ECLI:NL:RBAMS:2025:4587

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 juni 2025
Publicatiedatum
2 juli 2025
Zaaknummer
11518301 CV EXPL 25-2499
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van factuur en geschil over prijsafspraak tussen advocaat en cliënt

In deze zaak vordert de eiseres, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, betaling van een factuur van € 1.470,17 van de gedaagde, die in persoon procedeert. De eiseres stelt dat er een overeenkomst is gesloten op basis van een uurtarief, maar dat er later een prijsafspraak van € 850,- exclusief btw is gemaakt voor werkzaamheden die verband houden met het ontslag van de testamentair bewindvoerder. De gedaagde heeft deze prijsafspraak betaald, maar heeft de factuur van 4 april 2023, die betrekking heeft op eerdere werkzaamheden, onbetaald gelaten. De gedaagde voert verweer aan, stellende dat de factuur niet toewijsbaar is omdat het uurtarief als een niet transparant en oneerlijk prijsbeding moet worden beschouwd.

De kantonrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waarbij werd vastgesteld dat de overeenkomst tussen partijen een consumentenovereenkomst betreft. De rechter heeft ambtshalve onderzocht of er oneerlijke bedingen in de overeenkomst zijn opgenomen, in het licht van de Richtlijn 93/13 EG. De rechter concludeert dat het prijsbeding onvoldoende transparant is, waardoor het als oneerlijk wordt aangemerkt. Dit leidt tot de slotsom dat de vordering van de eiseres niet toewijsbaar is en dat de eiseres in de proceskosten van de gedaagde wordt veroordeeld.

Het vonnis is uitgesproken op 27 juni 2025 door mr. L. van Berkum, kantonrechter, en in het openbaar bekendgemaakt. De rechter heeft geoordeeld dat de gedaagde niet aan het prijsbeding is gebonden en dat de overeenkomst niet kan voortbestaan, waardoor de gedaagde het gefactureerde bedrag niet hoeft te betalen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 11518301 CV EXPL 25-2499
vonnis van: 27 juni 2025
fno.: 364

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [eiseres] B.V.

gevestigd te [vestigingsplaats]
eiseres, nader te noemen: [eiseres]
gemachtigde: mr. I. Jonker
t e g e n

[gedaagde]

wonende te [woonplaats]
gedaagde, nader te noemen: [gedaagde]
procederend in persoon.

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het procesdossier bestaat uit:
- de dagvaarding van 23 januari 2025, met producties;
- de conclusie van antwoord;
- het instructievonnis van 21 maart 2025, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
- de dagbepaling van de mondelinge behandeling.
De mondelinge behandeling is gehouden op 26 mei 2025. Voor [eiseres] is haar gemachtigde verschenen. [gedaagde] heeft – met instemming van [eiseres] – telefonisch aan de zitting deelgenomen, omdat de videoverbinding niet werkte. Partijen hebben hun standpunten verder toegelicht en vragen van de kantonrechter beantwoord. [eiseres] heeft ter zitting nog een productie overgelegd.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1.1.
[gedaagde] heeft aan [eiseres] gevraagd om haar rechtsbijstand te verlenen. [eiseres] heeft [gedaagde] bij brief van 14 februari 2023 een opdrachtbevestiging gestuurd, waarin is vermeld, voor zover van belang:

U verzocht mij voor behartiging van uw belangen zorg te dragen en u bij te staan bij het beëindigen van het testamentair bewind over de nalatenschap van uw vader, het beoordelen van de kosten in rekening gebracht door de bewindvoerder en wellicht ook het aansprakelijk stellen van de bewindvoerder. (..)De te verrichten werkzaamheden zullen in rekening worden gebracht tegen een uurtarief van € 230,- te vermeerderen met 21% BTW. In beginsel zal het verschuldigde honorarium periodiek in rekening worden gebracht. (..) In het geval (verweer in) een procedure gevoerd gaat worden, dient u rekening te houden met griffierechten en deurwaarderskosten. (..)
1.2.
Bij e-mail van 13 maart 2023 heeft [eiseres] aan [gedaagde] bevestigd dat tussen partijen een prijsafspraak was gemaakt voor € 850,- exclusief btw en griffierecht.
1.3.
[eiseres] heeft [gedaagde] op 4 april 2023 een factuur gestuurd van
€ 1.470,17 inclusief btw, voor een adviesgesprek op 13 februari 2023 en 4,6 uur aan werkzaamheden in de periode van 13 februari tot en met 27 februari 2023, uitgevoerd door [naam 1] . De werkzaamheden zagen volgens de specificatie op ‘correspondentie uitgaand’, ‘studie dossier-/processtukken’ en ‘telefoon’.
1.4.
[gedaagde] heeft bezwaar gemaakt tegen de factuur. Bij e-mailbericht van
12 april 2023 heeft [naam 1] aan [gedaagde] geschreven:

(..) Ten aanzien van mijn kosten het navolgende. Er is een prijsafspraak gemaakt in de procedure (..) (beëindiging bewind). Het verzoekschrift wordt vandaag of morgen bij de rechtbank ingediend. Er is nog geen prijsafspraak gemaakt voor de kwestie aansprakelijkheid(stelling) van de bewindvoerder voor de hoge eigen bijdrage CAK. Hier kom ik nog op terug. Voor mijn werkzaamheden die niet verband houden met het verzoekschrift tot beëindiging van het bewind (dus ook de werkzaamheden verricht voor de prijsafspra(a)k(en) breng ik in rekening voor het tarief zoals opgenomen in de opdrachtbevestiging. Ik verricht werkzaamheden per uur. Ieder mailtje van u lees ik en brengen werkzaamheden met zich mee. (..)
1.5.
Bij e-mailbericht van 2 november 2023 heeft [naam 2] , die de werkzaamheden van [naam 1] heeft overgenomen, de e-mail van 12 april 2023 opnieuw aan [gedaagde] voorgehouden en verder geschreven:

De prijsafspraak voor de procedure isnadiengemaakt. De factuur heeft betrekking op werkzaamheden voorafgaand aan de procedure en voordat er een prijsafspraak is gemaakt.

Het geschil

2. [eiseres] vordert [gedaagde] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis te veroordelen tot betaling van:
a. € 1.470,17 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 april 2023;
b. € 220,53 aan buitengerechtelijke incassokosten en
c. de proceskosten.
3. [eiseres] stelt hiertoe dat zij, nadat partijen in februari 2023 de overeenkomst zijn aangegaan, werkzaamheden heeft verricht op basis van een uurtarief. Daarna is volgens [eiseres] op verzoek van [gedaagde] begin maart 2023 een prijsafspraak gemaakt van € 850,- exclusief btw voor de werkzaamheden van daarna, die zagen op het starten van de gerechtelijke procedure om de bewindvoerder te ontslaan. Dat bedrag heeft [gedaagde] betaald maar de factuur van 4 april 2023 heeft zij, ondanks aanmaningen, onbetaald gelaten.
4. [gedaagde] heeft hiertegen verweer gevoerd, dat hierna aan de orde komt.

Beoordeling

5. [eiseres] vordert betaling van haar in opdracht van [gedaagde] verrichte werkzaamheden tot 13 maart 2023 tegen het overeengekomen uurtarief, zoals bevestigd in haar brief van 14 februari 2023.
6. Zoals ook ter zitting is besproken, is de overeenkomst tussen partijen een consumenten-overeenkomst. Los van het verweer van [gedaagde] moet daarom ambtshalve worden onderzocht of in de overeenkomst oneerlijke bedingen zijn opgenomen in de zin van Richtlijn 93/13 EG (richtlijn oneerlijke bedingen). In dat kader is onder meer het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 januari 2023 van belang (ECLI:EU:C:2023:14).
7. Uit de opdrachtbevestiging van 14 februari 2023 blijkt dat ten aanzien van de kosten voor de werkzaamheden (het prijsbeding) slechts een uurtarief en bepaalde kostenposten (griffierecht en deurwaarderskosten) zijn genoemd en dat het verschuldigde honorarium periodiek in rekening zou worden gebracht. Er is daarbij geen indicatie gegeven van de uiteindelijke of te verwachte hoogte van die bedragen. Hoewel begrijpelijk is dat [eiseres] voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst van opdracht wellicht geen exact totaalbedrag kon geven, had zij [gedaagde] wel meer informatie kunnen geven dan zij heeft gedaan en had zij tenminste een (voorlopige) inschatting van het aantal uren of bedrag kunnen geven, te meer nu het ging om een overzichtelijke afgebakende opdracht. Het genoemde uurtarief zonder concrete toelichting is als prijsbeding dan ook onvoldoende transparant, zodat het alsnog moet worden getoetst op eerlijkheid (artikel 4 lid 2 van de richtlijn oneerlijke bedingen).
8. Een niet-transparant beding is nog niet meteen oneerlijk, maar de onduidelijke formulering is wel een (belangrijk) element binnen die toets. Het gaat om de vraag of het beding, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de rechten en verplichtingen van partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort of kan verstoren.
9. Door geen inschatting te geven van het aantal uur dat met de zaak gemoeid was, is niet alleen geen inzicht gegeven in de financiële verplichting die [gedaagde] aanging, ook is haar daarmee onthouden om enige controle op de in rekening gebrachte prijs uit te voeren. [gedaagde] zal als gemiddelde consument zelf weinig idee hebben van de werkzaamheden die moeten worden verricht ter uitvoering van de opdracht en hoeveel tijd daarmee normaliter gemoeid zou zijn. [eiseres] heeft daar als handelaar en professional juist wel zicht op en had die uitleg en het aantal uren dat zij waarschijnlijk bezig was aan [gedaagde] moeten verstrekken. Door vooraf een inschatting te geven verplicht [eiseres] zichzelf voorts om rekening en verantwoording aan [gedaagde] af te leggen, zonder welke zij in wezen de mogelijkheid creëert om onbeperkt uren te declareren en kosten in rekening te brengen. De hoogte van het uurtarief en het uiteindelijke totaalbedrag zijn daarbij niet relevant, zodat die niet worden meegewogen bij deze beoordeling. Het prijsbeding wordt dan ook oneerlijk bevonden.
10. Dat betekent dat [gedaagde] niet aan het prijsbeding, te weten het uurtarief, is gebonden (artikel 6 lid 1 richtlijn oneerlijke bedingen) en dat als gevolg daarvan de onderhavige overeenkomst niet kan blijven voortbestaan. Aangezien [gedaagde] hiervan geen uiterst nadelige gevolgen ondervindt en niet in haar belangen wordt geschaad, hoeft de overeenkomst niet te worden aangevuld (zie onder andere ECLI:EU:C:2020:954).
Gevolg daarvan is dat [gedaagde] het gefactureerde bedrag niet hoeft te betalen.
10. Daarbij geldt dat [gedaagde] heeft aangevoerd dat zij geen bedrag meer aan [eiseres] is verschuldigd, omdat partijen volgens haar voor de uitgevoerde werkzaamheden begin maart 2023 een (nieuwe) all-in prijsafspraak hebben gemaakt en dat dat bedrag door haar is voldaan. Vaststaat weliswaar, zoals [eiseres] stelt, dat de opdracht van [gedaagde] in eerste instantie niet alleen zag op het ontslaan van de bewindvoerder, maar ook op het beoordelen van de kosten die door hem in rekening zijn gebracht en wellicht ook het aansprakelijk stellen van de bewindvoerder. Begin maart 2023 is echter besloten om eerst alleen het ontslag van de testamentair bewindvoerder te bewerkstelligen. De bevestiging van deze afspraak bij e-mail van 13 maart 2023 is niet overgelegd maar [eiseres] heeft ter zitting desgevraagd beaamd dat daarin de prijsafspraak is bevestigd, maar ook dat daarin niet is omschreven waarop het bedrag van
€ 850,- exclusief btw precies zag. Als professionele partij had dat laatste wel op haar weg gelegen. Nu zij dit niet heeft gedaan en voor de aan de prijsafspraak voorafgaande werkzaamheden nog geen factuur was gestuurd noch een begroting van de kosten was gegeven, kon en mocht [gedaagde] in redelijkheid gerechtvaardigd erop vertrouwen dat de prijsafspraak die zij op dat moment maakte álle werkzaamheden voor de opdracht om de bewindvoerder te ontslaan omvatte en dus dat zij met betaling van € 850,- (exclusief btw) alle uitgevoerde werkzaamheden had voldaan. Als dat niet de bedoeling van [eiseres] was geweest had zij bij de onderhandeling over de prijs duidelijk en begrijpelijk aan [gedaagde] moeten communiceren dat zij reeds € 1.470,17 aan advies- en onderzoekskosten was verschuldigd en dat het bedrag van € 850,- daar bovenop zou komen. Dat heeft zij nagelaten.
12. Slotsom is dan ook dat de vordering niet toewijsbaar is. Bij deze uitkomst van de procedure wordt [eiseres] veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] , tot op heden begroot op nihil.

BESLISSING

De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten die aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot worden op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. van Berkum, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2025 in tegenwoordigheid van mr. T.C. van Andel, griffier.