ECLI:NL:RBAMS:2025:4581

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
2 juli 2025
Zaaknummer
13/015266-25 (zaakA), 13/076881-23 (zaak B) en 21/004904-22 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak tegen verdachte wegens wapenbezit, cocaïnehandel, witwassen, bedreiging en diefstal

Op 1 juli 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een meervoudige strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder het voorhanden hebben van een vuurwapen, handel in cocaïne, eenvoudig witwassen, bedreiging en diefstal. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De zaak omvatte twee hoofdparketnummers: 13/015266-25 (zaak A) en 13/076881-23 (zaak B), waarbij de rechtbank op basis van het bewijs en de verklaringen van getuigen tot de conclusie kwam dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een pistool en munitie voorhanden had, cocaïne verkocht aan gebruikers, en betrokken was bij witwassen van geldbedragen die afkomstig waren uit zijn drugshandel. Daarnaast werd hij schuldig bevonden aan de bedreiging van twee winkelmedewerksters en de diefstal van een blikje drank. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de recidive van de verdachte en de impact van zijn daden op de slachtoffers. De uitspraak bevatte ook maatregelen zoals een gebiedsverbod en bijzondere voorwaarden voor reclassering.

Uitspraak

verkort vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/015266-25 (zaak A) en 13/076881-23 (zaak B) (ter terechtzitting gevoegd)
Parketnummer vordering tenuitvoerlegging: 21/004904-22
Datum uitspraak: 1 juli 2025
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] ,
nu gedetineerd in [detentieadres] in de zaak met parketnummer 13/015266-25.

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkorte vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 juni 2025.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de hierboven genoemde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. B.S. Selier, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.A.C. van Vuuren, naar voren hebben gebracht.

2.Beschuldiging

Tenlastelegging
Aan verdachte is – kort weergegeven – tenlastegelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
Zaak A
het voorhanden hebben van een pistool en munitie op 11 maart 2025 in Amstelveen;
het alleen of met een of meer anderen handelen in cocaïne in de periodes van 9 mei tot en met 15 oktober 2024 en van 17 oktober 2024 tot en met 11 maart 2025 in Amsterdam;
het alleen of met een of meer anderen witwassen van geldbedragen en een Hugo Boss tas in de periode van 25 mei 2024 tot en met 11 maart 2025 in Amsterdam;
Zaak B
het bedreigen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , medewerksters van de [winkel] , op 16 maart 2023 in Amsterdam;
diefstal van een blikje drank van de [winkel] op 16 maart 2023 in Amsterdam.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die als bijlage I aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Toelichting
De officier van justitie heeft toegelicht dat verdachte zich in de periode van 9 mei 2024 tot en met 11 maart 2025 schuldig heeft gemaakt aan de handel in cocaïne,
met uitzondering van 16 oktober 2024. Uit het strafblad van verdachte blijkt dat verdachte op 16 oktober 2024 is aangehouden in verband met de handel in cocaïne en dat hij de daarvoor aangeboden transactie heeft aanvaard. De officier van justitie heeft verdachte daarom niet nogmaals vervolgd voor handel in cocaïne op die dag.
Bij de beschuldiging van witwassen zijn de geldbedragen niet aangeduid. Omdat in het dossier meerdere geldbedragen naar voren komen, heeft de rechtbank de officier van justitie direct na de voordracht gevraagd de beschuldiging op dat punt te concretiseren. De officier van justitie heeft hierop toegelicht dat de beschuldiging van witwassen van geldbedragen ziet op:
  • het contante geld dat te zien is op een afbeelding van 25 mei 2024 die op de telefoon van verdachte is aangetroffen (doorgenummerde bladzijde A.008);
  • de contante stortingen van € 3.135,35 in de periode van 24 juli 2024 tot en met 28 december 2024 (doorgenummerde bladzijde B.010);
  • het bij de doorzoeking op 11 maart 2025 in de woning aan de [adres 2] aangetroffen muntgeld (in een buis en pot) en briefgeld van in totaal € 2.793,33 (doorgenummerde bladzijden C.027 tot en met C.029 en C.042).
De rechtbank zal de beschuldiging van het witwassen beoordelen aan de hand van deze concretisering door de officier van justitie.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Bewijsvraag

4.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle beschuldigingen kunnen worden bewezen.
4.2
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de beschuldiging van het voorhanden hebben van een wapen en munitie in zaak A onder 1 kan worden bewezen.
Ten aanzien van de beschuldigingen van handel in cocaïne en witwassen in zaak A onder 2 en 3 heeft hij betoogd dat het onderzoek naar de op 16 oktober 2024 in beslag genomen telefoon onrechtmatig is geweest en dat de resultaten van dit onderzoek van het bewijs moeten worden uitgesloten. Dit betekent dat bij beide beschuldigingen de te bewijzen periode in ieder geval moet worden beperkt tot
17 oktober 2024 tot en met 11 maart 2025. Verder kan het witwassen van de tas en het geld dat te zien is op de afbeelding van 25 mei 2024 die op de telefoon van verdachte is aangetroffen niet worden bewezen, omdat verdachte een geloofwaardige verklaring heeft afgelegd waaruit de legale herkomst van de tas en het geld volgt. Wat betreft het bij de doorzoeking in de woning aan de [adres 2] aangetroffen geld moet er rekening mee worden gehouden dat verdachte ook geld heeft verdiend met de Toto en in het casino en dat een deel van het geld van de moeder van verdachte is. Voor die gedeelten moet verdachte ook worden vrijgesproken.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de beschuldiging van bedreiging in zaak B onder 1.
Tot slot vindt de raadsman dat verdachte moet worden vrijgesproken van de beschuldiging van diefstal in zaak B onder 2, omdat het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening niet kan worden bewezen.
4.3
Oordeel van de rechtbank
Zaak A onder 1; voorhanden hebben van pistool en munitie
De rechtbank acht het in zaak A onder 1 ten laste gelegde voorhanden hebben van een pistool en munitie bewezen. Verdachte heeft deze beschuldiging (ook) ter terechtzitting bekend. Verder zijn het proces-verbaal met betrekking tot het aantreffen van het pistool en de munitie en het rapport van de deskundige over het pistool en de munitie redengevend voor de bewezenverklaring.
Zaak A onder 2; handel in cocaïne
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de handel in cocaïne. Verdachte heeft (onder meer) in het Oosterpark in Amsterdam bolletjes cocaïne verkocht aan gebruikers. Voor de hierna te vermelden bewezenverklaring zijn de verklaring van verdachte ter terechtzitting, de observaties van de politie en de verklaringen van getuigen (gebruikers die bij verdachte cocaïne kochten) redengevend.
De rechtbank is van oordeel dat uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting (in samenhang met de observaties en getuigenverklaringen) volgt dat, anders dan betoogd door de raadsman, de gehele tenlastegelegde periode kan worden bewezen, met een onderbreking voor de periode waarin verdachte in Suriname heeft verbleven. Die periode in Suriname was volgens verdachte van juli tot en met september 2024. Op de vraag of hij vóór zijn verblijf in Suriname heeft gehandeld in cocaïne heeft verdachte ter terechtzitting bevestigend geantwoord. Gelet hierop acht de rechtbank bewezen dat de pleegperiode aanvangt op 9 mei 2024. Het verblijf in Suriname vindt ondersteuning in het dossier en daar zal de rechtbank dan ook vanuit gaan.
De rechtbank gebruikt de bevindingen van het onderzoek naar de op 16 oktober 2025 onder verdachte in beslaggenomen telefoon niet voor het bewijs. Het verweer van de raadsman dat het onderzoek aan de telefoon onrechtmatig heeft plaatsgevonden en tot bewijsuitsluiting moet leiden, behoeft daarom geen bespreking.
Zaak A onder 3; (eenvoudig) witwassen
De rechtbank kan niet vaststellen dat verdachte een handeling heeft verricht die gericht is geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de vermeende criminele herkomst van het tenlastegelegde geld en de tas. Uit het dossier blijkt alleen dat verdachte deze voorhanden heeft gehad. Dit betekent dat in het geval van een bewezenverklaring voor het ‘verwerven of voorhanden hebben’ niet tot een kwalificatie van het primair tenlastegelegde ‘witwassen’ op grond van artikel 420bis Wetboek van Strafrecht (Sr) kan worden gekomen en dat verdachte hier dan voor zou moeten worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Ook blijkt niet uit het dossier dat verdachte het onder 3 tenlastegelegde tezamen en in vereniging met een of meer anderen heeft begaan, verdachte wordt dan ook vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen.
Omwille van de leesbaarheid van dit vonnis zal daarom hierna alleen nog worden ingegaan op het impliciet subsidiair tenlastegelegde ‘eenvoudig witwassen’ van artikel 420bis1 Sr. Hiervoor moet worden vastgesteld of verdachte het geld en de tas voorhanden heeft gehad en dat deze onmiddellijk afkomstig zijn uit het eigen misdrijf van verdachte (zijn drugshandel).
De contante stortingen (€ 3.135,35) en briefgeld aangetroffen in woning (€ 1.025,-)
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat zowel de contante stortingen (€ 3.135,35) als het briefgeld in de woning (€ 1.025) deels inkomsten van zijn drugshandel waren. Er is dus sprake van vermenging van drugsgeld met het overige geld. Dat maakt dat ten aanzien van al dit geld eenvoudig witwassen kan worden bewezen.
Witwasvermoeden
Voor de Hugo Boss tas, het muntgeld (€ 1.768,33) in de woning, en het contante geld op de afbeelding in de telefoon van verdachte van 25 mei 2024 bestaat het vermoeden dat deze onmiddellijk afkomstig zijn uit het eigen misdrijf van verdachte (zijn drugshandel). Deze zijn namelijk aangetroffen in de periode dat hij 2 tot 3 dagen per week met deze drugshandel bezig was en hij beschikte in deze periode over beperkte inkomsten. Het is vervolgens aan verdachte om een verklaring te geven voor de legale herkomst van de geldbedragen en de tas die concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Als dat het geval is dient het openbaar ministerie onderzoek naar deze verklaring te doen. Bij de uiteindelijke beoordeling gaat het erom of met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de tas en het geld een legale herkomst hebben en dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring overblijft. Als dat zo is, kan witwassen worden bewezen. Zo niet, dan volgt vrijspraak.
De Hugo Boss tas
Verdachte heeft in reactie op het witwasvermoeden verklaard dat hij de tas voor zijn verjaardag heeft gekregen van zijn zus. Deze verklaring is concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. Omdat het openbaar ministerie geen onderzoek naar deze verklaring heeft gedaan, is de rechtbank van oordeel dat niet met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de tas een legale herkomst heeft. Het is dus niet zo dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring overblijft. Verdachte wordt daarom vrijgesproken van het witwassen van deze tas.
Het muntgeld (€ 1.768,33) aangetroffen in de woning
Verdachte heeft verklaard dat dit muntgeld (€ 1.768,33) in de woning een volledig legale herkomst heeft en dat hij dit heeft verdiend met voetbalweddenschappen via de Toto en in het casino. Uit het dossier blijkt dat verdachte Toto speelde, maar niet dat hij daar structureel geld mee verdiende. De politie heeft onderzoek gedaan naar verdachtes casinobezoek. Daaruit volgt dat winsten van verdachte in het casino, nog daargelaten dat die winsten dan waarschijnlijk zouden zijn behaald met de opbrengsten van cocaïnehandel als inleg, niet kunnen worden vastgesteld. Verdachte heeft op de zitting niet kunnen uitleggen hoe hij zijn met de drugshandel verdiende geld gescheiden hield van geld met een legale herkomst en waarom hij dat deed. De rechtbank is alles afwegende van oordeel dat het witwasvermoeden nog overeind staat. Er kan daarom met voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten dat het muntgeld een geheel legale herkomst heeft en dus blijft een criminele herkomst, namelijk de drugshandel van verdachte, voor een deel van het geld als enige aanvaardbare verklaring over. Omdat in ieder geval een deel van het muntgeld afkomstig is uit drugshandel is sprake van vermenging. Dat maakt dat ten aanzien van al het muntgeld eenvoudig witwassen kan worden bewezen.
Het contante geld dat te zien is op de foto van 25 mei 2024
Verdachte heeft verklaard dat hij zijn uitkering en vakantiegeld had gepind en daar een foto van heeft gemaakt. De politie heeft hier onderzoek naar gedaan en deze pintransacties zijn niet op de bankafschriften van verdachte aangetroffen. Bovendien is op deze foto een biljet van € 100 te zien, waarvan algemeen bekend is dat deze niet langer worden uitgekeerd bij Nederlandse geldautomaten. Deze verklaring kan dus niet kloppen en het witwasvermoeden blijft overeind. Er kan daarom met voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten dat dit geld een legale herkomst heeft en dus blijft een criminele herkomst, namelijk de drugshandel van verdachte, als enige aanvaardbare verklaring over. Eenvoudig witwassen van het geld op de foto kan dan ook worden bewezen.
Zaak B onder 1; bedreiging van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
De rechtbank acht de in zaak B onder 1 tenlastegelegde bedreiging van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bewezen op grond van de verklaringen van deze aangeefsters en de door de politie in een proces-verbaal beschreven camerabeelden.
Zaak B onder 2; diefstal
De rechtbank acht de in zaak B onder 2 ten laste gelegde diefstal van het blikje drank bewezen op grond van de door de politie in een proces-verbaal beschreven camerabeelden en het in een ander proces-verbaal van bevindingen beschreven aantreffen van een blikje drank bij verdachte.
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte in de veronderstelling was dat hij het blikje had afgerekend en dat hij daarom niet het oogmerk had om dit blikje wederrechtelijk toe te eigenen. De rechtbank verwerpt dit verweer. Verdachte heeft eerst de twee winkelmedewerkers bedreigd waardoor deze de winkel hebben verlaten en daarna zette hij het blikje op de onbemande toonbank. De winkelmedewerkers keerden niet terug en verdachte liep vervolgens zonder te betalen met het blikje de winkel uit. Dat verdachte dacht dat hij al betaald had, is niet aannemelijk omdat er niemand achter de kassa stond. De rechtbank is van oordeel dat uit de uiterlijke verschijningvorm van verdachtes handelen het oogmerk op wederrechtelijke toe-eigening van het blikje volgt.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Zaak A
1
op 11 maart 2025 te Amstelveen een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een doorgeladen omgebouwd semiautomatisch pistool, van het merk BBM, model 315 AUTO, kaliber 6.35 mm Browning en munitie van categorie III van de Wet Wapens en Munitie, te weten meerdere patronen (7 stuks) van het kaliber 6.35mm Browning, merk: Sellier & Bellot, model: volmantel rondneus, en van het kaliber 6.35mm Browning, merk: GECO, model: volmantel rondneus, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en munitie, voorhanden heeft gehad;
2
op tijdstippen in de periodes van 9 mei 2024 tot en met 15 oktober 2024 en
17 oktober 2024 tot en met 11 maart 2025 te Amsterdam opzettelijk
heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne; zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3
op tijdstippen in de periode van 25 mei 2024 tot en met 11 maart 2025 te Amsterdam geldbedragen voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist
dat die voorwerpen onmiddellijk afkomstig waren uit eigen misdrijf;
Zaak B
1
op 16 maart 2023 te Amsterdam [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , medewerksters van de [winkel] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen: "Ik ga jullie vermoorden", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, terwijl hij, verdachte, met gebalde vuist op de toonbank sloeg en over de toonbank hing en hevig met zijn armen bewoog en tegen de kantoordeur van de [winkel] trapte;
2
op 16 maart 2023 te Amsterdam een blikje drank, dat aan [winkel] (locatie
[adres 3] ) toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen. Indien tegen dit verkorte vonnis hoger beroep wordt ingesteld worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op dit verkorte vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkorte vonnis gehecht.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregel

7.1
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Daarnaast heeft hij oplegging van een gebiedsverbod (overlastgebied Oost) voor één jaar op grond van artikel 38v Sr gevorderd, met één week vervangende hechtenis per overtreding tot een maximum van zes maanden. Tot slot heeft de officier van justitie de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en het gebiedsverbod gevorderd.
7.2
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft de rechtbank verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met het volgende.
Verdachte had eerder, bijvoorbeeld na zijn aanhouding op 16 oktober 2024 of na observaties in januari en februari 2025 kunnen worden voorgeleid en gedagvaard voor handel in cocaïne. Dat had de periode van cocaïnehandel korter gemaakt en tot lagere strafoplegging geleid.
Wat betreft het witwassen geldt dat sprake is van opbrengsten uit eigen misdrijf, waarvoor geen extra straf zou moeten worden opgelegd.
Verdachte begrijpt dat hij moet worden afgerekend op de strafbare feiten die hij heeft gepleegd. Hij is tot inkeer gekomen en wil zijn leven een positieve wending geven. Daarbij beseft hij zich dat alcohol onderdeel van het probleem is. Verdachte wil meewerken met het door de reclassering voorgestelde traject.
Het bepaalde in artikel 63 Sr is van toepassing.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht het onvoorwaardelijk strafdeel te beperken en een zo groot mogelijk voorwaardelijk strafdeel op te leggen. Oplegging van een locatieverbod dient volgens de raadsman geen doel.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de straf- en maatregeloplegging rekening met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte, de oriëntatiepunten voor strafoplegging en het bepaalde in artikel 63 Sr.
Ernst van het bewezenverklaarde en omstandigheden waaronder dit is begaan
Verdachte heeft zich gedurende een aanzienlijke periode op structurele wijze bezig gehouden met het in het openbaar dealen van cocaïne aan verslaafden in het Oosterpark in Amsterdam. Uit het dossier blijkt dat buurtbewoners erover klaagden dat deze verslaafden de cocaïne ter plekke in het Oosterpark en omgeving oprookten en dat het dealen in het Oosterpark gepaard ging met geweld en intimidatie. Dit heeft tot veel overlast en een gevoel van onveiligheid voor de omwonenden en bezoekers van het Oosterpark geleid. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij hieraan een bijdrage heeft geleverd, met als enige reden om er zelf geld mee te verdienen. Het voorhanden hebben van dit geld levert ook een strafbaar feit op. De rechtbank zal verdachte daarvoor niet extra straffen gelet op het directe verband met de handel in cocaïne waarvoor verdachte al wordt gestraft. De politie heeft verdachte op 16 oktober 2024 in het Oosterpark aangehouden voor het dealen van cocaïne. De rechtbank rekent het verdachte ook aan dat hij direct hierna gewoon met dit dealen is verdergegaan.
Verdachte had ook een doorgeladen pistool en munitie voorhanden in de woning van zijn moeder waar hij verbleef. Dat levert een levensgevaarlijke situatie op, zeker gelet op het milieu waarin verdachte verkeerde. Daarbij is ook van belang dat uit het dossier naar voren komt dat verdachte erg agressief kan zijn. Verdachte heeft verklaard dat hij het pistool heeft afgepakt van iemand toen hij werd aangevallen en het thuis heeft bewaard. De rechtbank acht deze verklaring niet zonder meer geloofwaardig. Ook als dit wel het geval is geweest, doet dat echter geen afbreuk aan de ernst van het feit. Verdachte heeft er in dat geval immers niet voor gekozen het pistool direct in te leveren bij de politie.
Verdachte heeft zich verder schuldig gemaakt aan bedreiging van medewerksters van de [winkel] . Door de bedreiging heeft verdachte de medewerksters zo bang gemaakt dat ze uit de winkel zijn gerend. Hij heeft ook nog eens van deze situatie gebruik gemaakt door op dat moment een blikje drank te stelen. Toen de politie ter plaatse kwam waren de medewerksters erg overstuur. Uit het verzoek om schadevergoeding van een van de medewerksters blijkt dat de bedreiging impact heeft gehad op haar dagelijks leven en dat zij hulp nodig heeft gehad om dit te verwerken.
Persoon van verdachte
Verdachte heeft een omvangrijk strafblad, met ook vrij recente veroordelingen. Dat maakt dat sprake is van strafverzwarende recidive. Illustrerend voor de hardnekkigheid van de recidive van verdachte is dat hij de strafbare feiten in zaak A heeft gepleegd, terwijl de voorlopige hechtenis in zaak B was geschorst met voorwaarden én hij in een proeftijd van een hierna te bespreken voorwaardelijke veroordeling liep.
De reclassering heeft op 12 juni 2025 een advies uitgebracht voor de inhoudelijke behandeling. De reclassering ziet als risicofactoren voor delict gedrag vooral gebrek aan dagbesteding, middelengebruik en psychosociaal functioneren, maar ook de leefgebieden huisvesting en financiën behoeven volgens de reclassering aandacht. Hoewel verdachte dus tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis in zaak B in strijd met een schorsingsvoorwaarde opnieuw strafbare feiten heeft gepleegd, is de reclassering wel positief over de medewerking van verdachte aan de overige schorsingsvoorwaarden. De reclassering ziet voldoende mogelijkheden om in het kader van bijzondere voorwaarden verder te werken aan het voorkomen van recidive in de toekomst.
De rechtbank heeft ter terechtzitting een positieve houding bij verdachte waargenomen wat betreft het voorkomen van recidive in de toekomst. Verdachte heeft niet alleen spijt betuigd en inzicht getoond in het kwalijke van wat hij heeft gedaan. Hij heeft ook laten zien zich bewust te zijn van zijn problematiek die het plegen van strafbare feiten veroorzaakt en bereidheid getoond daaraan te werken.
Oriëntatiepunten voor strafoplegging
De oriëntatiepunten voor strafoplegging voor rechters vermelden voor de bewezenverklaarde handel in cocaïne, het voorhanden hebben van een pistool, bedreiging en diefstal respectievelijk een gevangenisstraf van twaalf maanden, een gevangenisstraf van vier maanden, en geldboetes.
Slotsom
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering passend en geboden is.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder de ernst van de feiten, de mate van recidive en de oriëntatiepunten voor strafoplegging, laten meewegen.
De rechtbank legt in vergelijking met de eis van de officier van justitie een groter voorwaardelijk strafdeel op. Mede daarmee beoogt de rechtbank verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Verdachte heeft zich onder meer schuldig gemaakt aan het openbaar dealen van cocaïne, het voorhanden hebben van een doorgeladen vuurwapen en het met de dood bedreigen van twee personen. Allemaal misdrijven die gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor al heeft overwogen over de (mate van) recidive door verdachte, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom dergelijke misdrijven zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de hierna op grond van art. 14c Sr te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
De rechtbank zal ook het door de officier van justitie gevorderde gebiedsverbod ten aanzien van overlastgebied Oost opleggen, maar dan voor een periode van twee jaar in plaats van het gevorderde jaar. De rechtbank acht het passend deze periode gelijk te laten lopen met de proeftijd. Daarbij zal de rechtbank bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is, omdat ook hier geldt dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt.

8.Beslag

8.1
Inleiding
Onder verdachte zijn tien voorwerpen in beslag genomen, waarover de rechtbank een beslissing moet nemen. Het gaat om geld, een telefoon, een pistool, munitie, cocaïne, een tas, een weegschaal en een doosje voor munitie. Al die voorwerpen zijn aangetroffen bij de doorzoeking in de woning aan de [adres 2] .
8.2
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van het geld, de telefoon, de tas, de weegschaal en het doosje voor munitie de verbeurdverklaring gevorderd. Ten aanzien van het pistool, de munitie en de verdovende middelen heeft hij de onttrekking aan het verkeer gevorderd.
8.3
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft de rechtbank verzocht te bepalen dat de tas wordt teruggegeven aan verdachte. Over het in een buis aangetroffen muntgeld heeft hij opgemerkt dat dit van de moeder van verdachte is en dat dit dus ook moet worden teruggeven. Verder heeft hij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.4
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal, anders dan gevorderd door de officier van justitie, beslissen dat de tas moet worden teruggegeven aan verdachte, omdat de rechtbank verdachte vrijspreekt van het witwassen van de tas.
Verder zal de rechtbank beslissen in overeenstemming met de vordering van de officier van justitie. De rechtbank is dus, anders dan de raadsman, van oordeel dat het in de buis aangetroffen muntgeld moet worden verbeurdverklaard. De rechtbank heeft namelijk het witwassen van dit geld bewezenverklaard.

9.Vordering van de benadeelde partij (zaak B)

9.1
Vordering
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert bij schriftelijk verzoek van 25 september 2023 in verband met de beschuldiging van bedreiging in zaak B onder 1
€ 750, - als vergoeding voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ter onderbouwing van deze schade heeft zij aangevoerd dat zij als gevolg van de bedreiging een angstig en onveilig gevoel heeft gekregen, waardoor zij niet kan werken en dat zij hulp krijgt bij de verwerking hiervan van een GGZ-verpleegkundige. Bij het verzoek is een behandelplan van ‘ [thuiszorgorganisatie] ’ en een verklaring van de behandelaar gevoegd.
9.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat toewijzing van een bedrag van € 500, - billijk is. Daarbij heeft hij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
9.3
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de vordering af te wijzen. De immateriële schade is onvoldoende onderbouwd. Er lijkt geen sprake te zijn van een behandeling, maar meer van begeleiding van de benadeelde.
9.4
Oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door de in zaak B bewezenverklaarde bedreiging rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien
verdachte het oogmerk had angst toe te brengen.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde en onderbouwde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 500,-. Voor het meerdere wordt de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaard in de vordering.
De rechtbank zal als extra waarborg voor betaling ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

10.1
Inleiding
De officier van justitie heeft in verband met de in zaak A tenlastegelegde strafbare feiten bij schriftelijke vordering van 15 mei 2025 de tenuitvoerlegging van de bij het arrest van 14 maart 2024 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 60 dagen, met een proeftijd van twee jaar, in de zaak met parketnummer 21/004904-23 gevorderd.
De rechtbank stelt vast dat in het dossier een geschrift is gevoegd, waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden
10.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank ter terechtzitting verzocht de vordering tenuitvoerlegging toe te wijzen.
10.3
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf.
10.4
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf te bevelen. Omzetting in een taakstraf, zoals verzocht door de raadsman, acht de rechtbank gelet op het omvangrijke strafblad van verdachte niet meer passend.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 36f, 57, 63, 285, 310 en 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en 2 en 10 van de Opiumwet.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.3 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
zaak A
1.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie;
2.
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
3.
eenvoudig witwassen;
zaak B
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
diefstal.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
20 (twintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
5 (vijf) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
-
Meldplicht bij de reclassering
Veroordeelde meldt zich binnen 3 werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij reclassering Inforsa op het adres [adres 4] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
-
Ambulante behandeling
 Veroordeelde laat zich behandelen door Family Supporters of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo snel mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
 Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal veroordeelde zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt.
-
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Veroordeelde verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering.
Het verblijf start zo snel mogelijk. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
-
Dagbesteding
Veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delict gedrag.
-
Meewerken aan middelencontrole
Veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van
2 (twee) jaarzich niet zal ophouden in het navolgende gebied: overlastgebied Oost [1] . Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt
1 (één) weekvoor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan. De totale duur van de ten uitvoer gelegde vervangende hechtenis bedraagt ten hoogste zes maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt op grond van artikel 38v, vierde lid, Sr dat de opgelegde maatregel,
dadelijk uitvoerbaaris.
Verklaart verbeurd:
- voorwerpen 1, 2, 6, 8 en 9 op de beslaglijst. [2]
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
- voorwerpen 3, 4, 5 en 10 op de beslaglijst.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
- voorwerp 7 op de beslaglijst.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van
€ 500,- (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (16 maart 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2]
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat
€ 500, - (vijfhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (16 maart 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van
10 (tien) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Beveelt de tenuitvoerlegging van de bij het arrest van 14 maart 2024 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk een gevangenisstraf van
60 (zestig) dagen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis in de zaak met parketnummer 13/076881-23 (zaak B).
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.H.E. van der Pol, voorzitter,
mrs. C. Wildeman en N. Versteeg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 juli 2025.
[…]

Voetnoten

1.Een kaart van overlastgebied Oost is als bijlage II aan dit vonnis gehecht.
2.De beslaglijst is als bijlage III aan dit vonnis gehecht.