ECLI:NL:RBAMS:2025:4352

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
25 juni 2025
Zaaknummer
13-075121-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Poolse verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden en rechtsstaat in Polen

Op 10 juni 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Poolse verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De officier van justitie had op 10 april 2025 verzocht om de behandeling van het EAB, dat was uitgevaardigd door de Sąd Okręgowy w Gdańsku op 19 februari 2025. De rechtbank heeft de zitting gehouden op 27 mei 2025, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. E.M. van Egmond. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen.

De rechtbank heeft de detentieomstandigheden in Polen beoordeeld aan de hand van artikel 11 van de Overleveringswet (OLW). De raadsvrouw betoogde dat de detentieomstandigheden onvoldoende garanties bieden tegen schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon. De officier van justitie stelde echter dat de aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten voldoende garanties biedt. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon na overlevering in een cel met 4 m2 persoonlijke ruimte zal worden gedetineerd, wat geen reëel gevaar voor onmenselijke behandeling met zich meebrengt.

Daarnaast heeft de rechtbank de argumenten van de raadsvrouw over de rechtsstaat in Polen overwogen. De raadsvrouw stelde dat de benoeming van de rechter in Polen niet voldoet aan de eisen van een onafhankelijk en onpartijdig gerecht. De rechtbank oordeelde echter dat er geen bewijs was dat de structurele gebreken in de Poolse rechtsorde een concrete invloed zouden hebben op de zaak van de opgeëiste persoon. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De rechtbank heeft de overlevering van de opgeëiste persoon toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-075121-25
Datum uitspraak: 10 juni 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 10 april 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 19 februari 2025 door
Sąd Okręgowy w Gdańsku(
Gdańsk Regional Court) in Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1983,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
gedetineerd in het [detentieadres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 27 mei 2025, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. E.M. van Egmond, advocaat in 's-Gravenhage en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.
3. Grondslag en inhoud van het EAB
Het EAB vermeldt een
order of Sąd Rejonowy w Słubicach (Slubice District Court) of 6 november 2024 issued upon public prosecutor's motion for the purpose of the proceedings ref. 3008-1.DS.25.2024 of Prokuratura Okręgowa w Gdańsku (Gdańsk Regional Public Prosecution Service)met referentie II Kp 250/24.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst een deel van de strafbare feiten (de rechtbank begrijpt de in het EAB onder 1 tot en met 6 vermelde feiten) aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland onder nummers 1 en 26 in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld, te weten:
1.
deelneming aan een criminele organisatie;
26.
handel in gestolen voertuigen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van deze feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft één van de feiten (de rechtbank begrijpt het in het EAB onder feit 7 vermelde feit) niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer – kort gezegd – voldaan is aan het vereiste dat op het feit naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld en dat het feit ook naar Nederlands recht strafbaar is.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, voorhanden hebben, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst.

5.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden in Polen

Het standpunt van de raadsvrouw

Volgens de raadsvrouw dient de rechtbank vanwege de detentie-omstandigheden in Polen geen gevolg te geven aan het EAB. Weliswaar blijkt uit de door de Poolse autoriteiten verstrekte aanvullende informatie dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering in een cel met minimaal 4 m2 persoonlijke ruimte wordt gedetineerd, maar dit is onvoldoende om het algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon weg te nemen. Uit de aanvullende informatie blijkt namelijk ook dat de opgeëiste persoon ongeveer 23 uur per dag op zijn cel zou doorbrengen en dat de mogelijkheden met betrekking tot het opnemen van contact met de buitenwereld aan beperkingen onderhevig zijn.
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie wordt het algemeen reëel gevaar van schending van grondrechten ten aanzien van de detentie-omstandigheden in Polen door de aanvullende informatie voor de opgeëiste persoon weggenomen. Artikel 11 OLW staat daarom niet aan de overlevering in de weg.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft in andere zaken geoordeeld dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remand regimein Polen terechtkomen. [4] Het kernpunt daarbij is dat slechts 3 m2 persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) is gegarandeerd voor voorlopig gedetineerden, terwijl zij veelal 23 uren per dag op hun cel doorbrengen.
In de zaak van de opgeëiste persoon heeft de
Prosecutor in Public Prosecutor's Office in Gdańskop 6 mei 2025 aanvullende informatie verstrekt. Daarin is onder meer het volgende gegarandeerd:
It has been decided, that [de opgeëiste persoon] , after hearing in Court in Słubice, where the judge decides if the detention would be prolonged, or not, will be immediately transported to arrest in Stargard. I collected information about conditions in prisons relatively close to Gdańsk, and Stargard guarantees 4 square meters per person in multioccupancy cell (not between 3 and 4).
Hierna heeft de
Prosecutor in Public Prosecutor's Office in Gdańskop 8 mei 2025 verdere aanvullende informatie verstrekt waaruit blijkt dat de gegarandeerde 4 m2 aan persoonlijke ruimte exclusief sanitair is.
Gelet op de aanvullende informatie gaat de rechtbank ervan uit dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering wordt gedetineerd in een cel met 4 m2 aan persoonlijke ruimte, exclusief sanitaire voorzieningen. De rechtbank is daarom van oordeel dat voor de opgeëiste persoon in de detentie-instelling waar hij na overlevering naar alle waarschijnlijkheid wordt gedetineerd geen reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Het algemeen gevaar dat de rechtbank ten aanzien van de detentie-omstandigheden in Poolse detentie-instellingen heeft aangenomen, wordt door deze garanties ten aanzien van de opgeëiste persoon immers weggenomen.
Voor zover de raadsvrouw heeft willen betogen dat het aantal uren dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering in zijn cel moet verblijven en beperkingen met betrekking tot contact met de buitenwereld op zichzelf een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon zouden opleveren, is de rechtbank van oordeel dat geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens zijn verstrekt waaruit een dergelijk gevaar kan worden afgeleid. Ook ambtshalve beschikt de rechtbank niet over gegevens die op een dergelijk gevaar wijzen.
De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat artikel 11 OLW ten aanzien van de Poolse detentie-omstandigheden niet aan de overlevering van de opgeëiste persoon in de weg staat.

6.Artikel 11 OLW: de Poolse rechtsstaat

Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om de overlevering van de opgeëiste persoon te weigeren (de rechtbank begrijpt: geen gevolg te geven aan het EAB en de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren) omdat de structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde concrete invloed hebben op de strafzaak van de opgeëiste persoon in Polen. Het EAB is namelijk ondertekend door een zogenoemde Neo-KRS rechter, waarvan de Europese Commissie en het Hof van Justitie van de Europese Unie hebben geoordeeld dat hun benoeming niet voldoet aan de eisen van een onafhankelijk en onpartijdige rechter in de zin van artikel 6 EVRM. Dat de opgeëiste persoon in Polen een eerlijk proces krijgt is daarom onvoldoende gewaarborgd.
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie is niet gebleken dat de structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde na overlevering van invloed zullen zijn op de individuele zaak van de opgeëiste persoon. Artikel 11 OLW staat daarom niet aan de overlevering in de weg.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat door of namens de opgeëiste persoon geen elementen zijn aangevoerd waaruit blijkt – noch die doen vermoeden dat – voornoemde structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van de strafzaak van de opgeëiste persoon na overlevering.
De rechtbank is daarom van oordeel dat niet is aangetoond dat sprake is van een individueel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. Daarnaast bestaat geen aanleiding om aanvullende gegevens op te vragen. [6]
Artikel 11 OLW staat ook ten aanzien van de structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsstaat niet aan de overlevering in de weg.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 225 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[de opgeëiste persoon]aan Sąd Okręgowy w Gdańsku (Gdańsk Regional Court) in Polen voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. E. de Rooij en M.C. Danel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Esschendal griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 10 juni 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Zie bijvoorbeeld: Rb. Amsterdam 5 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3311.
5.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, r.o. 4.4.
6.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (Openbaar Ministerie (Recht op een gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld in de uitvaardigende lidstaat)).