ECLI:NL:RBAMS:2025:4594

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
3 juli 2025
Zaaknummer
13/061602-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 29-jarige man voor meervoudige diefstal, oplichting en witwassen

Op 1 juli 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 29-jarige man, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere feiten, waaronder diefstal door middel van een valse sleutel, oplichting en witwassen. De verdachte heeft een deel van de feiten bekend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 4 mei 2024 en 10 juli 2024 met de pinpassen van slachtoffers geldbedragen heeft gepind, en op 7 januari 2025 zich heeft voorgedaan als politieagent om een slachtoffer te misleiden tot afgifte van een bankpas, contant geld en sieraden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden. De zaak omvat ook een tweede parketnummer, waarbij de verdachte betrokken was bij de oplichting van een organisatie door 30 Apple iPhones te verkrijgen. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] toegewezen tot €450,-, maar andere vorderingen zijn niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de overwegingen meegenomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/061602-25 (zaak A) en 08/065783-25 (zaak B) (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 1 juli 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1993,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] ,
thans gedetineerd in: [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 juni 2025. Het onderzoek is op de terechtzitting van 1 juli 2025 – met instemming van partijen – enkelvoudig gesloten, waarna direct uitspraak is gedaan.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. De zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. H. Hoekstra, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.M. Koers, advocaat te Rotterdam , naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van wat de benadeelde partij [slachtoffer 1] naar voren heeft gebracht.

2.Tenlasteleggingen

In
zaak Ais aan verdachte – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan
:
1. diefstal door middel van een valse sleutel op 4 mei 2024 door met de pinpas van [slachtoffer 2] een geldbedrag van € 1.000,- te pinnen bij een geldmaat in [plaats 1] ;
2. diefstal door middel van een valse sleutel op 10 juli 2024 door met de pinpas van [slachtoffer 3] een geldbedrag van € 450,- te pinnen bij een geldmaat in [plaats 1] ;
3. oplichting van [slachtoffer 4] , samen met een ander dan wel alleen, op 7 januari 2025 in [plaats 2] waarbij verdachte zich voor heeft gedaan als medewerker van de politie en [slachtoffer 4] heeft bewogen tot afgifte van een bankpas, cash geld en/of sieraden;
4. diefstal door middel van een valse sleutel op 7 januari 2025 door met de pinpas van [slachtoffer 4] een geldbedrag van € 1.000,- te pinnen bij een geldmaat in [plaats 1] ;
5. witwassen, samen met een ander dan wel alleen, in de periode van 4 mei 2024 tot en met 7 januari 2025 in [plaats 4] , [plaats 1] , [plaats 5] en/of [plaats 6] , van meerdere geldbedragen, te weten:
- € 1.000,- (feit 1);
- € 2.390,- ;
- € 450,- (feit 2);
- € 1.000,- (feit 4).
In
zaakB is aan verdachte – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
oplichting van [winkel] en/of [organisatie] , samen met een ander dan wel alleen, op of omstreeks 29 oktober 2024 in [plaats 3] , in ieder geval in Nederland, waarbij [winkel] en/of [organisatie] is bewogen tot afgifte van 30 Apple iPhones.
De volledige tenlasteleggingen zijn opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en gelden als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het in zaak A, onder feit 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde.
Ten aanzien van het in zaak A onder feit 5 ten laste gelegde heeft de officier van justitie ook gerekwireerd tot een bewezenverklaring, behalve wat betreft het in vereniging witwassen van een geldbedrag van in totaal € 2.390,-. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken. Ook heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat alleen bewezen kan worden dat verdachte de geldbedragen heeft witgewassen in [plaats 1] .
Ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde heeft de officier van justitie eveneens gerekwireerd tot een bewezenverklaring.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich in zaak A, feit 1 en feit 4, gelet op de verklaring van verdachte ter zitting, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Inzake het onder zaak A, feit 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw geen inhoudelijk verweer gevoerd.
Ten aanzien van het in zaak A, feit 3 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw verzocht verdachte vrij te spreken van de oplichting waarbij [slachtoffer 4] (hierna: [slachtoffer 4] ) is bewogen tot afgifte van contant geld en sieraden. Het dossier bevat voor de aangifte geen steunbewijs waaruit blijkt dat van [slachtoffer 4] contant geld en sieraden zijn weggenomen. Ook is verdachte niet in de woning van [slachtoffer 4] geweest.
De raadsvrouw heeft in zaak A, feit 5 aangevoerd dat voor medeplegen geen bewijs is en evenmin voor witwassen in andere plaatsen dan [plaats 1] . De raadsvrouw heeft verzocht om verdachte ook vrij te spreken van het (in vereniging) witwassen van een geldbedrag van
€ 2.390,-, omdat dit geldbedrag niet aan verdachte is te koppelen.
Daarnaast heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het pinnen van de geldbedragen zoals ten laste gelegd in zaak A, feit 1, 2 en 4 geen verhullingshandelingen zijn in de zin van witwassen. Het geld is afkomstig uit het plegen van diefstallen met een valse sleutel. Het witwassen van die bedragen vindt eventueel pas daarna plaats, maar daarover is geen informatie beschikbaar. Gelet hierop dient verdachte vrijgesproken te worden van het onder sub a ten laste gelegde.
Door de raadsvrouw is verder aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van gewoontewitwassen, omdat het om slechts drie pintransacties gaat. Ook heeft de raadsvrouw verzocht om verdachte vrij te spreken van het onderdeel van de tenlastelegging dat ziet op het witwassen door verdachte in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf, nu hiervan volgens de raadsvrouw geen sprake is.
Ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde heeft de raadsvrouw verzocht verdachte vrij te spreken. Verdachte heeft het ten laste gelegde zowel bij de politie als op zitting steeds ontkend. Hij heeft geen strafrechtelijke verwijtbare betrokkenheid gehad bij dit feit. Verdachte is alleen meegegaan om een pakket op te halen, maar wist verder van niets. Dit maakt ook dat er geen sprake is van het medeplegen van oplichting, omdat hiervoor opzet op de onderlinge samenwerking is vereist en opzet op de verwezenlijking van het grondfeit. Dat betekent dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met de medeverdachte(n).
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Bewezenverklaring zaak A, feit 1, 2 4 en 5
Omdat verdachte de ten laste gelegde feiten in zaak A onder feit 1, 2, 4 en 5 (deels) heeft bekend en de raadsvrouw geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank met toepassing van het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) met een opsomming van de bewijsmiddelen
De rechtbank baseert zich bij de bewezenverklaring op de redengevende feiten en omstandigheden vervat in de inhoud van:
ten aanzien van zaak A feit 1:
1. de bekennende verklaring van verdachte, zoals afgelegd op de zitting van
10 juni 2025;
2. een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] met nummer [nummer] van 5 mei 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , doorgenummerde bladzijden 303 tot en met 305;
3. een proces-verbaal van bevindingen met nummer [nummer] van 3 juli 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] , inclusief fotoblad, doorgenummerde bladzijden 321 tot en met 328;
ten aanzien van zaak A feit 2:
1. de bekennende verklaring van verdachte, zoals afgelegd op de zitting van
10 juni 2025;
2. een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] met nummer [nummer] van 25 juli 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] , doorgenummerde bladzijden 217 tot en met 219;
3. een proces-verbaal met nummer [nummer] van 28 september 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] , inclusief fotoblad, doorgenummerde bladzijden 225 tot en met 227 en aanvullend dossier, bladzijden 13 en 14;
ten aanzien van zaak A feit 4:
1. de bekennende verklaring van verdachte, zoals afgelegd op de zitting van 10 juni 2025;
2. een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 4] met nummer [nummer] van 7 januari 2025, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6] , doorgenummerde bladzijden 230 tot en met 233;
3. een proces-verbaal van bevindingen met nummer [nummer] van 24 februari 2025, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 7] , inclusief fotoblad, doorgenummerde bladzijden 234 tot en met 246;
ten aanzien van zaak A feit 5
witwassen van € 1.000,- (feit 1), € 450,- (feit 2) en € 1.000,- (feit 4)
1. de bekennende verklaring van verdachte, zoals afgelegd op de zitting van
10 juni 2025;
2. een proces-verbaal van bevindingen met nummer [nummer] van 3 juli 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] , inclusief fotoblad, doorgenummerde bladzijden 321 tot en met 328;
3. een proces-verbaal met nummer [nummer] van 28 september 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] , inclusief fotoblad, doorgenummerde bladzijden 225 tot en met 227 en aanvullend dossier, bladzijden 13 en 14;
4. een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 4] met nummer [nummer] van 7 januari 2025, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6] , doorgenummerde bladzijden 230 tot en met 233;
5. een proces-verbaal van bevindingen met nummer [nummer] van 24 februari 2025, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 7] , inclusief fotoblad, doorgenummerde bladzijden 234 tot en met 246.
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van zaak A feit 5
De rechtbank acht, op grond van de onder rubriek 4.3.1 genoemde bewijsmiddelen, bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen een geldbedrag van € 1.000,- (feit 1), € 450,- (feit 2) en € 1.000,- (feit 4) in [plaats 1] in de periode van 4 mei 2025 tot en met 7 januari 2025. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft op de zitting over het witwassen van deze geldbedragen een bekennende verklaring afgelegd, inhoudende dat hij zich meermaals schuldig heeft gemaakt aan diefstal door middel van een valse sleutel door voornoemde geldbedragen met de pinpas van aangevers te pinnen. Hij kreeg hier een vergoeding voor. Hij heeft verklaard dat hij deze opgenomen geldbedragen vervolgens heeft afgegeven aan zijn opdrachtgevers en zijn deel heeft gebruikt voor zijn dagelijkse uitgaven, waaronder de voetbalcontributie van zijn zoon. De rechtbank is van oordeel dat deze gedragingen van verdachte handelingen zijn waarmee hij de criminele herkomst van het geld heeft verhuld.
Dit heeft tot gevolg dat de rechtbank het verweer van de raadsvrouw dat alleen het eenvoudig witwassen van de geldbedragen kan worden bewezen, verwerpt.
Partiële vrijspraak witwassen van een geldbedrag van in totaal € 2.390,- en medeplegen
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het in vereniging witwassen van een geldbedrag van in totaal € 2.390,-. Het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten dat verdachte (in vereniging) een geldbedrag van € 2.390,- heeft witgewassen. Over het medeplegen van de overige geldbedragen overweegt de rechtbank dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte zich in vereniging heeft schuldig gemaakt aan het opnemen van de geldbedragen van € 1.000,- (feit 1), € 450,- (feit 2) en € 1.000,- (feit 4). De rechtbank kan op basis van het dossier ook niet vaststellen dat verdachte verhullingshandelingen ten aanzien van deze geldbedragen in vereniging heeft gepleegd.
Partiële vrijspraak gewoontewitwassen dan wel witwassen in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van gewoontewitwassen. Verdachte heeft over een periode van negen maanden drie geldbedragen witgewassen. Dit is onvoldoende om aan te kunnen nemen dat verdachte van het plegen van dit delict een gewoonte heeft gemaakt. De rechtbank zal verdachte wegens gebrek aan bewijs ook vrijspreken van het ten laste gelegde witwassen van de drie geldbedragen in de uitoefening van zijn beroep en/of bedrijf.
4.3.2
Bewezenverklaring zaak A, feit 3
De rechtbank is van oordeel dat, op grond van de in
bijlage IIvan dit vonnis genoemde bewijsmiddelen, kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van oplichting van [slachtoffer 4] door zich voor te doen als ‘de politie’ en waarbij [slachtoffer 4] is bewogen tot afgifte van een bankpas. De rechtbank acht ook bewezen dat [slachtoffer 4] door deze oplichting eveneens is bewogen tot afgifte van contant geld en sieraden. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij, van dezelfde personen die hem eerder hadden benaderd voor feiten 1 en 2 een bericht te heeft ontvangen om naar de woning van aangeefster te gegaan om daar iets op te halen. Bij haar woning heeft hij van haar een envelop met daarin een pinpas gekregen. Ook heeft verdachte verklaard dat aangeefster
‘volgens mij’aan de telefoon zat. Deze verklaring ondersteunt de aangifte van oplichting, waarin [slachtoffer 4] onder meer heeft verklaard dat zij gedurende het incident telefonisch in gesprek was met iemand die zich voordeed als ‘de politie’. De persoon aan de telefoon zei dat degene die bij haar aanbelde en waarvoor zij de deur opendeed een collega van hem was. De persoon die aan de deur stond is volgens [slachtoffer 4] de woning binnengegaan en zij heeft aan hem, naast haar pinpas, ook cash geld en meerdere sieraden in een envelop meegegeven.
Volgens de raadsvrouw kan niet bewezen worden dat [slachtoffer 4] ook bewogen is tot afgifte van cash geld en sieraden, wegens gebrek aan bewijs dat dit onderdeel van de aangifte ondersteunt. De rechtbank overweegt dat dit niet aan een bewezenverklaring van dit onderdeel van de tenlastelegging in de weg staat, omdat het niet nodig is dat het dossier voor elk onderdeel van de tenlastelegging twee bewijsmiddelen bevat. Het is voldoende als de verklaring van aangeefster op onderdelen wordt ondersteund door ander bewijs, zoals in dit geval de verklaring van verdachte die hij heeft afgelegd ter zitting.
Bewezenverklaring medeplegen
Voor het plegen van deze vorm van oplichting is een gezamenlijke planmatige aanpak, een intensieve en nauwe samenwerking en een duidelijke afstemming tussen de verschillende daders nodig. Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij een bericht kreeg om naar de woning van [slachtoffer 4] te gaan om daar iets op te halen. [slachtoffer 4] werd steeds aan de telefoon gehouden.
De rechtbank gaat er gelet op deze handelwijze vanuit dat er tussen verdachte en zijn mededader(s) de benodigde samenwerking en afstemming voor de oplichting en het aansluitende pinnen is geweest. Verdachte was degene die de pinpas, het contante geld en de sieraden bij [slachtoffer 4] heeft opgehaald en vervolgens met de pas van [slachtoffer 4] heeft gepind. Hiermee was hij een noodzakelijke en wezenlijke schakel. De bijdrage van verdachte zoals hiervoor beschreven is van voldoende gewicht om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank is daarom van oordeel dat medeplegen kan worden bewezen.
Conclusie
Op grond van het vorenstaande concludeert de rechtbank dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van oplichting op 4 december 2024 in [plaats 4] .
4.3.3
Bewezenverklaring ten laste gelegde in zaak B
De rechtbank is van oordeel dat, op grond van de in
bijlage IIvan dit vonnis genoemde bewijsmiddelen, kan worden bewezen dat verdachte omstreeks 29 oktober 2024 in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting van [organisatie] , waarbij [organisatie] is bewogen tot afgifte van dertig Apple iPhones. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Wetenschap
De rechtbank acht bewezen dat verdachte, toen hij samen met onder meer medeverdachte [medeverdachte] op 29 oktober 2024 naar [plaats 3] reed, vervolgens de winkel van [winkel] binnenging en daar gesprekken voerde met diverse medewerkers, wist dat [organisatie] zou worden opgelicht. Deze wetenschap leidt de rechtbank af uit het Snapchat-gesprek op 29 oktober 2024 tussen 08:29 uur en 09:03 uur tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] voordat zij naar [winkel] in [plaats 3] reden. Medeverdachte [medeverdachte] vraagt daarin aan verdachte of hij twee gesealde iPhones 13 wil en of verdachte mee gaat met zijn auto om een pakketje op te halen in [plaats 3] . Er zitten volgens de chats van de medeverdachte aan verdachte iPhones in het pakket dat bezorgd gaat worden. Als de medeverdachte schrijft dat er een track and trace is vraagt verdachte of ze zeker worden bezorgd en vervolgens of hij (medeverdachte) niet moet tekenen voor de telefoons. Daarop schrijft de medeverdachte “jawel” “maar ik ga anders trekken als tie ID vraag”. En vervolgens: ‘ik ga blouse Aan doen zwarte broek Netjes gewoon.” En verder vraagt verdachte aan de medeverdachte: “En ik hou 1 of je heb 2 voor mij” waarop de medeverdachte antwoordt: “Ik geef je 2” en dan reageert verdachte met: “Okee safe geseald he”.
Uit deze berichten in samenhang gelezen leidt de rechtbank af dat verdachte wist dat het pakket met iPhones niet voor de medeverdachte bedoeld was.
De rechtbank concludeert op basis van het vorenstaande dat verdachte wetenschap had van de iPhones die medeverdachte [medeverdachte] door middel van oplichting van [organisatie] afhandig zou maken en heeft gemaakt.
Beschikkingsmacht
De rechtbank stelt vast dat deze 30 iPhones ook in de beschikkingsmacht van verdachte waren. Dit leidt de rechtbank af uit het feit dat verdachte bij aanhouding door de politie later die dag is aangetroffen op de bijrijdersstoel van de auto (van de vriendin van) verdachte waarmee hij en zijn medeverdachten naar [winkel] in [plaats 3] zijn gereden. In het dasboardkastje aan de kant van deze bijrijdersstoel trof de politie één van de 30 iPhones aan die op 29 oktober 2024 bezorgd zouden worden bij [winkel] naar aanleiding van een bestelling bij [organisatie] . De overige iPhones zijn eveneens in de auto van verdachte aangetroffen.
Medeplegen
Om tot een bewezenverklaring van medeplegen te kunnen komen, is vereist dat er sprake zou zijn geweest van een nauwe en bewuste samenwerking, waarbij de verdachte met zijn handelen een voldoende significante en wezenlijke bijdrage zou hebben geleverd aan het ten laste gelegde. Bepalend hierbij is of de door betrokkenen geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Het moet gaan om het leveren van een wezenlijke bijdrage door verdachte aan het delict. Niet vereist is dat de medeplegers eenzelfde rol vervullen of dezelfde soort gedragingen verrichten bij de uitvoering van het delict of dat de rollen inwisselbaar zijn.
De rechtbank is van oordeel dat tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] een nauwe en bewuste samenwerking heeft bestaan. Verdachte is samen met onder meer medeverdachte [medeverdachte] naar [plaats 3] gereden. Daar is verdachte bij [winkel] in gesprek gegaan met diverse medewerkers over onder andere kosten voor het laten maken van een autosleutel, kosten van een koppelingsset, kosten voor het uitlijnen van de auto en heeft hij gebruik gemaakt van het toilet. Ondertussen heeft medeverdachte [medeverdachte] buiten gewacht om de pakketten met daarin de 30 iPhones in ontvangst te nemen. Na voor korte tijd de winkel te hebben verlaten, is verdachte weer de winkel binnengegaan om opnieuw in gesprek te gaan met de medewerkers. Gedurende dit gesprek heeft medeverdachte [medeverdachte] zich tegenover de [bezorgingsdienst] -bezorger voorgedaan als medewerker van [winkel] en de pakketten met daarin de 30 iPhones in ontvangst genomen. Verdachte en zijn medeverdachten zijn vervolgens samen de winkel uitgegaan en weggereden. Uit zijn manier van handelen blijkt een significante en wezenlijke bijdrage van verdachte: hij heeft gezorgd voor het vervoer naar [winkel] , vervolgens heeft hij het aanwezige personeel voor langere tijd beziggehouden waardoor zij niet door hadden dat de 30 iPhones door de [bezorgingsdienst] -bezorger werden geleverd en door medeverdachte [medeverdachte] in ontvangst werden genomen. Dit getuigt van een intensieve samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte dit feit heeft medegepleegd.
Conclusie
De rechtbank concludeert dat bewezen kan worden dat verdachte omstreeks 29 oktober 2024 in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting van [organisatie] , waarbij [organisatie] is bewogen tot afgifte van 30 Apple iPhones.

5.Het bewijs

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3.1 en
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
in zaak A:
feit 1
op 4 mei 2024 te [plaats 1] een geldbedrag van 1000 euro dat aan [slachtoffer 2] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door onbevoegd gebruik te maken van de pincode en pinpas van voornoemde [slachtoffer 2] , door met de bankpas van voornoemde [slachtoffer 2] het voornoemde bedrag van 1000 euro te pinnen bij een geldmaat aan de [straat 1] te [plaats 1] ;
feit 2
op 10 juli 2024 te [plaats 1] een geldbedrag van 450 euro dat aan [slachtoffer 3] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door onbevoegd gebruik te maken van de pincode en pinpas van voornoemde [slachtoffer 3] , door met de bankpas van voornoemde [slachtoffer 3] het voornoemde bedrag van 450 euro te pinnen bij een geldmaat aan het [straat 2] te [plaats 1] ;
feit 3
op 7 januari 2025 te [plaats 2] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 4] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een bankpas en cash geld en sieraden, door zich voor te doen als 'de politie' en vervolgens te vragen naar een bankpas en cash geld en sieraden ter bewaring en vervolgens voornoemde bankpas en cash geld en sieraden (welke voornoemde [slachtoffer 4] in een envelop had gedaan) mee te nemen;
feit 4
hij op 7 januari 2025 te [plaats 1] een geldbedrag van 1000 euro dat aan [slachtoffer 4] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door onbevoegd gebruik te maken van de pincode en pinpas van voornoemde [slachtoffer 4] , door met de bankpas van voornoemde [slachtoffer 4] het voornoemde bedrag van 1000 euro te pinnen bij een geldmaat aan het [straat 3] te [plaats 1] ;
feit 5
hij in de periode van 4 mei 2024 tot en met 7 januari 2025 te [plaats 1] , meermalen, van meerdere geldbedragen, te weten
- een geldbedrag van € 1.000,- (feit 1) en
- een geldbedrag van € 450,- (feit 2), en
- een geldbedrag van € 1.000,- (feit 4)
sub a
- de vindplaats en de verplaatsing heeft verhuld,
terwijl hij, verdachte, wist, dat die voorwerpen - onmiddellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
zaak B:
omstreeks 29 oktober 2024 te [plaats 3] , althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [organisatie] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten dertig telefoons (Apple iPhone), door
- via een webshop een bestelling van 30 telefoons voor [winkel] te plaatsen bij [organisatie] en
- met een auto van [plaats 1] naar [winkel] in [plaats 3] te gaan om aldaar aanwezig te zijn op het moment dat de bestelling van de 30 telefoons bezorgd zou worden door [bezorgingsdienst] en
- bij [winkel] naar het toilet te gaan en met medewerkers van [winkel] in gesprek te gaan en
- zich bij aflevering van die telefoons door een koerier van [bezorgingsdienst] bij [winkel] , ten opzichte van die koerier, voor te doen als een medewerker van [winkel] en
- die koerier een track & trace code voor die telefoons te laten zien en
- bij die koerier voor ontvangst van die telefoons te tekenen en
- de door [winkel] bestelde telefoons in ontvangst te nemen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de straf zoals die door de officier van justitie is gevorderd te matigen. De raadsvrouw heeft daarbij gewezen op de proceshouding van verdachte. Hij heeft zijn betrokkenheid bij de door hem gepleegde feiten bekend en heeft daar spijt van. Bij een bewezenverklaring van het in zaak A onder feit 3 en 4 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw verzocht rekening te houden met een voortgezette handeling. Verder heeft de raadsvrouw aangevoerd dat in zaak A bij de feiten 1, 2 en 4 in relatie tot feit 5, sprake is van eendaadse samenloop en heeft zij opgemerkt dat artikel 63 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) van toepassing is. Zij heeft verzocht hier rekening mee te houden bij te op te leggen straf. Tot slot heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht om rekening te houden met verdachte zijn persoonlijke omstandigheden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich drie keer schuldig gemaakt aan diefstal door middel van een valse sleutel door met de afgenomen bankpas van verschillende personen van gevorderde leeftijd een geldbedrag van in totaal € 2.450,- op te nemen. Eén van de pinpassen heeft verdachte op lafhartige wijze in zijn bezit gekregen door zich schuldig te maken aan het medeplegen van oplichting door een babbeltruc, waarbij hij zich bij het 94-jarige slachtoffer voordeed als medewerker van de politie en waarbij het slachtoffer door de medepleger in totaal bijna twee uur aan de telefoon is gehouden. De rechtbank vindt het onwaarschijnlijk dat de hoge leeftijd van het slachtoffer verdachte niet is opgevallen en leidt hieruit af dat verdachte en zijn mededader(s) het bij deze oplichting bewust voorzien hadden op een ouder persoon en zo misbruik hebben gemaakt van haar kwetsbare positie. Tevens weegt de rechtbank mee dat deze oplichting bij het slachtoffer thuis heeft plaatsgevonden. Verdachte is in haar woning geweest en heeft haar naast afgifte van de pinpas, ook bewogen tot afgifte van sieraden en contant geld. Dit alles neemt de rechtbank in strafverzwarende zin mee bij het bepalen van de op te leggen straf.
Het geld dat verdachte heeft verkregen door het pinnen heeft verdachte aan anderen afgegeven en gebruikt voor zijn eigen dagelijkse uitgaven. Verdachte heeft zich hierdoor ook schuldig gemaakt aan witwassen. Door witwassen wordt de integriteit van het financiële en economische verkeer aangetast en wordt bijgedragen aan de instandhouding van criminaliteit. Witwassen dekt namelijk onderliggende strafbare feiten af en realiseert de mogelijkheid van geldelijke beloning voor die strafbare feiten. Verdachte heeft daaraan een bijdrage geleverd en heeft daarbij financieel geprofiteerd van het witwassen.
Naast voornoemde feiten heeft verdachte zich ook op 29 oktober 2024 schuldig gemaakt aan oplichting, ditmaal in vereniging. Bij deze oplichting hebben verdachte en zijn mededader(s) op slinkse en geraffineerde wijze 30 iPhones afhandig gemaakt. De totale waarde van deze iPhones bedroeg € 13.959,-.
Door zijn handelen heeft verdachte wat betreft alle bewezen verklaarde feiten uitsluitend gehandeld met kennelijk geen ander doel dan zijn eigen financiële voordeel. De rechtbank rekent dit alles verdachte aan.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 30 april 2025. Hieruit blijkt dat verdachte zich in de vijf jaren voorafgaand aan de bewezenverklaarde feiten meermaals schuldig heeft gemaakt aan vermogensdelicten. De rechtbank weegt dit in het nadeel van verdachte mee.
Weliswaar heeft verdachte op de zitting voor een deel van de feiten verklaard dat hij daarvan spijt heeft, maar gelet op de inhoud van zijn verklaring merkt de rechtbank op dat verdachte niet lijkt in te zien hoe kwalijk zijn gedrag is.
Geen eendaadse samenloop
Volgens de raadsvrouw is sprake van eendaadse samenloop ten aanzien van de feiten in zaak A onder 1, 2 en 4 in relatie tot feit 5 in diezelfde zaak. De rechtbank is van oordeel dat hiervan geen sprake is. Verdachte heeft eerst het geld gepind en vervolgens heeft hij het geld op een later moment witgewassen door het geld deels aan anderen af te geven en zijn eigen deel te gebruiken voor zijn eigen onderhoud. Er is dan ook geen sprake van hetzelfde feit waardoor door de omstandigheden waaronder het wordt gepleegd of waarvan het vergezeld gaat tevens een ander strafbaar feit oplevert.
Geen voortgezette handeling
Anders dan door de raadsvrouw aangevoerd is de rechtbank van oordeel dat het bewezenverklaarde in zaak A onder feit 3 en 4 geen voortgezette handeling is. Verdachte heeft eerst besloten om [slachtoffer 3] haar pinpas afhandig te maken, waarna hij vervolgens heeft besloten om met deze pinpas geld te pinnen. Dit zijn twee aparte wilsbesluiten.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft bij het bepalen van de op te leggen straf rekening gehouden met het voorgaande en met hetgeen in andere zaken voor vergelijkbare feiten wordt opgelegd. Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met toepassing van artikel 63 Sr. Alles tezamen ziet de rechtbank, ondanks dat zij tot eenzelfde bewezenverklaring komt als de officier van justitie, aanleiding om af te wijken van de straf zoals die ter zitting is gevorderd. De rechtbank acht de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden passend en geboden.

9.Benadeelde partijen

9.1
Vorderingen benadeelde partijen
In zaak A hebben [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] zich als benadeelde partij in het geding gevoegd. Zij hebben de rechtbank verzocht om toewijzing van hun vordering, en deze te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade. Daarnaast is door hen verzocht de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr aan verdachte op te leggen.
De benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een bedrag van € 300,- aan vergoeding van materiële schade in verband met geld dat hij heeft overgemaakt nadat hij op 7 mei 2024 een berichtje kreeg op zijn telefoon dat hij € 395,41 moest betalen aan de belastingdienst.
De benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert een bedrag van € 6.350,- aan vergoeding van materiële schade, bestaande uit:
- een nieuwe refurbished iPhone ten bedrage van € 500,-;
- geld dat gepind is van de bankrekening met een afgegeven pinpas ten bedrage van € 850,-;
- door een “loverboy” gestolen spaargeld ten bedrage van € 5.000,-.
De benadeelde partij [slachtoffer 5]
De benadeelde partij [slachtoffer 5] vordert een bedrag van € 481,80 aan vergoeding van materiële schade in verband met een valse belastingaanmaning naar aanleiding waarvan zij voornoemd geldbedrag heeft overgemaakt.
De benadeelde partij [slachtoffer 6]
De benadeelde partij [slachtoffer 6] vordert een bedrag van € 1.945,61 aan vergoeding van materiële schade in verband met een verzoek tot betaling van iemand die zich voordeed via Whatsapp voordeed als zijn dochter, waarna hij voornoemd geldbedrag heeft overgemaakt.
9.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] kan worden toegewezen tot een bedrag van € 450,-. Zij heeft daarbij verzocht aan verdachte ook de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Ten aanzien van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] heeft de officier van justitie het standpunt ingenomen dat zij niet-ontvankelijk verklaard dienen te worden in hun vordering, omdat de vorderingen geen verband houden met de door haar bewezen geachte feiten.
9.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] hoogstens toe te wijzen tot een bedrag van € 450,-. Voor het overige gedeelde van de vordering heeft de raadsvrouw verzocht deze af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren.
Ten aanzien de benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] heeft de raadsvrouw verzocht hen niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen omdat deze geen verband hebben met de zaken op de tenlastelegging.
9.4
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] toe tot een bedrag van € 450,-. Dit geldbedrag komt overeen met het geldbedrag dat verdachte heeft opgenomen met haar gestolen pinpas (feit 2). De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, omdat de overige gevorderde geldbedragen geen verband houden met de door de rechtbank bewezen geachte feiten.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmatregel
Het aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] toegewezen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van de schadeveroorzakende gebeurtenis, te weten 10 juli 2024, tot het moment van de algehele voldoening. Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij ten aanzien van de toegewezen schadepost aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, op de wijze zoals hieronder is opgenomen.
Ten aanzien van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6]
De rechtbank verklaart de benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] niet-ontvankelijk in hun vorderingen, omdat niet is gebleken dat aan de benadeelde partijen rechtstreeks schade is toegebracht door de feiten waarvoor verdachte wordt veroordeeld.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 47, 57, 63, 311, 326 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder feit 1, 2, 3, 4 en 5 en in zaak B ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
in zaak A, ten aanzien van feit 1, 2 en 4:
telkens: diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
in zaak A, ten aanzien van feit 5:
witwassen, meermalen gepleegd;
In zaak A, ten aanzien van feit 3 en zaak B:
telkens: medeplegen van oplichting.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] toe tot een bedrag van € 450,- (vierhonderdvijftig euro) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 10 juli 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in haar vordering.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 3] van een bedrag van € 450,00 (vierhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 10 juli 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan 9 dagen gijzeling worden toegepast. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 5] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 6] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. L. Sanders, voorzitter,
mrs. J.G. Vegter en H.H.J. Zevenhuijzen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. Zoetelief, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 juli 2025.
[…]