3.1Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De raadsman heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW. De opgeëiste persoon is niet aanwezig geweest bij de cruciale zittingen voor het vonnis met nummer III K 873/11 en hij was niet aanwezig bij de uitspraak in die zaak, waarbij hem een voorwaardelijke straf werd opgelegd. Ten aanzien van het vonnis van 20 augustus 2014, waarin de eerder voorwaardelijke opgelegde straf ten uitvoer is gelegd (III Ko 1609/14), is het onduidelijk of de opgeëiste persoon daarvan op de correcte wijze is geïnformeerd. Er is geen reden om van toepassing van de weigeringsgrond af te zien.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van het vonnis met nummer III K 873/11 kan worden afgezien van toepassing van de weigeringsgrond. Verder stelt de officier van justitie dat ten aanzien van de
triggerendefeiten de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is (III K 731/12) dan wel dat kan worden afgezien van toepassing van de weigeringsgrond (III K 168/13).
Vonnis met nummer III K 873/11
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit het EAB volgt dat de opgeëiste persoon bij een verhoor in het kader van het vooronderzoek op 19 februari 2011 een adres heeft opgegeven. Hij is toen gewezen op de verplichting om iedere adreswijziging door te geven en de gevolgen indien hij dit niet zou doen. De opgeëiste persoon heeft deze adresinstructie ondertekend. De oproep voor de zitting is vervolgens naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres gestuurd. Deze oproep is aan de moeder van de opgeëiste persoon uitgereikt en die heeft verklaard de oproep aan de opgeëiste persoon te geven.
Naar het oordeel van de rechtbank maken deze omstandigheden dat het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert. De opgeëiste persoon was klaarblijkelijk op de hoogte van het strafproces en, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, is hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.
De rechtbank constateert verder dat de vrijheidsstraf aanvankelijk in voorwaardelijke vorm aan de opgeëiste persoon is opgelegd. Bij beslissing van
the District Court Lublin-Wschód in Lublin, with the seat in Świdnikvan 20 augustus 2014 (III Ko 1609/14) is de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke vrijheidsstraf bevolen, omdat de opgeëiste persoon in zijn proeftijd nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd. De opgeëiste persoon is hiervoor veroordeeld bij vonnissen met nummers III K 731/12 en III K 168/13.
Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 23 maart 2023volgt dat de procedure die heeft geleid tot de veroordeling voor een nieuw strafbaar feit die ten grondslag ligt aan de beslissing tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf ook onderworpen dient te worden aan de toets van artikel 12 OLW.
De beslissing tot tenuitvoerlegging van 20 augustus 2014 zelf is geen beslissing waarbij de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde straf is gewijzigd. Deze beslissing valt daarom niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW.
De processen die hebben geleid tot de uitspraak waarbij de opgeëiste persoon is veroordeeld voor die nieuwe triggerende strafbare feiten moet dus op grond van voormeld arrest van het HvJ EU ook getoetst worden aan artikel 12 OLW.
Ten aanzien van het vonnis met nummer III K 731/12 vermeldt de aanvullende informatie van 30 april 2025 dat de opgeëiste persoon aanwezig was bij het proces dat tot deze beslissing heeft geleid. Met de officier van justitie concludeert de rechtbank dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW hier dus niet aan de orde is.
Ten aanzien van het vonnis met nummer III K 168/13 stelt de rechtbank vast dat de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat – kort gezegd – het betreffende vonnis is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit de aanvullende informatie van 30 april 2025 en 26 mei 2025 volgt dat de opgeëiste persoon bij zijn verhoor op 26 september 2012 een adres heeft opgegeven. Hij is toen gewezen op de verplichting om iedere adreswijziging door te geven en de gevolgen indien hij dit niet zou doen. De opgeëiste persoon heeft deze adresinstructie ondertekend. De opgeëiste persoon is bij de eerste twee zittingsdagen aanwezig geweest. De oproep voor de derde zittingsdag is naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres gestuurd.
Naar het oordeel van de rechtbank maken deze omstandigheden dat het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert. De opgeëiste persoon was klaarblijkelijk op de hoogte van het strafproces en, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, is hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.