3.3.1.Vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank acht niet bewezen wat onder 3 is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Primair: poging tot uitlokking van moord
Om te kunnen spreken van een strafbare poging tot uitlokking van een misdrijf door een ander zoals bedoeld in artikel 46a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) moet de uitlokker gewild hebben dat het specifieke misdrijf door die ander zou worden gepleegd. Vervolgens moet hij geprobeerd hebben die ander opzettelijk te bewegen dat te doen en moet hij daarbij gebruik gemaakt hebben van de uitlokkingsmiddelen zoals bedoeld in artikel 47 lid 1 onder 2 Sr. Het gaat bij een poging tot uitlokking om tot een ander gerichte gedragingen die er niet toe leiden dat het tot een begin van uitvoering komt van het misdrijf dat wordt uitgelokt. Er moet wel sprake zijn van een begin van uitvoering van de uitlokking zelf. Daarvan zal in de regel sprake zijn als een uitlokkingsmiddel is gebruikt.
De rechtbank moet dus in dit geval beoordelen of verdachte en de medeverdachte wilden dat “ [bijnaam persoon 1] ” (in het dossier ook wel “ [persoon 1] ” genoemd) zou worden vermoord en of zij geprobeerd hebben anderen te bewegen om hem te (laten) vermoorden door bijvoorbeeld een verzoek, aansporing of opdracht en of zij daarbij gebruik hebben gemaakt van giften, beloften en/of dat zij ten behoeve van het plegen van de moord inlichtingen hebben verschaft. Van het pogen te bewegen van een ander kan ook sprake zijn als de persoon tot wie de poging zich richt van meet af aan ongevoelig is geweest voor het plan (zie Hoge Raad 8 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5969). Het verweer van de verdediging dat de tegencontacten van verdachten nooit van plan zijn geweest om [bijnaam persoon 1] te doden maar met hem onder een hoedje hebben gespeeld, is daarom niet relevant. Om te beoordelen wat de wil van verdachten is geweest en of zij met uitlokkingsmiddelen geprobeerd hebben anderen opzettelijk te bewegen tot het doden van [bijnaam persoon 1] , heeft de rechtbank gekeken naar hun handelingen en uitlatingen zoals deze blijken uit het dossier.
Het dossier bestaat grotendeels uit chatberichten van aan verdachten gekoppelde SkyECC-ID’s en van chatgroepen waarvan verdachten deel uitmaakten. De rechtbank stelt bij de beoordeling voorop dat terughoudend omgegaan moet worden met de chatberichten. Deze berichten zijn geschreven in het Nederlands, Spaans en (gebrekkig) Engels. De rechtbank beschikt maar over een deel van de uitgewisselde berichten waardoor de berichten niet in de volledige context geplaatst kunnen worden. Dit maakt dat ervoor moet worden gewaakt dat zaken achteraf te veel worden ingevuld.
Verdachten hebben bij de politie ontkend dat zij wilden dat [bijnaam persoon 1] gedood zou worden en dat zij geprobeerd hebben een ander aan te zetten om hem te doden. Verdachten hebben verklaard dat zij inlichtingen hebben verstrekt en dat zij anderen geld beloofd hebben, omdat zij wilden dat deze personen [bijnaam persoon 1] zouden vinden en hem geld zouden laten (terug)betalen voor de mislukte cocaïnetransporten.
De rechtbank heeft in het dossier berichten van beide verdachten gezien waarin verontrustende teksten staan. Uit deze berichten volgt dat er na het mislukken van de cocaïnetransporten onenigheid is ontstaan tussen verdachten en hun contacten in Colombia. Verdachten zijn veel geld kwijt geraakt en verdachten vinden dat dit de schuld van [bijnaam persoon 1] is. Ze gaan naar hem op zoek.
De rechtbank is van oordeel dat uit de berichten niet duidelijk de wil van verdachten om [bijnaam persoon 1] te laten doden blijkt. Daarvoor is de inhoud van de berichten onvoldoende concreet en eenduidig. Dat in de berichten termen als neerhalen, doden en afsnaaien voorkomen, betekent niet automatisch dat verdachten wilden dat [bijnaam persoon 1] daadwerkelijk zou worden gedood. Ook omdat in de berichten wordt gesproken over oplossen zonder bloedvergieten, is de rechtbank van oordeel dat de berichten veeleer als uiting van boosheid dienen te worden beschouwd. Ook is een dergelijke uiting niet meteen een poging om een ander te bewegen tot het doden van een ander. Zo bevatten de berichten geen opdracht of instructie of verzoek aan een ander tot het doden van [bijnaam persoon 1] . Ook wordt er geen concreet geldbedrag in het vooruitzicht gesteld.
Op 31 juli 2020 laat [naam 1] in groepschat [naam groepschat] weten: “Mi ppl have him” en hij stuurt een foto van [bijnaam persoon 1] . In deze groep zitten in ieder geval ook verdachten, [naam 2] en [naam 3] . Vanaf dat moment wordt van beide kanten concreet gesproken over het vermoorden van [persoon 1] en dat daar geld tegenover moet staan voor [naam 1] en zijn mensen. Verdachten schrijven echter steeds dat zij niets zullen betalen voordat zij bewijs zien van betaling door of ontvangst van bezittingen van [persoon 1] , terwijl [naam 1] blijft herhalen dat verdachten eerst moeten betalen. Verdachten komen niet met geld voor [naam 1] over de brug en er ontstaat een patstelling.
Uit de omstandigheid dat verdachten [naam 1] niet hebben betaald, leidt de rechtbank af dat verdachten [naam 1] niet hebben willen bewegen om [persoon 1] te doden. Het bewijs van het voor een veroordeling vereiste opzet op het proberen te bewegen van een ander ontbreekt. Ook komt de rechtbank niet tot bewijs voor voorwaardelijk opzet. In de hierboven beschreven situatie is er geen sprake geweest van een aanmerkelijke kans dat [naam 1] en zijn mensen enkel en alleen door uitlatingen van verdachten bewogen zouden worden om [persoon 1] te doden. Er is dus geen bewijs dat verdachten opzettelijk geprobeerd hebben een ander aan te zetten tot het doden van [persoon 1] .
De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het primair ten laste gelegde.
Subsidiair: medeplegen voorbereidingshandelingen moord
Uit artikel 46 Sr en de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat het voorbereidingsmiddel bestemd moet zijn tot het begaan van het uiteindelijke misdrijf, en niet tot het begaan van de voorbereiding daarvan. Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij opzettelijk cryptotelefoons, (cryptotelefoons met een afbeelding met) informatie over [bijnaam persoon 1] en (cryptotelefoons met een afbeelding van) een foto van [bijnaam persoon 1] voorhanden heeft gehad. Uit het dossier blijkt niet dat de telefoons en/of de (telefoons houdende) informatie en afbeeldingen die verdachten voorhanden hebben gehad zouden worden gebruikt bij het plegen van een moord op [bijnaam persoon 1] .
De rechtbank spreekt verdachte daarom ook vrij van het subsidiair ten laste gelegde.
3.3.2.Het oordeel over het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde
Feit 1
De rechtbank acht op grond van de bekennende verklaring van zijn medeverdachte op de zitting, zijn eigen verklaring bij de politie en het proces-verbaal van bevindingen over het vervoer bewezen dat verdachte samen met anderen in de periode van 1 december 2019 tot en met 31 januari 2020 ongeveer 400 kilo cocaïne heeft vervoerd.
Feit 2
De rechtbank stelt vast dat verdachten de volgende handelingen hebben verricht. Zij hebben contact gehad met cocaïnehandelaren in Colombia over een partij van 1.000 kilo cocaïne die naar de haven van Antwerpen zou worden vervoerd. [verdachte] is als “oog” naar Colombia gegaan om de container met cocaïne te volgen tot aan het vertrek van het transport op 5 maart 2020. Verdachten hebben investeerders geregeld die meebetaalden aan de partij cocaïne die naar Nederland gebracht zou worden en aan de kosten die daarbij kwamen, zoals de partij limoenen die [medeverdachte 1] als deklading regelde. [medeverdachte 1] heeft ook zelf geld geïnvesteerd. Na het vertrek van de container uit Colombia hebben zij nog betalingen verricht. Tenslotte hebben verdachten een uithaler op de plaats van bestemming geregeld, die uiteindelijk ook voor hen bij de container is gaan kijken nadat deze op 20 maart 2020 was aangekomen in Antwerpen.
Verdachten hebben verklaard dat zij denken dat zij zijn opgelicht en dat er geen cocaïne in de container heeft gezeten die uit Colombia is vertrokken en naar Antwerpen is vervoerd. De container is niet door verbalisanten onderzocht en de rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen of er cocaïne in de container heeft gezeten of dat de cocaïne in een andere container – uit het zicht van verdachten – is vervoerd. In haar beoordeling gaat de rechtbank er daarom van uit dat er geen cocaïne in de container heeft gezeten.
Voor een strafbare poging tot het plegen van een misdrijf moet het voornemen van de dader om dat feit te plegen zich door een begin van uitvoering hebben geopenbaard. Volgens de rechtspraak van de Hoge Raad is sprake van een begin van uitvoering als de door de verdachte verrichte gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm in voldoende concrete mate waren gericht op de voltooiing van het misdrijf.
Uit de gedragingen van verdachten blijkt hun voornemen om cocaïne in Nederland in te voeren. Hun handelingen (contact met Colombiaanse cocaïnehandelaren, investeerders regelen, zelf investeren, betalingen doen, een deklading verzorgen en een uithaler regelen) zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm in voldoende concrete mate gericht op de voltooiing van dat voorgenomen invoeren van cocaïne, zodat er een begin van uitvoering van het voornemen is geweest. Omdat de rechtbank ervan uitgaat dat er geen cocaïne in de container zat is sprake van een ondeugdelijke poging. Er moet onderscheid worden gemaakt tussen een absoluut ondeugdelijke poging en een relatief ondeugdelijke poging. Bij een absoluut ondeugdelijke poging zal het gevolg in alle gevallen niet intreden. Bij een relatief ondeugdelijke poging zal het gevolg doorgaans wel intreden, alleen in dit concrete geval niet. Een absoluut ondeugdelijke poging is niet strafbaar, een relatief ondeugdelijke poging wel. De handelingen die verdachten hebben verricht zijn uitvoeringshandelingen die doorgaans tot de invoer van cocaïne zouden hebben geleid. Deze uitvoeringshandelingen hadden tot het door verdachten beoogde doel kunnen leiden, als de Colombiaanse cocaïnehandelaren hen – in dit concrete geval – niet hadden opgelicht. De rechtbank concludeert dan ook dat sprake is van een relatief ondeugdelijke en dus strafbare poging.
De rechtbank acht daarom het medeplegen van een poging invoer van ongeveer 1.000 kilo cocaïne bewezen.
Feit 4
Bij de doorzoeking van de woning van verdachte op 20 september 2022 zijn onder meer een Patek Philippe-horloge, een auto van het merk Tesla en in totaal € 3.385 aan contant geld aangetroffen.
Om tot een bewezenverklaring van witwassen te kunnen komen is nodig dat vaststaat dat een voorwerp uit misdrijf afkomstig is. Ook als niet duidelijk is uit welk specifiek misdrijf een voorwerp afkomstig is, kan in bepaalde gevallen worden bewezen dat het uit enig misdrijf afkomstig is. Het gaat dan om gevallen waarbij het op grond van de feiten en omstandigheden niet anders kan dan dat het voorwerp uit misdrijf afkomstig is. Als er op basis van de feiten en omstandigheden in het dossier sprake is van een vermoeden van witwassen mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft over de legale herkomst van het voorwerp. Zo’n verklaring moet concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. De omstandigheid dat zo’n verklaring van verdachte mag worden verlangd betekent niet dat het aan verdachte is om aannemelijk te maken dat het niet uit misdrijf afkomstig is. Als de verdachte zo’n verklaring heeft afgelegd ligt het op de weg van het openbaar ministerie om hier nader onderzoek naar te doen. Mede op basis van dit onderzoek moet de rechtbank beoordelen of met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp een legale herkomst heeft. In dat geval kan het niet anders dan dat het uit misdrijf afkomstig is en als verdachte dat wist kan opzetwitwassen bewezen worden.
Geld – witwassen bewezen
In het dossier zit geen bewijs dat het geld uit een specifiek misdrijf afkomstig is. De rechtbank stelt wel vast dat er sprake is van een witwasvermoeden. Verdachte heeft verklaard dat hij in Colombia is geweest voor het controleren en goedkeuren van ladingen met cocaïne en dat hij hiervoor € 25.000 per klus zou krijgen. Uit chatberichten in de bij de doorzoeking aangetroffen telefoon van verdachte kan worden afgeleid dat hij zich na de hiervoor bewezen verklaarde feiten nog met de handel in harddrugs heeft beziggehouden. Ook kan het voorhanden hebben van dit geld niet uit zijn legale inkomen worden verklaard. Verder zitten er in het dossier meldingen die banken hebben gedaan bij de FIU van ongebruikelijke transacties waarbij verdachte betrokken zou zijn geweest.
Verdachte heeft verklaard dat het aangetroffen geld afkomstig is uit zijn legale inkomen en dat van zijn partner. Van verdachte is geen inkomen bekend bij de Belastingdienst en verdachte heeft niet verklaard wat voor een baan of inkomen zijn partner heeft. Om deze redenen is de verklaring over een mogelijk legale herkomst niet concreet en verifieerbaar. Het witwasvermoeden staat dus overeind en daarom kan het niet anders zijn dan dat de € 3.385 uit misdrijf afkomstig is. Verdachte wist dat ook, omdat hij zich met drugshandel heeft beziggehouden.
Van het tenlastegelegde medeplegen wordt verdachte vrijgesproken, omdat uit het dossier niet blijkt van een nauwe en bewuste samenwerking met een ander.
Horloge – vrijspraak
Ook ten aanzien van het horloge is er een witwasvermoeden. De waarde is vastgesteld op € 40.000 en van verdachte zijn geen inkomsten bekend. Verdachte heeft verklaard dat het horloge van zijn broer is. Hij heeft als bijlage bij de pleitnota een factuur overgelegd van de aanschaf van dat horloge en die factuur staat op naam van zijn broer [persoon 2] . Dit is een concrete, verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring. Het openbaar ministerie heeft geen nader onderzoek gedaan naar die verklaring. De rechtbank is van oordeel dat hiermee de verklaring van verdachte niet door het dossier wordt weerlegd en dat een legale herkomst niet met voldoende zekerheid kan worden uitgesloten.
Auto - vrijspraak
De waarde van de auto is bepaald op € 35.000 en ook hiervoor geldt, omdat er geen inkomsten van verdachte bekend zijn, een witwasvermoeden. Verdachte heeft verklaard dat de auto van zijn vader is. Uit het dossier blijkt weliswaar dat verdachte (ook) gebruik maakte van de auto maar uit de gegevens van de RDW is gebleken dat de vader van verdachte de kentekenhouder is van deze auto. Het openbaar ministerie heeft geen nader onderzoek gedaan naar de verklaring van verdachte en een legale herkomst van de auto kan daarom niet met voldoende zekerheid worden uitgesloten.
De rechtbank komt op grond hiervan tot een bewezenverklaring van witwassen van het geld. Zij spreekt verdachte vrij van het witwassen van het horloge en de auto.