ECLI:NL:RBAMS:2025:4472

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 juni 2025
Publicatiedatum
27 juni 2025
Zaaknummer
13/094526-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor het medeplegen van twee woninginbraken in Amsterdam

Op 26 juni 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 39-jarige man, die werd beschuldigd van het medeplegen van twee woninginbraken op 16 februari 2025 in Amsterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een mededader in de nachtelijke uren inbraken heeft gepleegd in twee woningen, waarbij waardevolle goederen zijn gestolen. De verdachte heeft tijdens de terechtzitting een bekennende verklaring afgelegd, wat heeft bijgedragen aan de bewezenverklaring van de feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast zijn de vorderingen van de benadeelde partijen, die schadevergoeding hebben geëist voor de geleden materiële en immateriële schade, volledig toegewezen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar laten meewegen in de strafoplegging. De verdachte heeft een strafblad en is eerder veroordeeld voor vergelijkbare delicten, wat heeft geleid tot een zwaardere straf. De rechtbank heeft ook maatregelen opgelegd voor de schadevergoeding aan de benadeelde partijen, met de mogelijkheid van gijzeling bij niet-betaling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/094526-25
Datum uitspraak: 26 juni 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1986,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd te: [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 juni 2025, na door de politierechter op de zitting van 1 mei 2025 te zijn verwezen naar de meervoudige kamer.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A. Kerkhoff, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J. Gunning, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 16 februari 2025 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
Feit 1
het medeplegen van een woninginbraak op de [adres 2] ;
Feit 2
het medeplegen van een woninginbraak op de [adres 3] ;
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide aan verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft – gelet op de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting – geen verweer gevoerd ten aanzien van een bewezenverklaring.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht gelet op de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting, de aangiftes en de resultaten van het forensisch onderzoek waaruit volgt dat een DNA-profiel van verdachte in beide woningen is aangetroffen, bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van beide woninginbraken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Feit 1
op 16 februari 2025 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, uit een woning ( [adres 4] ), telefoons en telefoonaccessoires en een beamer en computers en
een speaker en een camera en een verrekijker en schoenen en een portemonnee met inhoud en sieraden en een rugzak en sleutels en een jas, die aan [slachtoffer 1] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft
en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak en inklimming;
Feit 2
op 16 februari 2025 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, uit een woning ( [adres 3] ), computers en computer toebehoren en een camera en portemonnee met inhoud, die aan [slachtoffer 2] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader
zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik heeft gebracht door middel van braak en inklimming.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft verzocht om bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden en de proceshouding van verdachte.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met zijn mededader schuldig gemaakt aan twee woninginbraken in de nachtelijke uren, waarbij zij goederen, die aan de slachtoffers toebehoren en voor hen waardevol en dierbaar zijn, gestolen. De woninginbraken zijn op brutale wijze gepleegd en waren zeer ingrijpend voor de beide slachtoffers. Beiden waren alleen thuis ten tijde van de inbraken en hebben ernstige vrees gehad dat hen iets zou worden aangedaan.
Aangeefster [slachtoffer 1] sliep in haar bed toen zij glasgerinkel hoorde. Zij heeft verdachte en zijn mededader lange tijd in haar huis horen lopen. Toen zij haar telefoon wilde pakken bleek haar telefoon niet meer op haar nachtkastje te liggen. Nadat verdachte en zijn mededader weg waren trof zij de woonkamer aan waar spullen overhoop waren gehaald en veel spullen onder het bloed zaten. Aangeefster [slachtoffer 2] werd ook in de nacht wakker en zij hoorde voetstappen en stemmen in de woonkamer. Zij verstijfde in bed van angst toen zij voetstappen naar boven hoorde komen en licht van een zaklamp onder de deur zag. Zij deed alsof zij sliep terwijl er met een zaklamp op haar werd geschenen. Uit de aangiftes en de ter terechtzitting namens hen voorgedragen slachtofferverklaringen blijkt dat de slachtoffers kampen met ernstige psychische klachten, zich niet meer veilig voelen en zelfs (tijdelijk) niet meer thuis durven te slapen. Verder moeten zij leven zonder de spullen die voor hen veel emotionele waarde hebben. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij het veilige gevoel dat de slachtoffers zouden moeten hebben in hun eigen woning door zijn handelen sterk heeft aangetast.
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte van 1 april 2025, waaruit volgt dat verdachte vaker strafrechtelijk is veroordeeld voor vermogensdelicten. Ook is verdachte eerder in Frankrijk en Zwitserland veroordeeld voor diefstallen. De rechtbank zal het strafblad van verdachte daarom in strafverzwarende zin meewegen bij het bepalen van de op te leggen straf.
De rechtbank heeft in het kader van de strafoplegging verder gekeken naar de LOVS-oriëntatiepunten voor straftoemeting, waaruit volgt dat het uitgangspunt voor een woninginbraak in het geval van recidive een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden is. In deze zaak is sprake van twee voltooide woningovervallen. De rechtbank neemt daarbij in sterk strafverzwarende zin mee dat verdachte samen met zijn mededader doelbewust op pad is gegaan om in de nacht inbraken te plegen en dat in beide woningen de bewoners aanwezig waren ten tijde van de inbraken.
Dat alles maakt dat de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden passend vindt, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

8.De vorderingen van de benadeelde partijen

8.1.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een bedrag van € 1.664,13 aan vergoeding van materiële schade en een bedrag van € 1.500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade.
8.1.1.
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel dient te worden toegewezen.
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat onduidelijk is welk gedeelte van de gevorderde materiële schade reeds is vergoed door de verzekering van de benadeelde partij.
8.1.2.
Het oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 16 februari 2025. Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman. De rechtbank is van oordeel dat de opbouw van de vordering, waaronder hetgeen al is vergoed door de verzekeraar, voldoende duidelijk is.
Hoofdelijk
Het toegewezen bedrag wordt hoofdelijk aan verdachte opgelegd nu verdachte het feit samen met anderen heeft gepleegd. Verdachte en zijn mededader zijn ieder afzonderlijk verplicht om het totale bedrag aan de benadeelde partij te betalen, tenzij een van hen het hele bedrag al heeft betaald.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
In het belang van de benadeelde partij [slachtoffer 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 41 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
8.2.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een bedrag van € 475,61 aan vergoeding van materiële schade en een bedrag van € 1.500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade.
8.2.1.
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel dient te worden toegewezen.
De raadsman van verdachte heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de vordering.
8.2.2.
Het oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 16 februari 2025.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Hoofdelijk
Het toegewezen bedrag wordt hoofdelijk aan verdachte opgelegd nu verdachte het feit samen met anderen heeft gepleegd. Verdachte en zijn mededader zijn ieder afzonderlijk verplicht om het totale bedrag aan de benadeelde partij te betalen, tenzij een van hen het hele bedrag al heeft betaald.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
In het belang van de benadeelde partij [slachtoffer 2] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 29 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 47, 57, 60a en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1 en feit 2:
telkens: medeplegen van diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
10 (tien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 1.664,13 (duizend zeshonderdvierenzestig euro en dertien eurocent) aan vergoeding van materiële schade en € 1.500,- (vijftienhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 16 februari 2025 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil
.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] , aan de Staat een bedrag van € 3.164,13 (drieduizend honderdvierenzestig euro en dertien eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 16 februari 2025 tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 41 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 475,61 (vierhonderdvijfenzeventig euro en eenenzestig eurocent) aan vergoeding van materiële schade en € 1.500,- (vijftienhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 16 februari 2025 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil
.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] , aan de Staat een bedrag van € 1.975,61 (duizend negenhonderdvijfenzeventig euro en eenenzestig eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 16 februari 2025 tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 29 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. C.M. Berkhout en E.J. Weller, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Bos, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 juni 2025.
[...]

1.[...]

3.[...]

[...]

6.[...]

[...]