14.5De vergoedingen en het huurtarief, die ingevolge de overeenkomst zijn verschuldigd, kunnen worden verhoogd door het bedrijf. Wettelijke verhogingen in BTW of van overheidswege opgelegde verhogingen worden niet aangemerkt als tariefsverhoging. (…)”
4. Volgens Energiewacht blijft [gedaagde] steeds in gebreke met betaling van de verschuldigde huurtermijnen van thans € 40,73 per maand en is zij al twee keer eerder bij verstek veroordeeld tot betaling. [gedaagde] heeft tot op heden maar 50 termijnen betaald, terwijl inmiddels 62 termijnen zijn verstreken. Energiewacht is daarom op grond van artikel 13.3 sub 1 van de algemene voorwaarden overgegaan tot afkoop van de overeenkomst per 1 mei 2021. Energiewacht vordert de achterstallige 12 termijnen, in totaal ten bedrage van € 489,16. Volgens Energiewacht is verder het afkoopbedrag van € 1.451,- niet onredelijk bezwarend. Aan [gedaagde] zijn in dat kader alleen de 88 minimaal resterende termijnen in rekening gebracht, waarvan de hoogte is begroot aan de hand van het investeringsbedrag van € 1.812,37 en daarom berekend op € 14,50 per maand, in totaal dus € 1.276,- en de restwaarde van de ketel van € 175,-, te weten in totaal het bedrag dat zij ook had moeten voldoen wanneer de overeenkomst niet voortijdig zou zijn ontbonden. Na betaling van de vordering gaat de eigendom van de CV-ketel over op [gedaagde] , aldus Energiewacht.
5. De overeenkomst tussen partijen betreft een consumentenovereenkomst, zodat ambtshalve moet worden onderzocht of Energiewacht heeft voldaan aan de in dat kader geldende consumentenbepalingen.
6. Om te kunnen toetsen moet allereerst beoordeeld worden wat voor soort overeenkomst partijen hebben gesloten. Energiewacht stelt wel dat een huurovereenkomst is gesloten, maar dat is niet het geval. Ingevolge artikel 5:3 jo. 3:4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is de eigenaar van een zaak eigenaar van al haar bestanddelen, te weten van al hetgeen dat volgens verkeersopvatting onderdeel uitmaakt van de zaak en/of zodanig verbonden is dat zij daarvan niet kan worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis wordt toegebracht. Alleen de wet kan anders bepalen. Dat in artikel 4 lid 1 van de algemene voorwaarden is bepaald dat Energiewacht eigenaar is van de CV-ketel, voorkomt dan ook niet dat [gedaagde] door de montage en installatie van de CV-ketel in haar woning eigenaar is geworden van die ketel. Een CV-ketel maakt immers krachtens verkeersopvatting onderdeel uit van een woning en kan bovendien zonder beschadiging van betekenis niet van de hoofdzaak worden afgescheiden, zoals dat laatste ook blijkt uit de artikelen 5.3, 5.5, 13.5 en 13.8 van de algemene voorwaarden van Energiewacht. Ook uit de strekking van de artikelen 4.2, 4.5, 11.9 en 13.2 van de algemene voorwaarden blijkt dat de eigendom van de CV-ketel is overgegaan op [gedaagde] , nu bij verkoop van de woning de CV-ketel moet worden afgekocht (in plaats van teruggegeven), bij noodzakelijke vervanging van de ketel een nieuwe overeenkomst gesloten moet worden en bij opzegging van de overeenkomst na de minimale opzegtermijn van 12,5 jaar (!) een restwaarde in rekening wordt gebracht (beide afwijkend van een gebruikelijke huurovereenkomst van een roerende zaak).
7. Aangezien [gedaagde] eigenaar is geworden van de CV-ketel op het moment dat deze in de woning is geïnstalleerd, kan zij deze niet huren van Energiewacht. Nu zij wel maandelijkse termijnen aan Energiewacht is verschuldigd, waarmee de CV-ketel wordt afbetaald, moet de overeenkomst gelet op artikel 7:84 lid 2 BW worden gekwalificeerd als een overeenkomst van goederenkrediet. Dat artikel bepaalt immers dat als een overeenkomst van goederenkrediet onder meer worden beschouwd de koop op afbetaling, de huurkoop en voorts alle overeenkomsten die dezelfde strekking hebben als een overeenkomst van goederenkrediet onder welke vorm of benaming aangegaan. Ingevolge lid 1 van dit artikel is een overeenkomst van goederenkrediet een kredietovereenkomst ter zake van het verschaffen van het genot door de kredietgever aan de kredietnemer van een roerende zaak, niet zijnde een registergoed, mits de termijn waarbinnen het krediet moet worden terugbetaald langer is dan drie maanden nadat het krediet ter beschikking is gesteld, dan wel met het verschaffen van het genot van de zaak een aanvang is gemaakt.
8. Conclusie is dan ook dat tussen partijen een goederenkredietovereenkomst in de zin van artikel 7:84 BW is gesloten en wel die van koop op afbetaling (lid 3 sub a). Daarbij geldt dat wanneer de CV-ketel door natrekking geen eigendom van [gedaagde] zou zijn geworden ook sprake is van een overeenkomst van goederenkrediet, aangezien bij beëindiging na de opzegtermijn een restwaarde is verschuldigd, hetgeen een aankoop tegen het einde van de huurtermijn inhoudt.
9. Ingevolge artikel 7:97 BW zijn de wettelijke bepalingen met betrekking tot de overeenkomst van goederenkrediet gesloten met een consument van dwingend recht. Ingevolge artikel 7:86 lid 3, 4 en 5 moet de kredietovereenkomst in elk geval bevatten de gehele kredietsom en een plan van regelmatige afbetaling. In geval de handelaar zich daarbij de eigendom wil voorbehouden met betrekking tot de zaak waarop de overeenkomst betrekking heeft, moet de kredietovereenkomst tevens de bedingen bevatten over dit voorbehoud en de overgang van de eigendom. Indien in een kredietovereenkomst van huurkoop de bedingen betreffende het eigendomsvoorbehoud en de overgang van de eigendom ontbreken, geldt de overeenkomst als een koop op afbetaling. In dat geval, zoals bij onderhavige overeenkomst, dient de kredietovereenkomst de gehele en door partijen afgesproken koopprijs te vermelden.
10. De gehele kredietsom, het plan van afbetaling noch de koopprijs van de CV-ketel zijn in de overeenkomst genoemd. De overeenkomst is dan ook in strijd met dwingend recht en alleen al daarom (ambtshalve) vernietigbaar op grond van artikel 3:40 lid 2 BW. Gevolg daarvan is dat de prestaties zonder rechtsgrond zijn verricht, zodat deze ongedaan moeten worden gemaakt. Onderdeel daarvan is dat [gedaagde] de CV-ketel in beginsel dient terug te geven in de staat waarin deze zich bevindt, aangezien zij met de verplichting tot teruggave geen rekening behoefde te houden (art. 6:204 lid 1 BW). Nu [gedaagde] echter ook door natrekking eigenaar van de ketel is geworden, hoeft zij deze niet terug te geven, maar enkel de huidige waarde van de ketel te vergoeden. Hoewel Energiewacht deze waarde niet heeft berekend in de dagvaarding en haar berekening van de door haar gevorderde afkoopbedrag onnavolgbaar is, kan uit die berekening wel worden afgeleid dat de investeringswaarde van Energiewacht voor de CV-ketel € 1.812,37 bedroeg. Nu Energiewacht stelt dat [gedaagde] over de afgelopen jaren 50 termijnen van minimaal het aanvankelijke tarief van € 37,85 heeft betaald (in totaal € 1.892,50), wordt daaruit geconcludeerd dat [gedaagde] daarmee in ieder geval de huidige waarde van de CV-ketel (inmiddels negen jaar oud) heeft afbetaald. Conclusie is dan ook dat [gedaagde] de gevorderde achterstallige 12 huurtermijnen noch het door Energiewacht gevorderde afkoopbedrag van de CV-ketel is verschuldigd, (nog daargelaten dat de huurprijs is verhoogd op basis van het in artikel 14 van de algemene voorwaarden oneerlijke prijswijzigingsbeding, aangezien daarin geen reden voor en wijze van aanpassing van de prijs is genoemd (zie arrest RWE Vertrieb AG, ECLI:EU:C:2013:180 en arrest Invitel, ECLI:EU:C:2012:242).
11. Alvorens de vordering af te wijzen, wordt Energiewacht in de gelegenheid gesteld om op bovenstaande te reageren. De zaak wordt daartoe verwezen naar de rol voor akte uitlaten aan de zijde van Energiewacht.
12. Energiewacht moet een kopie van haar akte, inclusief dit vonnis, ten minste twee weken vóór de hierna te bepalen rolzitting aan [gedaagde] toesturen, met de mededeling dat en op welke wijze zij op die akte kan reageren of daarvoor uitstel kan vragen en dat een schriftelijke reactie uiterlijk op de laatste werkdag voorafgaand aan de rolzitting door de rechtbank moet zijn ontvangen. Energiewacht wordt verzocht in dat kader niet alleen de akte, maar ook deze mededeling/brief aan [gedaagde] in het geding te brengen. Wanneer niet kan worden vastgesteld dat de akte tijdig en met de juiste mededeling aan [gedaagde] is toegestuurd, wordt de akte in beginsel buiten beschouwing gelaten.
12. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.