ECLI:NL:RBAMS:2025:4471

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 juni 2025
Publicatiedatum
27 juni 2025
Zaaknummer
13/052329-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 27-jarige man voor het medeplegen van twee woninginbraken in Amsterdam

Op 26 juni 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een 27-jarige man, die werd beschuldigd van het medeplegen van twee woninginbraken op 16 februari 2025 in Amsterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een mededader in de nachtelijke uren twee woningen heeft binnengekomen door middel van braak en inklimming. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het stelen van diverse goederen die aan de benadeelde partijen toebehoorden. Tijdens de zitting op 12 juni 2025 heeft de verdachte een bekennende verklaring afgelegd, wat heeft bijgedragen aan de bewezenverklaring van de feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast zijn de vorderingen van de benadeelde partijen volledig toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding voor zowel materiële als immateriële schade. De rechtbank heeft ook bepaald dat de in beslag genomen goederen, die met behulp van de bewezen feiten zijn verkregen, verbeurd worden verklaard. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, die de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar heeft meegewogen in de strafoplegging.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/052329-25
Datum uitspraak: 26 juni 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1997,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[BRP-adres] ,
thans gedetineerd te: [J.C.] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 juni 2025, na door de politierechter op de zitting van 1 mei 2025 te zijn verwezen naar de meervoudige kamer
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A. Kerkhoff, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. A.M. Demirer, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 16 februari 2025 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
Feit 1
Primair
het medeplegen van een woninginbraak op de [adres 1] ;
Subsidiair
heling van diverse goederen toebehorend aan [benadeelde partij 1] .
Feit 2
Primair
het medeplegen van een woninginbraak op de [adres 2] ;
Subsidiair
heling van een computer en bankpas toebehorend aan [benadeelde partij 2] .
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide aan verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft – gelet op de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van beide woninginbraken – geen verweer gevoerd ten aanzien van een bewezenverklaring voor de primair ten laste gelegde feiten .
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht gelet op de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting, de aangiftes, de resultaten van het forensisch onderzoek waaruit volgt dat een DNA-profiel van verdachte in beide woningen is aangetroffen en het proces-verbaal waaruit volgt dat meerdere bij de inbraken weggenomen goederen bij verdachte zijn aangetroffen, bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van beide woninginbraken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Feit 1 primair
op 16 februari 2025 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, uit een woning ( [adres 1] ), telefoons en telefoonaccessoires en een beamer en computers en
een speaker en een camera en een verrekijker en schoenen en een portemonnee met inhoud en sieraden en een rugzak en sleutels en een jas, die aan [benadeelde partij 1] , toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft
en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak en inklimming;
Feit 2 primair
op 16 februari 2025 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, uit een woning ( [adres 2] ), computers en computer toebehoren en een camera en portemonnee met inhoud, die aan [benadeelde partij 2] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader
zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik heeft gebracht door middel van braak en inklimming.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk en met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft verzocht om bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden en de proceshouding van verdachte.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met zijn mededader schuldig gemaakt aan twee woninginbraken in de nachtelijke uren, waarbij zij goederen, die aan de slachtoffers toebehoren en voor hen waardevol en dierbaar zijn, gestolen. De woninginbraken zijn op brutale wijze gepleegd en waren zeer ingrijpend voor de beide slachtoffers. Beiden waren alleen thuis ten tijde van de inbraken en hebben ernstige vrees gehad dat hen iets zou worden aangedaan.
Aangeefster [benadeelde partij 1] sliep in haar bed toen zij glasgerinkel hoorde. Zij heeft verdachte en zijn mededader lange tijd in haar huis horen lopen. Toen zij haar telefoon wilde pakken bleek haar telefoon niet meer op haar nachtkastje te liggen. Nadat verdachte en zijn mededader weg waren trof zij de woonkamer aan waar spullen overhoop waren gehaald en veel spullen onder het bloed zaten. Aangeefster [benadeelde partij 2] werd ook in de nacht wakker en zij hoorde voetstappen en stemmen in de woonkamer. Zij verstijfde in bed van angst toen zij voetstappen naar boven hoorde komen en licht van een zaklamp onder de deur zag. Zij deed alsof zij sliep terwijl er met een zaklamp op haar werd geschenen. Uit de aangiftes en de, ter terechtzitting namens hen voorgedragen, slachtofferverklaringen blijkt dat de slachtoffers kampen met ernstige psychische klachten, zich niet meer veilig voelen en zelfs (tijdelijk) niet meer thuis durven te slapen. Verder moeten zij leven zonder de spullen die voor hen veel emotionele waarde hebben. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij het veilige gevoel dat de slachtoffers zouden moeten hebben in hun eigen woning door zijn handelen sterk heeft aangetast.
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte van 18 februari 2025, waaruit volgt dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Het strafblad zal daarom niet in strafverzwarende zin worden meegewogen.
De rechtbank heeft in het kader van de strafoplegging verder gekeken naar de LOVS-oriëntatiepunten voor straftoemeting, waaruit volgt dat het uitgangspunt voor een woninginbraak een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden is. In deze zaak gaat het om twee woningovervallen die samen met een ander zijn gepleegd en daarom kan een gevangenisstraf van 6 maanden als uitgangspunt dienen. De rechtbank neemt daarnaast in sterk strafverzwarende zin mee dat verdachte samen met zijn mededader doelbewust op pad is gegaan om in de nacht inbraken te plegen en dat in beide woningen de bewoners aanwezig waren ten tijde van de inbraken.
Dat alles maakt dat de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden passend vindt, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Daarnaast ziet de rechtbank – in tegenstelling tot hetgeen de officier van justitie heeft gevorderd – geen aanleiding om een voorwaardelijk strafdeel op te leggen, mede gelet op de nog onzekere verblijfsstatus van verdachte.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

8.Het beslag

Onder verdachte zijn de volgende goederen in beslag genomen:
  • 1 STK Handschoen (G6620724);
  • 1 STK Aansteker (G1802678);
  • 1 STK Portemonnee (G1802591);
  • 1 STK Hamer (G1802677);
  • 1 STK Telefoontoestel (G1802596);
  • 1 STK Document (G1802628).
8.1.
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle in beslag genomen goederen, met uitzondering van de telefoon, verbeurd dienen te worden verklaard. De telefoon die onder verdachte is aangetroffen dient te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
De raadsman heeft ten aanzien van het aanwezige beslag geen standpunt ingenomen.
8.2.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de in beslag genomen handschoen en veiligheidshamer verbeurd moeten worden verklaard, aangezien met behulp van deze voorwerpen de bewezen geachte feiten zijn begaan.
Ten aanzien van de overige voorwerpen is de rechtbank van oordeel dat deze dienen te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende(n), nu uit het procesdossier niet volgt dat deze goederen zijn weggenomen bij de inbraken en niet aan verdachte toebehoren.

9.De vorderingen van de benadeelde partijen

9.1.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert een bedrag van € 1.664,13 aan vergoeding van materiële schade en een bedrag van € 1.500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade.
9.1.1.
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel dient te worden toegewezen.
De raadsman van verdachte heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de vordering.
9.1.2.
Het oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 16 februari 2025.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Hoofdelijk
Het toegewezen bedrag wordt hoofdelijk aan verdachte opgelegd nu verdachte het feit samen met anderen heeft gepleegd. Verdachte en zijn mededader zijn ieder afzonderlijk verplicht om het totale bedrag aan de benadeelde partij te betalen, tenzij een van hen het hele bedrag al heeft betaald.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
In het belang van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 41 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
9.2.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert een bedrag van € 475,61 aan vergoeding van materiële schade en een bedrag van € 1.500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade.
9.2.1.
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel dient te worden toegewezen.
De raadsman van verdachte heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de vordering.
9.2.2.
Het oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 16 februari 2025.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Hoofdelijk
Het toegewezen bedrag wordt hoofdelijk aan verdachte opgelegd nu verdachte het feit samen met anderen heeft gepleegd. Verdachte en zijn mededader zijn ieder afzonderlijk verplicht om het totale bedrag aan de benadeelde partij te betalen, tenzij een van hen het hele bedrag al heeft betaald.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
In het belang van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 29 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 47, 57, 60a en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1 en feit 2:
telkens: medeplegen van diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart
verbeurd:
  • 1 STK Handschoen (G6620724);
  • 1 STK Hamer (G1802677).
Gelast de
bewaringten behoeve van de rechthebbende(n) van:
  • 1 STK Aansteker (G1802678);
  • 1 STK Portemonnee (G1802591);
  • 1 STK Telefoontoestel (G1802596);
  • 1 STK Document (G1802628).
De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] toe tot een bedrag van € 1.664,13 (duizend zeshonderdvierenzestig euro en dertien eurocent) aan vergoeding van materiële schade en € 1.500,- (vijftienhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 16 februari 2025 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil
.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 1] , aan de Staat een bedrag van € 3.164,13 (drieduizend honderdvierenzestig euro en dertien eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 16 februari 2025 tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 41 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] toe tot een bedrag van € 475,61 (vierhonderdvijfenzeventig euro en eenenzestig eurocent) aan vergoeding van materiële schade en € 1.500,- (vijftienhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 16 februari 2025 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 2] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil
.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 2] , aan de Staat een bedrag van € 1.975,61 (duizend negenhonderdvijfenzeventig euro en eenenzestig eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 16 februari 2025 tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 29 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. C.M. Berkhout en E.J. Weller, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Bos, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 juni 2025.
[---]

1.[---]

3.[---]

[---]