3.3Het oordeel van de economische politierechter
Staandehouding rechtmatig
Uit het dossier blijkt dat opsporingsambtenaren een voertuig zien rijden waarvan de bestuurder jonger oogt dan de leeftijd van de eigenaar van de auto. Daarop heeft een staandehouding plaatsgevonden op basis van de Wegenverkeerswet en is het rijbewijs gevorderd. Daarmee is de staandehouding rechtmatig.
Grondslag onderzoek aan de auto
Verbalisanten zien vervolgens dat de auto waarin verdachte rijdt geregistreerd staat en dat bij een eerdere staandehouding van die auto lachgas bij de bestuurder is aangetroffen. Dit was aanleiding voor de opsporingsambtenaren om het voertuig te willen onderzoeken. De economische politierechter stelt vast dat niet geverbaliseerd is op welke wettelijke grondslag het onderzoek plaatsvindt.
Anders dan de verdediging vindt de economische politierechter wel dat voldoende duidelijk is dat het onderzoek plaats vindt om te controleren of verdachte lachgas vervoert. Daarvoor acht zij het volgende citaat uit het proces verbaal van bevindingen van belang:
Ik, verbalisant [verbalisant] , zei tegen [verdachte] dat ik een onderzoek wilde instellen in zijn voertuig omtrent het vervoer van lachgas. [verdachte] keek mij aan en vroeg "hoezo wil je een onderzoek instellen naar lachgas. Ik vervoer toch niks." Ik vroeg nogmaals aan [verdachte] of hij op dit moment Überhaupt goederen in de auto lagen die niet zijn toegestaan zoals wapens, drugs, geld. Hierop reageerde [verdachte] : "Hoezo moet je nu gaan zien voor lachgas?" Ik [verbalisant] zei: "Ja precies, omdat je dat niet mag vervoeren." Ik zag en hoorde [verdachte] verklaren: "Ja maar ik vervoer het niet." Hierop zei ik: " Ja dat ga ik dus checken of je dit vervoerd." Hierop zag en hoorde ik [verdachte] verklaren: "Ja maar je mag toch niet zomaar in mijn auto kijken?" Hierop zei ik dat het wel mocht. [verdachte] : "Hoezo een registratie met lachgas?" [verbalisant] : "Ik heb geen idee, het staat wel gemuteerd."
Het feit dat daarnaast ook wordt gevraagd of verdachte drugs of andere verboden goederen vervoert doet daar niet aan af.
De omstandigheid dat voldoende duidelijk was met welk doel de opsporingsambtenaren het voertuig wilden onderzoeken maakt dat het niet vermelden van de wettelijke grondslag in het proces-verbaal geen vormverzuim oplevert in de zin van artikel 359a Sv.
Er was een wettelijk bevoegdheid voor het onderzoeken van het voertuig
De verbalisanten mochten in het kader van hun opsporingstaak het voertuig onderzoeken en controleren op voorschriften van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Dit is een wettelijke controlebevoegdheid die is vastgelegd in artikel 23 WED. Nu er een melding was van eerder lachgasvervoer met deze auto (en ten aanzien van deze bestuurder) was het onderzoek van (de lading van) het voertuig redelijkerwijs nodig ter vervulling van de opsporingstaak van de opsporingsambtenaren. Daarmee is voldaan aan het criterium dat neergelegd is in artikel 23 WED.
De feitelijke onderzoekshandelingen aan het voertuig vielen binnen de reikwijdte van artikel 23 WED
De vraag die vervolgens beantwoord moet worden is of de handelingen van de opsporingsambtenaren vallen binnen de reikwijdte van het begrip onderzoeken van (de lading van) een vervoermiddel als bedoeld in de eerste twee leden van artikel 23 WED.
Het eerste en tweede lid van artikel 23 WED luiden:
De opsporingsambtenaren zijn bevoegd in het belang van de opsporing vervoermiddelen te onderzoeken met het oog op de naleving van de voorschriften, bedoeld in de artikelen 1 en 1a, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.
Zij zijn bevoegd in het belang van de opsporing vervoermiddelen waarmee naar hun redelijk oordeel zaken worden vervoerd op hun lading te onderzoeken met het oog op de naleving van de voorschriften, bedoeld in de artikelen 1 en 1a, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.
De advocaat-generaal concludeert in de door de raadsvrouw aangehaalde conclusie dat op grond van artikel 23 WED opsporingsambtenaren een verdergaande bevoegdheid hebben dan zoekend rondkijken. De advocaat-generaal leidt dat af uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 23 WED. Tevens concludeert de advocaat-generaal dat de bevoegdheid om een voertuig te onderzoeken niet zo ver reikt dat het voertuig en de lading kan worden door doorzocht; er is expliciet gekozen voor het woord onderzoeken en niet voor doorzoeken. Opsporingsambtenaren mogen op grond van artikel 23 WED dus meer doen dan zoekend rondkijken maar minder dan doorzoeken.
In de zaak waarin de advocaat-generaal heeft geconcludeerd was het optillen van de bodemplaat van de kofferbak geoorloofd op grond van artikel 23 WED. Mede in dat licht bezien is de economische politierechter van oordeel dat de minder vergaande handelingen van de opsporingsambtenaren in deze strafzaak ook geoorloofd zijn op basis van artikel 23 WED. Daarbij weegt mee dat in deze strafzaak de tassen waar de lachgasflessen in zaten (na het openen van de kofferbak) in het zicht lagen terwijl dat in de casus van de conclusie van de advocaat-generaal niet het geval was.
Uit het proces-verbaal van de opsporingsambtenaren in deze zaak blijkt immers dat de opsporingsambtenaren de deuren van het voertuig hebben geopend, de kofferbak hebben geopend en de transporttassen van Thuisbezorgd en Ubereats die daarin lagen hebben geopend. Eveneens is er een handdoek verplaatst. Die handelingen tezamen hebben geleid tot het aantreffen van de lachgasflessen.
Op grond van het voorgaande oordeelt de economische politierechter dat er geen sprake is van een vormverzuim en verwerpt zij het verweer van de raadsvrouw.
Afwijzing voorwaardelijk verzoek tot het horen van de opsporingsambtenaren
De economische politierechter vindt de processen-verbaal die zijn opgemaakt door de opsporingsambtenaren voldoende helder en concreet en ziet geen aanleiding om de opsporingsambtenaren als getuige te horen. Het voorwaardelijke verzoek daartoe van de raadsvrouw wordt daarom afgewezen.