ECLI:NL:RBAMS:2025:4420

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 juni 2025
Publicatiedatum
26 juni 2025
Zaaknummer
09/158772.24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen teweegbrengen ontploffing met zwaar vuurwerk en mishandeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 juni 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij meerdere strafbare feiten, waaronder het medeplegen van een ontploffing met zwaar vuurwerk en mishandeling. De verdachte, geboren in 2007 en momenteel gedetineerd, werd beschuldigd van het teweegbrengen van een ontploffing door een stuk zwaar vuurwerk, een zogenaamde Cobra, te plaatsen bij de centrale toegangsdeur van een wooncomplex. Ondanks dat de verdachte niet fysiek aanwezig was bij de uitvoering van het delict, werd zijn actieve rol in de voorbereiding en instructie aan de medeverdachte als voldoende beschouwd voor een veroordeling wegens medeplegen. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking, wat leidde tot de conclusie dat de verdachte schuldig was aan het medeplegen van het teweegbrengen van een ontploffing, met gemeen gevaar voor goederen als gevolg. Daarnaast werd de verdachte ook veroordeeld voor mishandeling van twee slachtoffers in afzonderlijke zaken, waarbij geweld werd gebruikt in kwetsbare situaties. De rechtbank legde een jeugddetentie op van acht maanden op, met inachtneming van de omstandigheden van de verdachte en de ernst van de feiten. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen voor de geleden schade door de mishandelingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 09.158772.24 [verdachte]
Team Familie & Jeugd
Parketnummers: 09.158772.24 (A), 16.131094.24 (B), 13.079393.25 (C) en 13.140121.24 (D) (Promis)
Datum uitspraak: 3 juni 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaken tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2007,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] , nu uit anderen hoofde gedetineerd in: [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 mei 2025.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B, zaak C en zaak D aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J. Pauwelussen en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. P.R.L.V.M. Kruik, advocaat te Den Haag, naar voren hebben gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van wat door mw. [persoon 1] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), mw. [persoon 2] , namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA) en de moeder van verdachte naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
in zaak A, na wijziging van de tenlastelegging ter zitting van 20 mei 2025:
hij op of omstreeks 10 mei 2024 te [plaats 2] , tezamen en in vereniging met een
of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een stuk (zwaar) vuurwerk (één of meer Cobra's) in combinatie met een brandbare/brandversnellende vloeistof te plaatsen bij/tegen de centrale toegangsdeur van het wooncomplex op/aan de [adres 2] , voorzien van de perceelnummers perceel [nummer a] t/m [nummer b] en/of (vervolgens) dat vuurwerk en/of die vloeistof met open vuur in aanraking te brengen en/of aan te steken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten dat perceel/wooncomplex en/of het straatmeubilair, te duchten was;
(art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
[medeverdachte] op of omstreeks 10 mei 2024 te [plaats 2] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een stuk (zwaar) vuurwerk (één of meer Cobra's) in combinatie met een brandbare/brandversnellende vloeistof te plaatsen bij/tegen de centrale toegangsdeur van het wooncomplex op/aan de [adres 2] , voorzien van de perceelnummers perceel [nummer a] t/m [nummer b] en/of (vervolgens) dat vuurwerk en/of die vloeistof met open vuur in aanraking te brengen en/of aan te steken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten dat perceel/wooncomplex en/of het straatmeubilair, te duchten was, welk vorenomschreven feit hij, verdachte, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 8 mei 2024 tot en met 10 mei 2024 te [plaats 1] , in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft uitgelokt door het verschaffen van gelegenheid, middelen en/of inlichtingen, door:
- die [medeverdachte] via snapchat te benaderen en/of te vragen en/of aan te moedigen om een explosief, in elk geval een stuk (zwaar) vuurwerk (cobra), bij/in dat wooncomplex te doen ontploffen en/of
- die [medeverdachte] die cobra(s) te verschaffen;
- die [medeverdachte] aan te sturen door via snapchatberichten te zeggen: "Als je 30 meter voor je flat bent ren je naar toe zet het vo deur en ren weg naar [naam taxi] ' en 'zet het goed tegen het glas aan dat je goed de schade ziet" en/of
- dat voor het plaatsen van die cobra(s) 400 euro betaald zou worden en/of
- via snapchatberichten te zeggen dat de naam van de betrokken persoon " [naam 1] " betreft.
(art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 471 lid 1 ahf/ond 2° Wetboek van Strafrecht)
in zaak B:
1
hij op of omstreeks 3 september 2023 te [plaats 3] , althans in Nederland, een ketting, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door de [slachtoffer 1]
- naar de grond te werken,
- meermalen, althans eenmaal, in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of tegen het
lichaam te slaan en/of te stompen en/of
- meermalen, althans eenmaal, in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of tegen het
lichaam te trappen en/of te schoppen;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 3 september 2023 te [plaats 3] , althans in Nederland, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1]
- naar de grond te werken,
- meermalen, althans eenmaal, in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of tegen het lichaam te slaan en/of te stompen en/of
- meermalen, althans eenmaal, in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of tegen het lichaam te trappen en/of te schoppen;
(art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
in zaak C:
hij op of omstreeks 21 december 2023 te [plaats 1] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om ( in/uit een woning, gelegen aan/bij de [adres 3] ) een of meer voorwerpen , in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze poging diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 2] , te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemer(s) aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken,
hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, naar voornoemde woning is toegegaan waarna hij, verdachte en/of zijn mededader(s) ( toen voornoemde [slachtoffer 2] na aanbellen de deur opendeed)
-voornoemde [slachtoffer 2] (met kracht) naar achteren heeft/hebben geduwd de hal/woning in en/of
-voornoemde hal/woning is/zijn binnengegaan en/of de voordeur heeft/hebben dichtgedaan en/of
-heeft/hebben getrapt en/of geschopt tegen het kruis, althans lichaam van voornoemde [slachtoffer 2] en/of
-heeft/hebben geslagen en/of gestompt tegen het hoofd en/of lichaam van voornoemde [slachtoffer 2] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2
ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 december 2023 te [plaats 1] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer 2] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 2] te schoppen en/of te trappen in/tegen diens kruis en/of een of meermalen (met kracht) te slaan en/of te stompen tegen het hoofd en/of lichaam van voornoemde [slachtoffer 2] ;
(art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
in zaak D:
1
hij op of omstreeks 23 april 2024 te [plaats 1] , althans in Nederland, een gucci pet, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
(art 310 Wetboek van Strafrecht)
2
hij, op of omstreeks 23 april 2024 te [plaats 1] , althans in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 42 pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet)

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Beoordeling van het in zaak A ten laste gelegde

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het handelen van verdachte beter past bij het (subsidiair) ten laste gelegde uitlokken van het teweegbrengen van een explosie, dan bij het (primair) ten laste gelegde medeplegen daarvan en heeft gevorderd hem voor uitlokking te veroordelen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak van het medeplegen van het teweegbrengen van een ontploffing bepleit omdat de bijdrage van verdachte van onvoldoende gewicht is geweest om van medeplegen of uitlokking te kunnen spreken.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het primair ten laste gelegde medeplegen van een ontploffing is bewezen. Zij legt dat als volgt uit.
Voor de kwalificatie medeplegen zoals bedoeld in artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking met (een) ander(en) gericht op het voltooien (gezamenlijk uitvoeren) van het delict. Ook wanneer het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met, onder meer, de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat medeverdachte [medeverdachte] op 10 mei 2024 naar het betreffende wooncomplex aan de [adres 2] is gegaan, daar meerdere cobra’s en een jerrycan gevuld met brandbare vloeistof tegen de toegangsdeur heeft geplaatst en deze heeft aangestoken, waardoor een ontploffing is ontstaan. Op basis van het dossier en het onderzoek ter zitting stelt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte aan het tenlastegelegde het volgende vast. Uit de aangetroffen Snapchat-gesprekken op de telefoon van medeverdachte [medeverdachte] van 8 en 10 mei 2024 (een gesprek met [naam account 1] , welk account met deze gebruikersnaam in gebruik is bij verdachte) leidt de rechtbank af dat verdachte op 8 mei 2024 iemand zocht die in ruil voor geld een cobra wilde aansteken. Verdachte heeft ter zitting bevestigd dat [medeverdachte] op de dag van de ontploffing bij verdachte thuis is geweest. Op 10 mei 2024 gaf verdachte, ongeveer een half uur voordat de ontploffing zou plaatsvinden, duidelijke instructies aan medeverdachte [medeverdachte] over hoe hij de ontploffing moet uitvoeren. Zo moet medeverdachte [medeverdachte] dertig meter voor de flat gaan rennen en gelijk terug de taxi in nadat hij de cobra’s voor de deur had geplaatst, moet medeverdachte [medeverdachte] de vuurwerkconstructie goed tegen het glas aanzetten zodat de schade goed zichtbaar zou zijn en moet medeverdachte [medeverdachte] al een straat eerder uit de [naam taxi] -taxi stappen. Verdachte heeft ter zitting bovendien verklaard dat hij de taxi heeft geregeld die medeverdachte [medeverdachte] naar de plaats delict heeft gebracht en daar weer vandaan heeft vervoerd.
Hoewel verdachte niet (fysiek) bij de uitvoering van het delict aanwezig was en geen uitvoeringshandelingen heeft verricht, heeft hij naar het oordeel van de rechtbank echter een actieve rol in de voorfase vervuld en was hij, door gedetailleerde instructies te geven, ook betrokken bij de uitvoering van het delict. Bovendien heeft hij voor de medeverdachte een vluchtmogelijkheid geregeld. Deze wezenlijke, want onmisbare, bijdrage, maakt dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank is daarom van oordeel dat het (primair) ten laste gelegde medeplegen van het teweegbrengen van een ontploffing is bewezen. Aan de beoordeling van het subsidiair tenlastegelegde uitlokken wordt dan niet toegekomen.
4.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het primair ten laste gelegde acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:

1.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 20 mei 2025;

Ik heb de Snapchatberichten die op pagina 179 – 180 van het procesdossier staan op 8 en 10 mei 2024 naar medeverdachte [medeverdachte] verstuurd met mijn gebruikersnaam [naam account 1] . [medeverdachte] is op 10 mei 2024 bij mij thuis geweest. Ik heb de taxi geregeld die medeverdachte [medeverdachte] van en naar de plaats delict heeft vervoerd. Ik heb [medeverdachte] verteld waar hij naartoe moest.
2.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] met nummer [nummer] van 10 mei 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , doorgenummerde pag. 159 – 168 (van het procesdossier: PV VGL (97 – 168 [medeverdachte] );Dit proces-verbaal houdt onder meer in als vraag van voornoemde opsporingsambtenaren (V) en als verklaring van [medeverdachte] (A), zakelijk weergegeven:
V: Vertel. Je hebt een brand gesticht
A: Bij het gebouw. [adres 2]
V: Hoe heb je dat dan gedaan?
A: Ik legde het voor de deur en toen stak ik het aan.
V: Wat legde je dan precies voor de deur?
A: Een paar cobra's en een jerrycan.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen met nummer [nummer] van 13 mei 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] , doorgenummerde pag. 178 – 188 (van het procesdossier: Procesdossier);
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaar, zakelijk weergegeven:
Ik zag dat er in de mobiele telefoon die bij [medeverdachte] in beslag is genomen een Snapchatgesprek plaats heeft gevonden tussen de gebruiker van de telefoon (gebruikersnaam [naam account 2] ) en tegencontact [naam account 1] .
[naam account 1] verstuurt op 8 mei 2024 om 23:55 een bericht waarin staat:
“C6, 2 man nodig kan ook een mans, 4b vo gene die c6 lit, 100 vo gene die graffiti ze naam schrijft, Als je eenmans doet 5b”
[naam account 2] stuurt op 10 mei 2024 om 02:11 een bericht waarin staat: “wat is die naam” waarna [naam account 1] op 10 mei 2024 om 02:15 antwoordt: “ [naam 1] ”
[naam account 1] verstuurt op 10 mei 2024 om 02:20 een bericht waarin staat
“Fuck die graffiti. Als je 30 meter voor je flat bent ren er naar toe zet het vo deur en ren weg gelijk naar je [naam taxi] ”
[naam account 1] verstuurt op 10 mei 2024 om 02:20 een foto waarin staat
“en zet het goed tegen glas aan dat je goed de schade ziet”
[naam account 1] verstuurt op 10 mei 2024 om 02:24 een foto waarin staat
“Ga een straat van te voren al uit die [naam taxi] ”
4.
Het proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict ( [adres 2] ) met nummer [nummer] van 16 mei 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , doorgenummerde pag. 1 – 7 (van het procesdossier: PV FO onderzoek [naam 2] );
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaren, zakelijk weergegeven:
Op 10 mei 2024 gingen wij naar de locatie [adres 2] . Op deze locatie had een ontploffing plaatsgevonden.
Er valt te stellen dat het gebruikte IED een zogezegde VBC (vuurwerk-brandstofcombinatie) betrof, te weten een jerrycan met daarin een ontbrandbare vloeistof, waar één of meerdere stukken vuurwerk met tape aan vast geplakt zaten. Dit vuurwerk betrof minimaal één cobra 6.
Door zowel de ontploffing (drukgolf), als door het brandende materiaal wat bij de ontploffing vanuit de jerrycan weg was geslingerd, was er (hevige) schade ontstaan aan de centrale hoofdingang. Ook was er schade in de directe omgeving (zowel binnen als buiten). De schuifdeuren van de hoofdingang waren ontzet, een glazen ruit was vernield, en houten latten van het dak binnen, en de overkapping buiten, waren losgeraakt. Daarnaast was er roetschade en een duidelijk brandplek aanwezig op de uitloopmat in het pand. Door de brandweer zijn bluswerkzaamheden verricht, indien dit niet was gedaan, had de brand zich verder (binnen) kunnen ontwikkelen en daarmee grotere schade aan het pand kunnen veroorzaken. Gezien deze bevindingen valt te stellen dat er gemeen gevaar voor goederen (te duchten) was.
5.
Het proces-verbaal van aangifte met nummer [nummer] van 10 mei 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] , doorgenummerde pag. 107- 109 (van het procesdossier: PV VGL (97 – 168) [medeverdachte] ).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [persoon 3] , zakelijk weergegeven:
Ik doe namens Vereniging van Eigenaren [naam VVE] " aangifte van brandstichting. [naam VVE] " is de vereniging van eigenaren van de woningen gelegen aan de [adres 2] [nummer a] tot en met [nummer b] te [plaats 2] . Dit betreft de flat waar vannacht, vrijdag l0 mei 2024, een explosie heeft plaatsgevonden.

5.Beoordeling van het in zaak B ten laste gelegde

5.1.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
5.1.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vordert vrijspraak van de onder 1 ten laste gelegde diefstal omdat het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening ontbreekt.
5.1.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde bepleit nu de ketting van aangever niet is weggenomen.
5.1.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is - op de door de officier van justitie aangevoerde gronden – van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde niet kan worden bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5.2.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
5.2.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 2 ten laste gelegde kan worden bewezen.
5.2.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. Verdachte heeft de aangever slechts gevloerd en dit kan niet worden gekwalificeerd als een mishandeling, ook nu de aangever aan dit vloeren geen letsel heeft overgehouden.
5.2.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat verdachte aangever naar de grond heeft gewerkt en dat dit een mishandeling oplevert. Verdachte zal daarom worden veroordeeld voor een mishandeling van de aangever zoals hieronder te noemen.
5.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het onder 2 ten laste gelegde acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:

1.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 20 mei 2025;

Ik was op 3 september 2023 in [plaats 3] . Ik heb daar toen de aangever gevloerd.
2.
Het proces-verbaal van aangifte met nummer [nummer] van 3 september 2023, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6] , doorgenummerde pag. 12 – 14.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [slachtoffer 1] , afgelegd op 3 september 2023, zakelijk weergegeven:
Op 3 september 2023 te [plaats 3] , werd ik aangevallen waardoor ik op de grond viel.

6.Beoordeling van het in zaak C ten laste gelegde

6.1.
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde
De rechtbank is – met de officier van justitie en de raadsvrouw – van oordeel dat het primair ten laste gelegde niet kan worden bewezen. Het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening ontbreekt. Verdachte zal van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
6.2.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde:
6.2.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde mishandeling in vereniging.
6.2.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het subsidiair ten laste gelegde. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld welke verdachte welke handelingen heeft verricht en wie daarbij letsel heeft veroorzaakt. De verdachten wisten ook niet van elkaar dat ze letsel hadden veroorzaakt. Gelet op het voorgaande kan van een nauwe en bewuste samenwerking geen sprake zijn.
6.2.3.
Het oordeel van de rechtbank
Voor de beoordeling van de kwalificatie medeplegen hanteert de rechtbank het beoordelingskader zoals dat is opgenomen onder 4.3.
De rechtbank is van oordeel dat de ten laste gelegde mishandeling in vereniging wettig en overtuigend bewezen kan worden. De nauwe en bewuste samenwerking is gelegen in de gezamenlijke uitvoering die blijkt uit het feit dat verdachte en zijn onbekend gebleven medeverdachte samen naar de woning van de aangever zijn gegaan, samen de woning van de aangever zijn binnen gegaan toen aangever de deur opendeed en allebei geweld tegen hem hebben gebruikt.
6.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het subsidiair ten laste gelegde acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:

1.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 20 mei 2025;

Het klopt dat ik betrokken was bij het incident van 21 december 2023 te [plaats 1] . Ik was met een andere jongen en die begon op aangever in te slaan. Ik heb aangever in zijn kruis geraakt.
2.
Het proces-verbaal aangifte met nummer [nummer] van 22 december 2023, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 7] , doorgenummerde pag. 01 – 04.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [slachtoffer 2] , afgelegd op 22 december 2023, zakelijk weergegeven
Op 21 december 2023 was ik thuis in [plaats 1] . Ik hoorde dat de deurbel ging. Ik deed de voordeur open. Ik zag dat de jongen die mij mijn woning weer induwde naar binnenstapte en ik zag dat er meteen een andere jongen achteraan ging mijn woning in. De tweede jongen gaf mij een trap ter hoogte van mijn kruis. De andere jongen begon mij te slaan met zijn handen. Ik voelde met deze klappen pijn aan mijn voorhoofd. Ondertussen bleef de andere jongen op mij inslaan.

7.Beoordeling van het in zaak D ten laste gelegde

7.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide feiten kunnen worden bewezen. Er is voldoende wettig en overtuigend bewijs.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is — met de officier van justitie — van oordeel dat de in zaak D onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
7.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
Voor het bewijs gebruikt de rechtbank de inhoud van het hieronder vermelde proces-verbaal en geschrift, en de verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd. Nu hij het in zaak D onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft bekend, en de raadsvrouw ten aanzien van de feiten geen vrijspraak heeft bepleit, kan ingevolge artikel 359 lid 3 Wetboek van Strafvordering worden volstaan met de hieronder genoemde opgave van de gebruikte bewijsmiddelen:

1.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 20 mei 2025;

2.
Het proces-verbaal van aangifte met nummer [nummer] van 23 april 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 8] , inhoudende een verklaring van [slachtoffer 3] , doorgenummerde pag. 5 – 6;
3.
Een geschrift, zijnde een laboratoriumrapport van 30 april 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde forensisch expert [persoon 4] .

8.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de onder 4.4, 5.3, 6.3 en 7.4 opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
in zaak A
ten aanzien van het primair ten laste gelegde
op 10 mei 2024 te [plaats 2] , tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door zwaar vuurwerk, Cobra’s, in combinatie met een brandbare vloeistof, te plaatsen tegen de centrale toegangsdeur van het wooncomplex aan de [adres 2] [nummer a] t/m [nummer b] en dat vuurwerk en die vloeistof aan te steken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten dat wooncomplex en het straatmeubilair
,te duchten was;
in zaak B
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
op 3 september 2023 te [plaats 3] , [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] naar de grond te werken.
in zaak C
ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde
op 21 december 2023 te [plaats 1] tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 2] te trappen tegen diens kruis en meermalen te slaan tegen het hoofd en lichaam van voornoemde [slachtoffer 2] .
in zaak D
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
op 23 april 2024 te [plaats 1] , een Gucci pet, die aan [slachtoffer 3] toebehoorde heeft weggenomen, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 23 april 2024 te [plaats 1] , opzettelijk aanwezig heeft gehad 42 pillen van een materiaal bevattende MDMA.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

9.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

10.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

11.Motivering van de straf

11.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een deels voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van negen maanden, waarvan het gedeelte dat verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht – volgens de officier van justitie 94 dagen – onvoorwaardelijk zal worden opgelegd, met aftrek en een proeftijd van 2 jaren. Aan dit voorwaardelijk strafdeel dienen de bijzondere voorwaarden te worden verbonden, zoals deze door de Raad zijn geadviseerd. Aan de bijzondere voorwaarde ‘meewerken aan behandeling bij De Waag’ verzoekt de officier van justitie om de zinsnede ‘of een soortgelijke instelling’ toe te voegen.
11.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte het meest gebaat zou zijn bij (hooguit) een oplegging van een jeugddetentie gelijk aan het voorarrest, met eventueel een voorwaardelijk resterend strafdeel jeugddetentie (al dan niet met een verlengde proeftijd met bijzondere voorwaarden), al dan niet in combinatie met een voorwaardelijke werkstraf.
11.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Bij de vaststelling van deze oriëntatiepunten wordt uitgegaan van het modale feit gepleegd door
first offenders.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere strafbare feiten waarbij hij onder andere heeft meegewerkt aan het teweeg brengen van een ontploffing met zwaar vuurwerk, geweld heeft gebruikt, een goed heeft gestolen en een grote hoeveelheid harddrugs voorhanden heeft gehad. In zaak A heeft verdachte met zijn medeverdachte een ontploffing teweeggebracht bij de centrale toegangsdeur van een wooncomplex. Hierbij gaf verdachte als extra opdracht mee de vuurwerkconstructie goed tegen het glas te plaatsen zodat de schade goed zichtbaar zou zijn. Door deze ontploffing is forse schade ontstaan aan de toegangsdeur en de hal van het complex. Gelukkig waren er geen omstanders in de buurt, want anders hadden er ook gewonden kunnen vallen. Een dergelijke ontploffing raakt niet alleen de veiligheid van de direct betrokkenen, maar veroorzaakt ook gevoelens van angst en onveiligheid in dc samenleving. Verdachte lijkt er niet bij stil te hebben gestaan hoe traumatiserend dit voor de bewoners en omwonenden van een wooncomplex als onderhavig waar een explosief ontploft, kan zijn.
In de zaken B en C heeft verdachte op geen enkele manier respect getoond voor de lichamelijke integriteit van een ander. De slachtoffers verkeerden in kwetsbare situaties maar dat weerhield verdachte er niet van om geweld te gebruiken. Zo was slachtoffer [slachtoffer 1] net door een grote groep jongens mishandeld, maar in plaats van het bieden van hulp koos verdachte ervoor om slachtoffer [slachtoffer 1] te vloeren. Slachtoffer [slachtoffer 2] werd in zijn woning door verdachte en zijn medeverdachte mishandeld. Iemands woning is juist een plek waar een persoon zich veilig moet kunnen voelen. Het mishandelen van iemand in deze veilige omgeving kan dit gevoel voor altijd aantasten. In het geval van aangever [slachtoffer 2] al helemaal, nu het voor hem nog steeds onduidelijk is wat de oorzaak was van deze geweldsuitbarsting.
In zaak D werd ineens de pet van het hoofd van het slachtoffer getrokken. Dergelijke straatroven zijn niet alleen beangstigend voor slachtoffers; ook bij andere burgers brengt zo’n incident gevoelens van angst en onveiligheid teweeg. Ook was verdachte in het bezit van 42 xtc pillen. Dergelijke harddrugs vormen een ernstig gevaar voor de volksgezondheid en het gebruik ervan is bezwarend voor de samenleving, niet in de laatste plaats vanwege de daarmee gepaard gaande criminaliteit.
De rechtbank neemt het verdachte bijzonder kwalijk dat hij ter zitting slechts in zeer beperkte mate verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen en zijn rol telkens kleiner probeerde te maken.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie van 28 april 2025 waaruit blijkt dat verdachte op 11 februari 2022 door de kinderrechter te Amsterdam is veroordeeld tot een deels voorwaardelijke taakstraf in verband met het medeplegen van het voorbereiden van een diefstal. Dat weegt de rechtbank in strafverzwarende zin mee.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
  • het rapport van de Raad van 13 mei 2025;
  • de rapportage Pro Justitia van 4 februari 2025, opgemaakt door [persoon 5] , GZ-psycholoog, en [persoon 6] , (kinder- en jeugd)psychiater.
De rechtbank merkt op dat de rapportage Pro Justitia alleen ziet op de feiten zoals ten laste gelegd in de zaken A, B en D. De feiten zoals ten laste gelegd in zaak C (mishandeling gepleegd in de woning van het slachtoffer) worden daarin niet meegenomen. In de rapportage wordt geconcludeerd dat sprake is van een psychische stoornis in de zin van een ongespecificeerde disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis. Er wordt geadviseerd om aan verdachte de feiten volledig toe te rekenen, en er wordt geconcludeerd dat er, ondanks de risico’s, geen gronden zijn om een behandeladvies in een strafrechtelijk kader uit te brengen. Wel is zinvol in te zetten op toezicht en begeleiding/coaching, zoals het traject van Credible Messengers, zonder dat daarvan te hoge verwachtingen mogen worden gekoesterd. De rapporteurs komen tot de conclusie dat een en ander moet plaatsvinden in het kader van een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie.
De Raad heeft ter zitting naar voren gebracht dat verdachte sinds kort een andere houding lijkt te laten zien. Waar verdachte eerst gesloten was en niets over de feiten wilde vertellen, laat hij steeds meer los. Ook is verdachte meer gemotiveerd voor behandeling bij ‘De Waag’ en worden daar stappen gezet. Daarnaast is hij enthousiast over zijn coach van Credible Messengers. De Raad is daarom van mening dat verdachte gebaat zal zijn bij voortzetting van zijn behandeling. Door deze behandeling in de bijzondere voorwaarden op te nemen is het voor verdachte duidelijk wat er van hem verwacht wordt. Verdachte heeft hier wel zorg en ondersteuning bij nodig, waardoor toezicht en begeleiding van Jeugdbescherming Regio Amsterdam het meest passend wordt geacht.
JBRA heeft ter zitting de veranderende houding die de Raad bij verdachte ziet, bevestigd. Waar zij eerst lastig tot verdachte konden doordringen, zien zij nu een meer actieve en open houding. JBRA ziet ook de meerwaarde van de voortzetting van de behandeling zodat verdachte zich beter leert te beheersen. Daarnaast wordt gekeken naar een andere woonplek voor verdachte. Omdat verdachte intensieve begeleiding nodig heeft is het nog niet duidelijk wat deze volgende woonplek gaat worden.
Anders dan de Raad en JBRA hebben geadviseerd, ziet de rechtbank aanleiding om een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen. Dat komt onder meer doordat de rechtbank er niet van is overtuigd dat het opleggen van de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden bij een deels voorwaardelijke jeugddetentie voldoende zullen zijn om recidive te voorkomen. Begin dit jaar is verdachte opnieuw gedetineerd geraakt omdat hij wordt verdacht van een zeer ernstig strafbaar feit. Dit terwijl hij in de schorsing van zijn voorlopige hechtenis liep, met de daaraan verbonden voorwaarden. De bijzondere voorwaarden die de Raad nu heeft geadviseerd, zijn niet van een dusdanig andere aard dan de schorsingsvoorwaarden, dat de rechtbank het vertrouwen heeft dat recidive hier wel mee kan worden afgewend.
Daar komt bij dat verdachte inmiddels meerderjarig is en veel kansen heeft gehad om mee te werken aan begeleiding en behandeling. Dit is vaak niet goed gegaan. Dat blijkt ook uit de Pro Justitia rapportage, waarin mede om deze reden wordt geadviseerd aan verdachte geen verplichte behandeling op te leggen. Dat er nu kleine stappen worden gezet, vindt de rechtbank positief, maar onvoldoende om aan te nemen dat verdachte nu wel echt gemotiveerd is voor behandeling en begeleiding.
De rechtbank vindt het passend om verdachte in de huidige zaak ‘af te straffen’ en om vervolgens in de lopende strafzaak waarin hij nu voorlopig is gehecht, met inachtneming van die nieuwe verdenking, te onderzoeken of en zo ja, welke begeleiding dan wel behandeling in het kader van een voorwaardelijk strafdeel in het belang van verdachte noodzakelijk is.
De rechtbank zal daarom aan verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie opleggen van na te noemen duur.
Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank in strafmatigende zin rekening met de omstandigheid dat de redelijke termijn in de zaken A en B is overschreden.

12.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert aan materiële schade € 343,- (kosten reparatie telefoon) en € 50,- (kosten reparatie ketting).
De officier van justitie heeft gevorderd om de vordering gedeeltelijk toe te wijzen tot een bedrag van € 50,-, met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het resterende deel van de gevorderde schade dient te worden afgewezen.
De raadsvrouw heeft bepleit de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren, primair omdat zij vrijspraak van de diefstal en de mishandeling heeft bepleit. Subsidiair heeft zij verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren, voor zover die ziet op de telefoon en wat de ketting betreft rekening te houden met een deel eigen schuld.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] door het in zaak B onder 2 bewezenverklaarde feit materiële schade heeft geleden. Door toedoen van verdachte is de benadeelde partij ten val gekomen en is zijn ketting gebroken. De gevorderde schade ten aanzien van de telefoon is niet voor toewijzing vatbaar, nu verdachte bij het beschadigd raken van de telefoon niet betrokken is geweest. De rechtbank zal het gevraagde bedrag tot € 50,- (vijftig euro) voor materiële schade toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (3 september 2023).
De rechtbank zal voor de toe te wijzen vordering benadeelde partij [slachtoffer 1] de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in zaak B onder 2 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank zal de maximale duur van de gijzeling bepalen op 0 dagen.
De rechtbank verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert € 269,- aan materiële schadevergoeding en € 1.100,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering volledig toe te wijzen met wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie acht dat bedrag hoofdelijk toewijsbaar.
De raadsvrouw heeft zich wat betreft de gevorderde materiële schadevergoeding gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Het bedrag aan immateriële schadevergoeding heeft zij verzocht te matigen tot een bedrag van €500,-.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak C subsidiair bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding van € 269,- komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (21 december 2023).
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak C subsidiair bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting ter discussie gesteld. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op €1.100,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (21 december 2023). Uit de toelichting bij het verzoek tot schadevergoeding blijkt immers dat benadeelde partij nog lange tijd last heeft gehad van psychische klachten nadat het incident heeft plaatsgevonden. Zo voelde hij zich onveilig in zijn eigen huis en op straat en kon hij niet goed slapen. In aanloop naar de zitting speelden deze gevoelens van onveiligheid weer op. Anders dan de raadsvrouw heeft verzocht, ziet de rechtbank geen reden tot matiging van het gevorderde bedrag.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het in zaak C subsidiair bewezen verklaarde feit samen met een ander heeft gepleegd. Verdachte is daarom voor de geleden schade naar burgerlijk recht met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
De rechtbank zal voor de toe te wijzen vordering benadeelde partij de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in zaak C subsidiair bewezen geachte feit is toegebracht.

13.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen
36f, 47, 63, 77a, 77g, 77i, 77gg, 157, 300 en 310 van het Wetboek van Strafrecht,
2 en 10 van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde golden, dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

14.Beslissing

De rechtbank
Verklaart het in zaak B onder 1 ten laste gelegde en in zaak C primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
in zaak A:
ten aanzien van het primair bewezen verklaarde:
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
in zaak B:
ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
mishandeling
in zaak C:
ten aanzien het subsidiair bewezenverklaarde
medeplegen van mishandeling
in zaak D:
ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde
diefstal
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde
opzettelijk handelen in strijd met een in art. 2 onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 50,-(vijftig euro) voor materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (3 september 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijk zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] , aan de Staat € 50,-(vijftig euro) te betalen voor materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan (3 september 2023) van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Bepaalt daarbij de maximale duur van
de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van [slachtoffer 2] toe tot € 1.369,-(duizend driehonderdnegenenzestig euro), waarvan € 269,- (tweehonderdnegenenzestig euro) voor materiële schade en € 1.100,- (elfhonderd euro) voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (21 december 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] , aan de Staat € 1.369,-(duizend driehonderdnegenenzestig euro) te betalen, waarvan € 269,- (tweehonderdnegenenzestig euro) voor materiële schade en € 1.100,- (elfhonderd euro) voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (21 december 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald. Bepaalt daarbij de maximale duur van de
gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. Dinjens, voorzitter,
mrs. G.S. Crince Le Roy en K.M. van Hassel rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.J.A. Diederen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 juni 2025.