
[benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] komen op grond van artikel 6:108, lid 4, aanhef en onder d Burgerlijk Wetboek (BW) in aanmerking voor vergoeding van affectieschade. De hoogte van het gevorderde bedrag is in overeenstemming met het Besluit vergoeding affectieschade en is door de verdediging niet betwist. De rechtbank zal de vorderingen ter hoogte het gevorderde bedrag van € 20.000,- toewijzen.
8.4.3.
Schokschade ( [benadeelde partij 1] )
Juridisch kader
Wat betreft de criteria voor de toekenning van immateriële schade in de vorm van schokschade sluit de rechtbank aan bij de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Vergoeding van schokschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door (i) het waarnemen van het tenlastegelegde, of (ii) door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het tenlastegelegde is gedood of verwond. Voor vergoeding van deze schade is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zal zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Daarmee is beoogd tot uitdrukking te brengen dat die emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar. Dit brengt mee dat als de rechter op grond van een rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige - waarbij gedacht kan worden aan een ter zake bevoegde en bekwame psychiater, huisarts of psycholoog - tot het oordeel komt dat sprake is van geestelijk letsel in de hiervoor bedoelde zin, hij tot toewijzing van schadevergoeding kan overgaan, ook als in die rapportage geen diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt gesteld. Als sprake is van geestelijk letsel als hier bedoeld, komt zowel de materiële als de immateriële schade die daarvan het gevolg is voor vergoeding in aanmerking. De hoogte van de geleden schokschade dient te worden vastgesteld naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van de benadeelde partij.
Bij samenloop van affectie- en schokschade moet de rechter aan de hand van de omstandigheden van het geval naar billijkheid en schattenderwijs afwegen in hoeverre bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding wegens schokschade rekening moet worden gehouden met de vergoeding wegens affectieschade.
Oordeel van de rechtbank
Op basis van het dossier is vast komen te staan dat [benadeelde partij 1] een nauwe affectieve band had met haar moeder. Zij woonde bij haar moeder in en zij hadden een hechte band. Ook staat op basis van het dossier vast dat [benadeelde partij 1] heeft waargenomen dat verdachte hun woning is binnengedrongen en uit het niets haar moeder meerdere malen hard heeft geslagen met een stok. Ook heeft zij haar moeder horen schreeuwen om hulp. [benadeelde partij 1] is uit de woning gevlucht, heeft zichzelf in veiligheid weten te brengen en heeft direct na afloop van de politie gehoord dat haar moeder is gereanimeerd maar dat zij is overleden. Onderbouwd is voorts dat [benadeelde partij 1] inzage heeft gekregen in het dossier, waardoor de beelden van de gebeurtenis verder zijn verduidelijkt. Hoewel zij weliswaar niet alle geweldshandelingen heeft waargenomen, wordt gelet op datgene wat [benadeelde partij 1] wel heeft waargenomen, gehoord en gelezen naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan het confrontatievereiste.
Vervolgens dient te worden vastgesteld of [benadeelde partij 1] als gevolg van deze emotionele schok geestelijk letsel heeft opgelopen. Namens [benadeelde partij 1] is de vordering onderbouwd met een door een psycholoog van VIVIQ op 24 december 2024 opgesteld behandelplan , waarin staat dat bij [benadeelde partij 1] de diagnose posttraumatische stressstoornis is vastgesteld. Zij ervaart paniekaanvallen en stemmingsklachten en heeft last van flashbacks. De rechtbank leidt hieruit af dat bij [benadeelde partij 1] sprake is van objectiveerbaar geestelijk letsel. Uit het behandelplan van VIVIQ maakt de rechtbank echter niet op dat de bij [benadeelde partij 1] vastgestelde posttraumatische stressstoornis uitsluitend is ontstaan door de confrontatie ten tijde van het incident. Weliswaar wordt gemeld dat [benadeelde partij 1] last heeft van flashbacks maar ook staat er dat zij nog last heeft van veel woede richting verdachte, dat ze in een periode zit waar veel op haar af komt, zowel emotioneel als praktisch, dat zij stemmingsklachten heeft en dat zij de gebeurtenissen graag wil leren verwerken en een plek wil geven. Deze klachten kunnen mede voortkomen uit het verlies (en de wijze waarop) van haar moeder en niet enkel uit de confrontatie met het geweld. Dit betekent dat niet kan worden geconcludeerd dat het volledige bij [benadeelde partij 1] vastgestelde geestelijk letsel het gevolg is geweest van de confrontatie. Wel is de rechtbank van oordeel dat in ieder geval een deel van het geestelijk letsel daarvan het rechtstreekse gevolg is geweest, zodat [benadeelde partij 1] voor dat deel in aanmerking komt voor vergoeding van immateriële schokschade.
Welk deel van het geestelijk letsel
exactis ontstaan door de confrontatie met de ernstige gevolgen van het strafbare feit (schokschade) en welk deel van de schade is ontstaan door het missen van haar moeder (affectieschade) hoeft door de rechtbank niet te worden vastgesteld. De rechtbank moet aan de hand van de omstandigheden van het geval naar billijkheid en schattenderwijs afwegen in hoeverre bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding van de schokschade rekening moet worden gehouden met de aanspraak op affectieschade.
Daarnaast heeft de rechtbank voor wat betreft de omvang van de schokschade meegewogen op welke wijze [benadeelde partij 1] met de directe gevolgen van het bewezenverklaarde is geconfronteerd. Hieronder valt hetgeen hiervoor overwogen dat [benadeelde partij 1] wel het begin van het geweld op haar moeder heeft waargenomen en haar om hulp heeft horen roepen, maar dat zij het vervolg door inzage uit het dossier heeft vernomen en de reanimatie en daarmee het overlijden van haar moeder niet heeft waargenomen. Alhoewel de rechtbank begrijpt dat de confrontatie met de gewelddadige dood van haar moeder enorme impact op [benadeelde partij 1] heeft gehad, brengt een en ander met zich dat volgens de rechtbank sprake is van een middelzware posttraumatische stressstoornis waarvoor op grond van de conceptversie van De Rotterdamse Schaal als uitgangspunt voor schadevergoeding bedragen tot € 15.000,- als richtlijn worden gegeven.
Gelet op alle bovengenoemde omstandigheden oordeelt de rechtbank dat toewijzing van een vergoeding van € 15.000,- aan schokschade billijk is. Het restant van de vordering ad
€ 20.000,- merkt de rechtbank aan als schade door het missen van haar moeder en valt dus samen met toegekende bedrag aan affectieschade.
De rechtbank zal daarom de vordering voor immateriële schokschade toewijzen tot een bedrag van € 15.000,- en zal het overig gevorderde bedrag afwijzen.
8.4.4.
Materiële schade ( [benadeelde partij 1] )
Zorgkosten (€ 313,00)
Deze gevorderde vergoeding bestaat uit materiële schokschade. De rechtbank is van oordeel dat de zorgkosten gemaakt zijn in verband met de hevige emotionele schok en het daaruit voortvloeiende geestelijk letsel. Het gevorderde bedrag van € 313,00 zal dan ook worden toegewezen.
Gevorderde kosten als erfgenaam
De overige materiële kosten (kosten bestelbus, kosten energiecontract, kosten eindinspectie en de leasecontracten van wasdroger en koelkast) vordert [benadeelde partij 1] als erfgenaam. Op grond van artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kunnen de erfgenamen ter zake van hun onder algemene titel verkregen vordering zich voegen in het strafproces. Het is de vraag of deze materiële kosten kunnen worden gezien als schadevorderingen die haar moeder had op verdachte en dan onder algemene titel kunnen worden verkregen door [benadeelde partij 1] en/of deze gevorderde schade voldoet aan het vereiste van rechtstreeks geleden schade door het strafbare feit zoals bedoeld in artikel 361 Sv. De rechtbank is van oordeel dat de eerste vraag zich niet eenvoudig laat beantwoorden in het onderhavige strafproces en dat een rechtstreeks verband tussen deze posten en het bewezen verklaarde feit onvoldoende is onderbouwd. Aanhouding van de procedure om de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen de vordering nader te onderbouwen, levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op als bedoeld in artikel 361, derde lid, Sv. De rechtbank zal [benadeelde partij 1] ten aanzien van deze posten niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
8.4.5.
Nader te onderbouwen schade ( [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] )
Beide benadeelde partijen hebben een bedrag van € 5.000,- gevorderd voor vergoeding van nader te onderbouwen schade. Deze vorderingen missen echter elke vorm van onderbouwing en concretisering, zodat niet gezegd kan worden dat de benadeelde partijen in dit verband aan hun (minimale) stelplicht hebben voldaan. Deze vorderingen zullen dan ook worden afgewezen.
8.4.6.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De toegewezen bedragen van de benadeelde partijen worden vermeerderd met de wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat ten aanzien van de immateriële schade de wettelijke rente zal ingaan vanaf de datum van de schadeveroorzakende gebeurtenis, te weten 5 juli 2024, tot het moment van de algehele voldoening. Ten aanzien van de materiële schadepost van [benadeelde partij 1] (de zorgkosten) zal de wettelijke rente ingaan vanaf het moment van behandelen, namelijk 25 april 2025.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partijen ten aanzien van de verschillende toegewezen materiële en immateriële schadeposten aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, op de wijze zoals hieronder is opgenomen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 38z en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
doodslag.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor niet strafbaar en
ontslaat verdachte van alle rechtsvervolgingter zake daarvan.
Gelast dat verdachte
ter beschikkingwordt
gestelden beveelt dat hij van
overheidswege wordt verpleegd.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] toe tot een bedrag van in totaal € 313,- (driehonderddertien euro) aan vergoeding van materiële schade (zorgkosten), een bedrag van in totaal € 35.000,- (vijfendertigduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade (€ 20.000,- affectieschade en € 15.000,- schokschade), te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de data zoals hieronder vermeld tot aan de dag der algehele voldoening;
  • ten aanzien van de materiële schadevergoeding vanaf 25 april 2025;
  • ten aanzien van de immateriële schadevergoeding vanaf 5 juli 2024.
Wijst de vordering van € 5.000,- (vijfduizend euro) ten aanzien van de nader te onderbouwen schade af.
Wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 1] aan de Staat
€ 35.313,- (vijfendertigduizend driehonderddertien euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de data zoals hieronder vermeld tot aan de dag der algehele voldoening;
  • ten aanzien van de materiële schadevergoeding vanaf 25 april 2025;
  • ten aanzien van de immateriële schadevergoeding vanaf 5 juli 2024.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 211 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] toe tot een bedrag van in totaal € 20.000,- (twintigduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade (affectieschade), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (5 juli 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Wijst de vordering van € 5.000,- (vijfduizend euro) ten aanzien van de nader te onderbouwen schade af.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 2] aan de Staat
€ 20.000,- (twintigduizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (5 juli 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 135 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. M.C. Danel en D.M.S. Gribling, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.E. Leopold, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 juni 2025.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] met nummer PL1300-2024157729-8 van 5 juli 2024, p. 30-31.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] met nummer 2024157792 van 5 juli 2024, p. 39-43; proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] met documentcode 19659760 van 5 juli 2024, p.44-46.
4.Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300:2024157729 van 5 juli 2024, p.66-68.
5.Een geschrift, zijnde een rapport Forensisch pathologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke aard van overlijden van 9 oktober 2024.
6.De verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting op 5 juni 2025.