ECLI:NL:RBAMS:2025:4405

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 mei 2025
Publicatiedatum
26 juni 2025
Zaaknummer
1313285122
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en bewezenverklaring van medeplegen van cocaïnehandel en witwassen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 mei 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van verschillende strafbare feiten, waaronder het medeplegen van de invoer van cocaïne en witwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen in de periode van 1 december 2019 tot en met 31 januari 2020 ongeveer 400 kilo cocaïne heeft vervoerd. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot de invoer van 1.000 kilo cocaïne, maar sprak hem vrij van de poging tot uitlokking van moord en de voorbereidingshandelingen daartoe. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de intentie van de verdachte om een ander te bewegen tot het doden van een persoon. Wat betreft het witwassen, werd vastgesteld dat de verdachte € 3.385 in contanten had, waarvan de herkomst niet kon worden verklaard. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 5 jaar op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de cocaïnehandel. De rechtbank heeft ook de verbeurdverklaring van het geld bevolen, terwijl het horloge dat in beslag was genomen, werd teruggegeven aan de rechthebbende.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13.132851.22
Datum uitspraak: 26 mei 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1986,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 23 december 2022, 10 maart 2023, 2 juni 2023, 23 augustus 2023, 16 november 2023, 2 februari 2024, 4 september 2024, 16 en 17 april 2025 en 26 mei 2025. Het onderzoek is op de laatstgenoemde zittingsdag gesloten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.M. Lobregt en van wat de gemachtigde raadslieden mr. M.J.C. Verlaan, advocaat te Amsterdam en mr. C.C. Polat, advocaat te Breukelen namens verdachte naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft de zaak gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld met de zaak tegen medeverdachte [medeverdachte 1] . De rechtbank doet in beide zaken gelijktijdig uitspraak.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting van 23 augustus 2023 – kort gezegd ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1: het in de periode van 1 december 2019 tot en met 31 januari 2020 in Nederland en/of Colombia en/of Duitsland samen met anderen vervoeren dan wel opzettelijk aanwezig hebben van 400 kilo cocaïne;
2: een poging om in de periode van 17 januari 2020 tot en met 21 maart 2020 in Nederland en/of België en/of Colombia samen met anderen 1.000 kilo cocaïne in Nederland in te voeren. Subsidiair is deze gedraging ten laste gelegd als het samen met anderen plegen van voorbereidingshandelingen daartoe;
3: het in de periode van 1 maart 2020 tot en met 1 maart 2021 in Nederland en/of Colombia medeplegen van een poging om anderen uit te lokken om “ [bijnaam persoon 1] ” ( [persoon 1] ) te vermoorden. Subsidiair is deze gedraging ten laste gelegd als het medeplegen van voorbereidingshandelingen gericht op het vermoorden van deze persoon;
4: het op of omstreeks 20 september 2022 in Nederland medeplegen van (schuld)witwassen van € 3.385 en/of een horloge van het merk Patek Philippe en/of een voertuig van het merk Tesla.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bewezenverklaring van het onder feit 1, feit 2 primair en feit 3 primair ten laste gelegde gevorderd. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 4 tenlastegelegde witwassen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen verweer gevoerd tegen het onder feit 1 ten laste gelegde. Voor feit 2, feit 3 en feit 4 heeft de raadsman vrijspraak bepleit en voor feit 3 heeft hij subsidiair ontslag van alle rechtsvervolging bepleit. De verweren, voor zover aan de orde, worden onder 3.3. besproken.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank acht niet bewezen wat onder 3 is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Primair: poging tot uitlokking van moord
Om te kunnen spreken van een strafbare poging tot uitlokking van een misdrijf door een ander zoals bedoeld in artikel 46a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) moet de uitlokker gewild hebben dat het specifieke misdrijf door die ander zou worden gepleegd. Vervolgens moet hij geprobeerd hebben die ander opzettelijk te bewegen dat te doen en moet hij daarbij gebruik gemaakt hebben van de uitlokkingsmiddelen zoals bedoeld in artikel 47 lid 1 onder 2 Sr. Het gaat bij een poging tot uitlokking om tot een ander gerichte gedragingen die er niet toe leiden dat het tot een begin van uitvoering komt van het misdrijf dat wordt uitgelokt. Er moet wel sprake zijn van een begin van uitvoering van de uitlokking zelf. Daarvan zal in de regel sprake zijn als een uitlokkingsmiddel is gebruikt.
De rechtbank moet dus in dit geval beoordelen of verdachte en de medeverdachte wilden dat “ [bijnaam persoon 1] ” (in het dossier ook wel “ [persoon 1] ” genoemd) zou worden vermoord en of zij geprobeerd hebben anderen te bewegen om hem te (laten) vermoorden door bijvoorbeeld een verzoek, aansporing of opdracht en of zij daarbij gebruik hebben gemaakt van giften, beloften en/of dat zij ten behoeve van het plegen van de moord inlichtingen hebben verschaft. Van het pogen te bewegen van een ander kan ook sprake zijn als de persoon tot wie de poging zich richt van meet af aan ongevoelig is geweest voor het plan (zie Hoge Raad 8 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5969). Het verweer van de verdediging dat de tegencontacten van verdachten nooit van plan zijn geweest om [bijnaam persoon 1] te doden maar met hem onder een hoedje hebben gespeeld, is daarom niet relevant.
Om te beoordelen wat de wil van verdachten is geweest en of zij met uitlokkingsmiddelen geprobeerd hebben anderen opzettelijk te bewegen tot het doden van [bijnaam persoon 1] , heeft de rechtbank gekeken naar hun handelingen en uitlatingen zoals deze blijken uit het dossier.
Het dossier bestaat grotendeels uit chatberichten van aan verdachten gekoppelde SkyECC-ID’s en van chatgroepen waarvan verdachten deel uitmaakten. De rechtbank stelt bij de beoordeling voorop dat terughoudend omgegaan moet worden met de chatberichten. Deze berichten zijn geschreven in het Nederlands, Spaans en (gebrekkig) Engels. De rechtbank beschikt maar over een deel van de uitgewisselde berichten waardoor de berichten niet in de volledige context geplaatst kunnen worden. Dit maakt dat ervoor moet worden gewaakt dat zaken achteraf te veel worden ingevuld.
Verdachten hebben bij de politie ontkend dat zij wilden dat [bijnaam persoon 1] gedood zou worden en dat zij geprobeerd hebben een ander aan te zetten om hem te doden. Verdachten hebben verklaard dat zij inlichtingen hebben verstrekt en dat zij anderen geld beloofd hebben, omdat zij wilden dat deze personen [bijnaam persoon 1] zouden vinden en hem geld zouden laten (terug)betalen voor de mislukte cocaïnetransporten.
De rechtbank heeft in het dossier berichten van beide verdachten gezien waarin verontrustende teksten staan. Uit deze berichten volgt dat er na het mislukken van de cocaïnetransporten onenigheid is ontstaan tussen verdachten en hun contacten in Colombia. Verdachten zijn veel geld kwijt geraakt en verdachten vinden dat dit de schuld van [bijnaam persoon 1] is. Ze gaan naar hem op zoek.
De rechtbank is van oordeel dat uit de berichten niet duidelijk de wil van verdachten om [bijnaam persoon 1] te laten doden blijkt. Daarvoor is de inhoud van de berichten onvoldoende concreet en eenduidig. Dat in de berichten termen als neerhalen, doden en afsnaaien voorkomen, betekent niet automatisch dat verdachten wilden dat [bijnaam persoon 1] daadwerkelijk zou worden gedood. Ook omdat in de berichten wordt gesproken over oplossen zonder bloedvergieten, is de rechtbank van oordeel dat de berichten veeleer als uiting van boosheid dienen te worden beschouwd. Ook is een dergelijke uiting niet meteen een poging om een ander te bewegen tot het doden van een ander. Zo bevatten de berichten geen opdracht of instructie of verzoek aan een ander tot het doden van [bijnaam persoon 1] . Ook wordt er geen concreet geldbedrag in het vooruitzicht gesteld.
Op 31 juli 2020 laat [naam 1] in groepschat [naam groepschat] weten: “Mi ppl have him” en hij stuurt een foto van [bijnaam persoon 1] . In deze groep zitten in ieder geval ook verdachten, [naam 2] en [naam 3] . Vanaf dat moment wordt van beide kanten concreet gesproken over het vermoorden van [persoon 1] en dat daar geld tegenover moet staan voor [naam 1] en zijn mensen. Verdachten schrijven echter steeds dat zij niets zullen betalen voordat zij bewijs zien van betaling door of ontvangst van bezittingen van [persoon 1] , terwijl [naam 1] blijft herhalen dat verdachten eerst moeten betalen. Verdachten komen niet met geld voor [naam 1] over de brug en er ontstaat een patstelling.
Uit de omstandigheid dat verdachten [naam 1] niet hebben betaald, leidt de rechtbank af dat verdachten [naam 1] niet hebben willen bewegen om [persoon 1] te doden. Het bewijs van het voor een veroordeling vereiste opzet op het proberen te bewegen van een ander ontbreekt. Ook komt de rechtbank niet tot bewijs voor voorwaardelijk opzet. In de hierboven beschreven situatie is er geen sprake geweest van een aanmerkelijke kans dat [naam 1] en zijn mensen enkel en alleen door uitlatingen van verdachten bewogen zouden worden om [persoon 1] te doden. Er is dus geen bewijs dat verdachten opzettelijk geprobeerd hebben een ander aan te zetten tot het doden van [persoon 1] .
De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het primair ten laste gelegde.
Subsidiair: medeplegen voorbereidingshandelingen moord
Uit artikel 46 Sr en de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat het voorbereidingsmiddel bestemd moet zijn tot het begaan van het uiteindelijke misdrijf, en niet tot het begaan van de voorbereiding daarvan. Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij opzettelijk cryptotelefoons, (cryptotelefoons met een afbeelding met) informatie over [bijnaam persoon 1] en (cryptotelefoons met een afbeelding van) een foto van [bijnaam persoon 1] voorhanden heeft gehad. Uit het dossier blijkt niet dat de telefoons en/of de (telefoons houdende) informatie en afbeeldingen die verdachten voorhanden hebben gehad zouden worden gebruikt bij het plegen van een moord op [bijnaam persoon 1] .
De rechtbank spreekt verdachte daarom ook vrij van het subsidiair ten laste gelegde.
3.3.2.
Het oordeel over het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde
Feit 1
De rechtbank acht op grond van de bekennende verklaring van zijn medeverdachte op de zitting, zijn eigen verklaring bij de politie en het proces-verbaal van bevindingen over het vervoer bewezen dat verdachte samen met anderen in de periode van 1 december 2019 tot en met 31 januari 2020 ongeveer 400 kilo cocaïne heeft vervoerd.
Feit 2
De rechtbank stelt vast dat verdachten de volgende handelingen hebben verricht. Zij hebben contact gehad met cocaïnehandelaren in Colombia over een partij van 1.000 kilo cocaïne die naar de haven van Antwerpen zou worden vervoerd. [verdachte] is als “oog” naar Colombia gegaan om de container met cocaïne te volgen tot aan het vertrek van het transport op 5 maart 2020. Verdachten hebben investeerders geregeld die meebetaalden aan de partij cocaïne die naar Nederland gebracht zou worden en aan de kosten die daarbij kwamen, zoals de partij limoenen die [medeverdachte 1] als deklading regelde. [medeverdachte 1] heeft ook zelf geld geïnvesteerd. Na het vertrek van de container uit Colombia hebben zij nog betalingen verricht. Tenslotte hebben verdachten een uithaler op de plaats van bestemming geregeld, die uiteindelijk ook voor hen bij de container is gaan kijken nadat deze op 20 maart 2020 was aangekomen in Antwerpen.
Verdachten hebben verklaard dat zij denken dat zij zijn opgelicht en dat er geen cocaïne in de container heeft gezeten die uit Colombia is vertrokken en naar Antwerpen is vervoerd. De container is niet door verbalisanten onderzocht en de rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen of er cocaïne in de container heeft gezeten of dat de cocaïne in een andere container – uit het zicht van verdachten – is vervoerd. In haar beoordeling gaat de rechtbank er daarom van uit dat er geen cocaïne in de container heeft gezeten.
Voor een strafbare poging tot het plegen van een misdrijf moet het voornemen van de dader om dat feit te plegen zich door een begin van uitvoering hebben geopenbaard. Volgens de rechtspraak van de Hoge Raad is sprake van een begin van uitvoering als de door de verdachte verrichte gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm in voldoende concrete mate waren gericht op de voltooiing van het misdrijf.
Uit de gedragingen van verdachten blijkt hun voornemen om cocaïne in Nederland in te voeren. Hun handelingen (contact met Colombiaanse cocaïnehandelaren, investeerders regelen, zelf investeren, betalingen doen, een deklading verzorgen en een uithaler regelen) zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm in voldoende concrete mate gericht op de voltooiing van dat voorgenomen invoeren van cocaïne, zodat er een begin van uitvoering van het voornemen is geweest. Omdat de rechtbank ervan uitgaat dat er geen cocaïne in de container zat is sprake van een ondeugdelijke poging. Er moet onderscheid worden gemaakt tussen een absoluut ondeugdelijke poging en een relatief ondeugdelijke poging. Bij een absoluut ondeugdelijke poging zal het gevolg in alle gevallen niet intreden. Bij een relatief ondeugdelijke poging zal het gevolg doorgaans wel intreden, alleen in dit concrete geval niet. Een absoluut ondeugdelijke poging is niet strafbaar, een relatief ondeugdelijke poging wel. De handelingen die verdachten hebben verricht zijn uitvoeringshandelingen die doorgaans tot de invoer van cocaïne zouden hebben geleid. Deze uitvoeringshandelingen hadden tot het door verdachten beoogde doel kunnen leiden, als de Colombiaanse cocaïnehandelaren hen – in dit concrete geval – niet hadden opgelicht. De rechtbank concludeert dan ook dat sprake is van een relatief ondeugdelijke en dus strafbare poging.
De rechtbank acht daarom het medeplegen van een poging invoer van ongeveer 1.000 kilo cocaïne bewezen.
Feit 4
Bij de doorzoeking van de woning van verdachte op 20 september 2022 zijn onder meer een Patek Philippe-horloge, een auto van het merk Tesla en in totaal € 3.385 aan contant geld aangetroffen.
Om tot een bewezenverklaring van witwassen te kunnen komen is nodig dat vaststaat dat een voorwerp uit misdrijf afkomstig is. Ook als niet duidelijk is uit welk specifiek misdrijf een voorwerp afkomstig is, kan in bepaalde gevallen worden bewezen dat het uit enig misdrijf afkomstig is. Het gaat dan om gevallen waarbij het op grond van de feiten en omstandigheden niet anders kan dan dat het voorwerp uit misdrijf afkomstig is. Als er op basis van de feiten en omstandigheden in het dossier sprake is van een vermoeden van witwassen mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft over de legale herkomst van het voorwerp. Zo’n verklaring moet concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. De omstandigheid dat zo’n verklaring van verdachte mag worden verlangd betekent niet dat het aan verdachte is om aannemelijk te maken dat het niet uit misdrijf afkomstig is. Als de verdachte zo’n verklaring heeft afgelegd ligt het op de weg van het openbaar ministerie om hier nader onderzoek naar te doen. Mede op basis van dit onderzoek moet de rechtbank beoordelen of met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp een legale herkomst heeft. In dat geval kan het niet anders dan dat het uit misdrijf afkomstig is en als verdachte dat wist kan opzetwitwassen bewezen worden.
Geld – witwassen bewezen
In het dossier zit geen bewijs dat het geld uit een specifiek misdrijf afkomstig is. De rechtbank stelt wel vast dat er sprake is van een witwasvermoeden. Verdachte heeft verklaard dat hij in Colombia is geweest voor het controleren en goedkeuren van ladingen met cocaïne en dat hij hiervoor € 25.000 per klus zou krijgen. Uit chatberichten in de bij de doorzoeking aangetroffen telefoon van verdachte kan worden afgeleid dat hij zich na de hiervoor bewezen verklaarde feiten nog met de handel in harddrugs heeft beziggehouden. Ook kan het voorhanden hebben van dit geld niet uit zijn legale inkomen worden verklaard. Verder zitten er in het dossier meldingen die banken hebben gedaan bij de FIU van ongebruikelijke transacties waarbij verdachte betrokken zou zijn geweest.
Verdachte heeft verklaard dat het aangetroffen geld afkomstig is uit zijn legale inkomen en dat van zijn partner. Van verdachte is geen inkomen bekend bij de Belastingdienst en verdachte heeft niet verklaard wat voor een baan of inkomen zijn partner heeft. Om deze redenen is de verklaring over een mogelijk legale herkomst niet concreet en verifieerbaar. Het witwasvermoeden staat dus overeind en daarom kan het niet anders zijn dan dat de € 3.385 uit misdrijf afkomstig is. Verdachte wist dat ook, omdat hij zich met drugshandel heeft beziggehouden.
Van het tenlastegelegde medeplegen wordt verdachte vrijgesproken, omdat uit het dossier niet blijkt van een nauwe en bewuste samenwerking met een ander.
Horloge – vrijspraak
Ook ten aanzien van het horloge is er een witwasvermoeden. De waarde is vastgesteld op € 40.000 en van verdachte zijn geen inkomsten bekend. Verdachte heeft verklaard dat het horloge van zijn broer is. Hij heeft als bijlage bij de pleitnota een factuur overgelegd van de aanschaf van dat horloge en die factuur staat op naam van zijn broer [persoon 2] . Dit is een concrete, verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring. Het openbaar ministerie heeft geen nader onderzoek gedaan naar die verklaring. De rechtbank is van oordeel dat hiermee de verklaring van verdachte niet door het dossier wordt weerlegd en dat een legale herkomst niet met voldoende zekerheid kan worden uitgesloten.
Auto - vrijspraak
De waarde van de auto is bepaald op € 35.000 en ook hiervoor geldt, omdat er geen inkomsten van verdachte bekend zijn, een witwasvermoeden. Verdachte heeft verklaard dat de auto van zijn vader is. Uit het dossier blijkt weliswaar dat verdachte (ook) gebruik maakte van de auto maar uit de gegevens van de RDW is gebleken dat de vader van verdachte de kentekenhouder is van deze auto. Het openbaar ministerie heeft geen nader onderzoek gedaan naar de verklaring van verdachte en een legale herkomst van de auto kan daarom niet met voldoende zekerheid worden uitgesloten.
De rechtbank komt op grond hiervan tot een bewezenverklaring van witwassen van het geld. Zij spreekt verdachte vrij van het witwassen van het horloge en de auto.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 1 december 2019 tot en met 31 januari 2020 in Nederland, Colombia en Duitsland tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft vervoerd ongeveer 400 kilogram cocaïne;
2 primair.
in de periode van 17 januari 2020 tot en met 21 maart 2020 in Nederland, in België en in Colombia ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland te brengen, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, (ongeveer) 1.000 kilogram cocaïne opzettelijk tezamen en in vereniging met een ander
- ( meermalen) met elkaar en/of met personen contact heeft gehad en/of contact heeft onderhouden om informatie door te geven en/of te ontvangen en/of aanwijzingen te geven en
- een deklading limoenen heeft geregeld voor het vervoer van de cocaïne en
- naar Colombia is afgereisd om toezicht te houden op het inladen van voornoemde cocaïne,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
op of omstreeks 20 september 2022 in Nederland een contant geldbedrag van € 3.385 voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Bewijsmiddelen

De rechtbank baseert haar overtuiging dat verdachte de bewezengeachte feiten heeft begaan op de feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen. Het overzicht van de bewijsmiddelen is opgenomen in
bijlage IIbij dit vonnis. Die bijlage hoort bij dit vonnis en maakt daar deel van uit.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaar, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat bij een veroordeling voor feit 1 een gevangenisstraf van 3 tot 3,5 jaar voor de hand ligt. Hij heeft verzocht rekening te houden met de beperkte rol van verdachte, namelijk het optreden als “oog”.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het vervoeren van ongeveer 400 kilo cocaïne. Ook heeft hij geprobeerd 1.000 kilo cocaïne in te voeren. Dat zijn enorme hoeveelheden. Verdachte heeft dit samen met anderen in Nederland en Zuid-Amerika gedaan. Verdachte is naar Colombia afgereisd om transporten cocaïne te controleren en goed te keuren. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan het witwassen van € 3.385. Door het witwassen van crimineel vermogen wordt de onderliggende criminaliteit gefaciliteerd en witwassen zorgt voor ondermijning van het reguliere economische verkeer.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 14 februari 2025. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit. Ook is gebleken dat verdachte na de pleegdata van de onderhavige feiten nog voor een ander strafbaar feit is veroordeeld.
De rechtbank heeft bij het bepalen van deze straf gekeken naar vergelijkbare zaken. Verdachte heeft verklaard ernstig onder druk te hebben gestaan, maar de rechtbank houdt daar in de strafmaat geen rekening mee. Wie deelneemt aan de internationale cocaïnehandel met andere criminelen, moet er rekening mee houden dat druk, bedreiging en geweld te verwachten zijn als de zaken niet naar wens verlopen. Bovendien lijkt verdachte niet gestopt na de bewezenverklaarde feiten. Het dossier bevat sterke aanwijzingen dat hij zich tot de dag van zijn aanhouding heeft beziggehouden met drugshandel. Verdachte heeft zaken bekend en tot op zekere hoogte openheid van zaken gegeven. De rechtbank heeft daar ook naar gekeken.
De rechtbank stelt vast dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. Deze is aangevangen op 20 september 2022 en het eindvonnis wordt gewezen op 26 mei 2025. Er is echter nog nader onderzoek uitgevoerd, waaronder het zoeken naar en verhoren van een getuige in het buitenland. De rechtbank zal met het oog daarop geen gevolgen verbinden aan de overschrijding van de redelijke termijn.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, waaronder het feit dat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie, aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
Alles afwegende vindt de rechtbank een gevangenisstraf van 5 jaar passend.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank heeft de schorsing van het bevel voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van 17 april 2025 opgeheven. Hiervan is een aparte beslissing opgemaakt.

9.Beslag

Onder verdachte zijn geldbedragen en een horloge in beslag genomen en nog niet teruggegeven.
De officier van justitie en de verdediging hebben verzocht om het horloge aan de rechthebbende terug te geven en het geld aan verdachte te retourneren.
Verbeurdverklaring
Het geld wordt verbeurdverklaard, omdat het aan verdachte toebehoort en het voorwerp is van het onder 4 bewezen geachte witwassen.
Bewaring ten behoeve van de rechthebbende
Het horloge wordt teruggegeven aan de rechthebbende, [persoon 2] .

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 45, 47, 57, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 2 primair:
poging tot medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 4:
witwassen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
5 (vijf) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd:
1: goednr. G6237545, 385 EUR; IBGN 20-9-2022
2: goednr. G6237507, 3.000 EUR; IBGN 20-9-2022
Gelast de teruggave aan de rechthebbende, [persoon 2] , van:
4: goednr. 736374, 1 STK Horloge, met kartonnen doos en certificaat, samengevoegd met [nummer 1] , zilverkleurig, merk: Patek Philippe.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C. Wildeman, voorzitter,
mrs. H.J. Bos en M.C.H. Broesterhuizen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Steenbakkers, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 mei 2025.
[...]
[...]