4.3.1Bewezenverklaring zaak A, feit 1, 2 4 en 5
Omdat verdachte de ten laste gelegde feiten in zaak A onder feit 1, 2, 4 en 5 (deels) heeft bekend en de raadsvrouw geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank met toepassing van het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) met een opsomming van de bewijsmiddelen
De rechtbank baseert zich bij de bewezenverklaring op de redengevende feiten en omstandigheden vervat in de inhoud van:
ten aanzien van zaak A feit 1:
1. de bekennende verklaring van verdachte, zoals afgelegd op de zitting van
10 juni 2025;
2. een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] met nummer [nummer] van 5 mei 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , doorgenummerde bladzijden 303 tot en met 305;
3. een proces-verbaal van bevindingen met nummer [nummer] van 3 juli 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] , inclusief fotoblad, doorgenummerde bladzijden 321 tot en met 328;
ten aanzien van zaak A feit 2:
1. de bekennende verklaring van verdachte, zoals afgelegd op de zitting van
10 juni 2025;
2. een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] met nummer [nummer] van 25 juli 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] , doorgenummerde bladzijden 217 tot en met 219;
3. een proces-verbaal met nummer [nummer] van 28 september 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] , inclusief fotoblad, doorgenummerde bladzijden 225 tot en met 227 en aanvullend dossier, bladzijden 13 en 14;
ten aanzien van zaak A feit 4:
1. de bekennende verklaring van verdachte, zoals afgelegd op de zitting van 10 juni 2025;
2. een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 4] met nummer [nummer] van 7 januari 2025, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6] , doorgenummerde bladzijden 230 tot en met 233;
3. een proces-verbaal van bevindingen met nummer [nummer] van 24 februari 2025, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 7] , inclusief fotoblad, doorgenummerde bladzijden 234 tot en met 246;
ten aanzien van zaak A feit 5
witwassen van € 1.000,- (feit 1), € 450,- (feit 2) en € 1.000,- (feit 4)
1. de bekennende verklaring van verdachte, zoals afgelegd op de zitting van
10 juni 2025;
2. een proces-verbaal van bevindingen met nummer [nummer] van 3 juli 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] , inclusief fotoblad, doorgenummerde bladzijden 321 tot en met 328;
3. een proces-verbaal met nummer [nummer] van 28 september 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] , inclusief fotoblad, doorgenummerde bladzijden 225 tot en met 227 en aanvullend dossier, bladzijden 13 en 14;
4. een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 4] met nummer [nummer] van 7 januari 2025, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6] , doorgenummerde bladzijden 230 tot en met 233;
5. een proces-verbaal van bevindingen met nummer [nummer] van 24 februari 2025, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 7] , inclusief fotoblad, doorgenummerde bladzijden 234 tot en met 246.
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van zaak A feit 5
De rechtbank acht, op grond van de onder rubriek 4.3.1 genoemde bewijsmiddelen, bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen een geldbedrag van € 1.000,- (feit 1), € 450,- (feit 2) en € 1.000,- (feit 4) in [plaats 1] in de periode van 4 mei 2025 tot en met 7 januari 2025. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft op de zitting over het witwassen van deze geldbedragen een bekennende verklaring afgelegd, inhoudende dat hij zich meermaals schuldig heeft gemaakt aan diefstal door middel van een valse sleutel door voornoemde geldbedragen met de pinpas van aangevers te pinnen. Hij kreeg hier een vergoeding voor. Hij heeft verklaard dat hij deze opgenomen geldbedragen vervolgens heeft afgegeven aan zijn opdrachtgevers en zijn deel heeft gebruikt voor zijn dagelijkse uitgaven, waaronder de voetbalcontributie van zijn zoon. De rechtbank is van oordeel dat deze gedragingen van verdachte handelingen zijn waarmee hij de criminele herkomst van het geld heeft verhuld.
Dit heeft tot gevolg dat de rechtbank het verweer van de raadsvrouw dat alleen het eenvoudig witwassen van de geldbedragen kan worden bewezen, verwerpt.
Partiële vrijspraak witwassen van een geldbedrag van in totaal € 2.390,- en medeplegen
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het in vereniging witwassen van een geldbedrag van in totaal € 2.390,-. Het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten dat verdachte (in vereniging) een geldbedrag van € 2.390,- heeft witgewassen. Over het medeplegen van de overige geldbedragen overweegt de rechtbank dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte zich in vereniging heeft schuldig gemaakt aan het opnemen van de geldbedragen van € 1.000,- (feit 1), € 450,- (feit 2) en € 1.000,- (feit 4). De rechtbank kan op basis van het dossier ook niet vaststellen dat verdachte verhullingshandelingen ten aanzien van deze geldbedragen in vereniging heeft gepleegd.
Partiële vrijspraak gewoontewitwassen dan wel witwassen in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van gewoontewitwassen. Verdachte heeft over een periode van negen maanden drie geldbedragen witgewassen. Dit is onvoldoende om aan te kunnen nemen dat verdachte van het plegen van dit delict een gewoonte heeft gemaakt. De rechtbank zal verdachte wegens gebrek aan bewijs ook vrijspreken van het ten laste gelegde witwassen van de drie geldbedragen in de uitoefening van zijn beroep en/of bedrijf.
4.3.2Bewezenverklaring zaak A, feit 3
De rechtbank is van oordeel dat, op grond van de in
bijlage IIvan dit vonnis genoemde bewijsmiddelen, kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van oplichting van [slachtoffer 4] door zich voor te doen als ‘de politie’ en waarbij [slachtoffer 4] is bewogen tot afgifte van een bankpas. De rechtbank acht ook bewezen dat [slachtoffer 4] door deze oplichting eveneens is bewogen tot afgifte van contant geld en sieraden. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij, van dezelfde personen die hem eerder hadden benaderd voor feiten 1 en 2 een bericht te heeft ontvangen om naar de woning van aangeefster te gegaan om daar iets op te halen. Bij haar woning heeft hij van haar een envelop met daarin een pinpas gekregen. Ook heeft verdachte verklaard dat aangeefster
‘volgens mij’aan de telefoon zat. Deze verklaring ondersteunt de aangifte van oplichting, waarin [slachtoffer 4] onder meer heeft verklaard dat zij gedurende het incident telefonisch in gesprek was met iemand die zich voordeed als ‘de politie’. De persoon aan de telefoon zei dat degene die bij haar aanbelde en waarvoor zij de deur opendeed een collega van hem was. De persoon die aan de deur stond is volgens [slachtoffer 4] de woning binnengegaan en zij heeft aan hem, naast haar pinpas, ook cash geld en meerdere sieraden in een envelop meegegeven.
Volgens de raadsvrouw kan niet bewezen worden dat [slachtoffer 4] ook bewogen is tot afgifte van cash geld en sieraden, wegens gebrek aan bewijs dat dit onderdeel van de aangifte ondersteunt. De rechtbank overweegt dat dit niet aan een bewezenverklaring van dit onderdeel van de tenlastelegging in de weg staat, omdat het niet nodig is dat het dossier voor elk onderdeel van de tenlastelegging twee bewijsmiddelen bevat. Het is voldoende als de verklaring van aangeefster op onderdelen wordt ondersteund door ander bewijs, zoals in dit geval de verklaring van verdachte die hij heeft afgelegd ter zitting.
Bewezenverklaring medeplegen
Voor het plegen van deze vorm van oplichting is een gezamenlijke planmatige aanpak, een intensieve en nauwe samenwerking en een duidelijke afstemming tussen de verschillende daders nodig. Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij een bericht kreeg om naar de woning van [slachtoffer 4] te gaan om daar iets op te halen. [slachtoffer 4] werd steeds aan de telefoon gehouden.
De rechtbank gaat er gelet op deze handelwijze vanuit dat er tussen verdachte en zijn mededader(s) de benodigde samenwerking en afstemming voor de oplichting en het aansluitende pinnen is geweest. Verdachte was degene die de pinpas, het contante geld en de sieraden bij [slachtoffer 4] heeft opgehaald en vervolgens met de pas van [slachtoffer 4] heeft gepind. Hiermee was hij een noodzakelijke en wezenlijke schakel. De bijdrage van verdachte zoals hiervoor beschreven is van voldoende gewicht om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank is daarom van oordeel dat medeplegen kan worden bewezen.
Conclusie
Op grond van het vorenstaande concludeert de rechtbank dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van oplichting op 4 december 2024 in [plaats 4] .
4.3.3Bewezenverklaring ten laste gelegde in zaak B
De rechtbank is van oordeel dat, op grond van de in
bijlage IIvan dit vonnis genoemde bewijsmiddelen, kan worden bewezen dat verdachte omstreeks 29 oktober 2024 in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting van [organisatie] , waarbij [organisatie] is bewogen tot afgifte van dertig Apple iPhones. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Wetenschap
De rechtbank acht bewezen dat verdachte, toen hij samen met onder meer medeverdachte [medeverdachte] op 29 oktober 2024 naar [plaats 3] reed, vervolgens de winkel van [winkel] binnenging en daar gesprekken voerde met diverse medewerkers, wist dat [organisatie] zou worden opgelicht. Deze wetenschap leidt de rechtbank af uit het Snapchat-gesprek op 29 oktober 2024 tussen 08:29 uur en 09:03 uur tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] voordat zij naar [winkel] in [plaats 3] reden. Medeverdachte [medeverdachte] vraagt daarin aan verdachte of hij twee gesealde iPhones 13 wil en of verdachte mee gaat met zijn auto om een pakketje op te halen in [plaats 3] . Er zitten volgens de chats van de medeverdachte aan verdachte iPhones in het pakket dat bezorgd gaat worden. Als de medeverdachte schrijft dat er een track and trace is vraagt verdachte of ze zeker worden bezorgd en vervolgens of hij (medeverdachte) niet moet tekenen voor de telefoons. Daarop schrijft de medeverdachte “jawel” “maar ik ga anders trekken als tie ID vraag”. En vervolgens: ‘ik ga blouse Aan doen zwarte broek Netjes gewoon.” En verder vraagt verdachte aan de medeverdachte: “En ik hou 1 of je heb 2 voor mij” waarop de medeverdachte antwoordt: “Ik geef je 2” en dan reageert verdachte met: “Okee safe geseald he”.
Uit deze berichten in samenhang gelezen leidt de rechtbank af dat verdachte wist dat het pakket met iPhones niet voor de medeverdachte bedoeld was.
De rechtbank concludeert op basis van het vorenstaande dat verdachte wetenschap had van de iPhones die medeverdachte [medeverdachte] door middel van oplichting van [organisatie] afhandig zou maken en heeft gemaakt.
Beschikkingsmacht
De rechtbank stelt vast dat deze 30 iPhones ook in de beschikkingsmacht van verdachte waren. Dit leidt de rechtbank af uit het feit dat verdachte bij aanhouding door de politie later die dag is aangetroffen op de bijrijdersstoel van de auto (van de vriendin van) verdachte waarmee hij en zijn medeverdachten naar [winkel] in [plaats 3] zijn gereden. In het dasboardkastje aan de kant van deze bijrijdersstoel trof de politie één van de 30 iPhones aan die op 29 oktober 2024 bezorgd zouden worden bij [winkel] naar aanleiding van een bestelling bij [organisatie] . De overige iPhones zijn eveneens in de auto van verdachte aangetroffen.
Medeplegen
Om tot een bewezenverklaring van medeplegen te kunnen komen, is vereist dat er sprake zou zijn geweest van een nauwe en bewuste samenwerking, waarbij de verdachte met zijn handelen een voldoende significante en wezenlijke bijdrage zou hebben geleverd aan het ten laste gelegde. Bepalend hierbij is of de door betrokkenen geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Het moet gaan om het leveren van een wezenlijke bijdrage door verdachte aan het delict. Niet vereist is dat de medeplegers eenzelfde rol vervullen of dezelfde soort gedragingen verrichten bij de uitvoering van het delict of dat de rollen inwisselbaar zijn.
De rechtbank is van oordeel dat tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] een nauwe en bewuste samenwerking heeft bestaan. Verdachte is samen met onder meer medeverdachte [medeverdachte] naar [plaats 3] gereden. Daar is verdachte bij [winkel] in gesprek gegaan met diverse medewerkers over onder andere kosten voor het laten maken van een autosleutel, kosten van een koppelingsset, kosten voor het uitlijnen van de auto en heeft hij gebruik gemaakt van het toilet. Ondertussen heeft medeverdachte [medeverdachte] buiten gewacht om de pakketten met daarin de 30 iPhones in ontvangst te nemen. Na voor korte tijd de winkel te hebben verlaten, is verdachte weer de winkel binnengegaan om opnieuw in gesprek te gaan met de medewerkers. Gedurende dit gesprek heeft medeverdachte [medeverdachte] zich tegenover de [bezorgingsdienst] -bezorger voorgedaan als medewerker van [winkel] en de pakketten met daarin de 30 iPhones in ontvangst genomen. Verdachte en zijn medeverdachten zijn vervolgens samen de winkel uitgegaan en weggereden. Uit zijn manier van handelen blijkt een significante en wezenlijke bijdrage van verdachte: hij heeft gezorgd voor het vervoer naar [winkel] , vervolgens heeft hij het aanwezige personeel voor langere tijd beziggehouden waardoor zij niet door hadden dat de 30 iPhones door de [bezorgingsdienst] -bezorger werden geleverd en door medeverdachte [medeverdachte] in ontvangst werden genomen. Dit getuigt van een intensieve samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte dit feit heeft medegepleegd.
Conclusie
De rechtbank concludeert dat bewezen kan worden dat verdachte omstreeks 29 oktober 2024 in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting van [organisatie] , waarbij [organisatie] is bewogen tot afgifte van 30 Apple iPhones.