ECLI:NL:RBAMS:2025:4755

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 juni 2025
Publicatiedatum
8 juli 2025
Zaaknummer
13-116200-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op grond van vervallen grondslag van het Europees aanhoudingsbevel

Op 12 juni 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Federaal Parket van België. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Joegoslavië in 1990, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland verblijft en op dat moment gedetineerd was. De officier van justitie had op 2 mei 2025 verzocht om de behandeling van het EAB, dat was uitgevaardigd op 7 april 2025, met als doel de opgeëiste persoon tijdelijk naar België over te brengen voor een zitting op 4 juni 2025. De verdediging stelde echter dat de opgeëiste persoon niet aanwezig kon zijn bij deze zitting, omdat de behandeling van het EAB niet tijdig had plaatsgevonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de grondslag van het EAB en het onderliggende aanhoudingsbevel zijn komen te vervallen, omdat de zitting in België was uitgesteld en er nog geen nieuwe datum was vastgesteld. Hierdoor voldeed het EAB niet aan de eisen van artikel 2 van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft daarom de overlevering geweigerd en vastgesteld dat de overleveringsdetentie was geëindigd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-116200-25
Datum uitspraak: 12 juni 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 2 mei 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 7 april 2025 door het Federaal Parket van België (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Joegoslavië) op [gebroortedag] 1990,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
uit anderen hoofde gedetineerd in de [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 12 juni 2025, in aanwezigheid van mr. N.R. Bakkenes, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. S.J. Römer, advocaat in Amsterdam.
De rechtbank heeft op 12 juni 2025 het onderzoek gesloten en direct uitspraak gedaan.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een Internationaal aanhoudingsbevel bij verstek, uitgevaardigd door een rechter bij de Franstalige rechtbank van eerste aanleg te Brussel, op 31 maart 2025 (de rechtbank merkt op dat de maand foutief is vertaald met 31 oktober 2025 terwijl in het originele EAB en het a-formulier 31/03/2025 vermeld staat).
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [2]
3.1
Weigeringsgrond artikel 2 OLW
Standpunt verdediging
De raadsman heeft naar voren gebracht dat het doel van het EAB was om de opgeëiste persoon op zijn verzoek tijdelijk naar België over te brengen in de periode van 26 mei tot en met 5 juni 2025, zodat hij bij de zitting in de Belgische strafzaak op 4 juni 2025 aanwezig kon zijn. De Belgische advocaat van de opgeëiste persoon heeft op de zitting in België van 31 maart 2025 namelijk aangegeven dat de opgeëiste persoon graag gebruik wilde maken van zijn aanwezigheidsrecht. De bedoeling was dat – nu de opgeëiste persoon uit anderen hoofde gedetineerd zit – er toestemming zou worden gegeven dat hij voor één dag naar België zou mogen, zodat hij het proces in België kon bijwonen door middel van een incidenteel verlof of strafonderbreking. De Belgische autoriteiten hebben een EAB uitgevaardigd, omdat dit de snelste manier leek om de opgeëiste persoon naar België over te brengen voor de zitting van 4 juni 2025. De behandeling van het EAB is echter niet snel genoeg op zitting gepland en inmiddels heeft de zitting in België al plaatsgevonden. De opgeëiste persoon kon aldus niet aanwezig zijn bij deze zitting en de behandeling van de zaak is daarom uitgesteld. Er moet nog een nieuwe zittingsdatum gepland worden. De Belgische advocaat van de opgeëiste persoon is in overleg met de Belgische officier van justitie om te kijken of het EAB kan worden ingetrokken en of er niet een andere mogelijkheid is om hem in België bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig te laten zijn, maar hier is nog geen antwoord op gekomen.
Voordat dit EAB werd uitgevaardigd, zat de opgeëiste persoon in Nederland in detentiefasering, nu hij zijn Nederlandse staf van 45 maanden bijna uitgezeten had. Hij mocht van maandag tot en met vrijdag overdag naar buiten om te werken. In de weekenden was hij vrij en kon hij tijd met familie doorbrengen en hij had een telefoon. Sinds 25 april 2025 zijn deze verloven (vanwege het EAB en als gevolg daarvan de overleveringsdetentie) ingetrokken en zit hij weer in een streng regime binnen de penitentiaire inrichting.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan. Er ligt nog steeds een EAB nu de Belgische autoriteiten niet hebben aangegeven dat het EAB is ingetrokken. Hierop moet beslist worden. Dat er in het EAB specifiek melding van wordt gemaakt dat het EAB is uitgevaardigd voor een bepaalde periode en deze periode nu verstreken is, maakt niet dat de overlevering op grond daarvan kan worden geweigerd. Voorgaande is immers geen weigeringsgrond volgens de OLW. Het doel van het EAB is nog steeds om de opgeëiste persoon bij zijn proces in België aanwezig te laten zijn. Subsidiair heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat als de rechtbank toch nog vragen heeft of België het EAB handhaaft, de behandeling van het EAB kan worden aangehouden om hierover vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Oordeel rechtbank
De rechtbank overweegt dat in het EAB onder e) het volgende is vermeld:
De verdachte [opgeëiste persoon] is momenteel in hechtenis in [detentieplaats] . Hij heeft via zijn advocaat aangegeven om vrijwillig te wensen verschijnen voor op zijn proces in België. Dit Europees aanhoudingsbevel wordt uitgevaardigd met het oog op het verzoek om tijdelijke overlevering van de betrokkene, voor de periode van 26 mei tot en met 5 juni 2025, zodat hij persoonlijk kan deelnemen aan zijn proces (zitting op 4 juni).
In het EAB onder f) is het volgende vermeld:
Dit Europees aanhoudingsbevel wordt uitgevaardigd om de tijdelijke overlevering van de betrokkene te verzoeken zodat hij persoonlijk aan zijn proces kan deelnemen.
Het nationaal aanhoudingsbevel van 31 maart 2025, dat aan het EAB ten grondslag ligt, is aangehecht aan het EAB. Hierin is onder meer vermeld:
De verdachte [opgeëiste persoon] wordt momenteel in hechtenis gehouden in de gevangenis van Dordrecht in Nederland. Zijn raadsman, mr. Thomas Gillis, advocaat bij de Balie van Gent, verzoekt om de persoonlijke verschijning van de verdachte, zodat hij zijn verdediging kan presenteren. Er wordt akte genomen van dit verzoek (…).
Artikel 28/1 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis bepaalt als volgt:
(De rechtbank (...) kan een bevel tot aanhouding uitvaardigen in het geval dat de verdachte niet persoonlijk kan verschijnen omwille van een hechtenis in het buitenland en hijzelf gevraagd heeft om persoonlijk aanwezig te kunnen zijn.)
De rechtbank vaardigt daarom een aanhoudingsbevel uit voor [opgeëiste persoon] (...) om zijn verschijning voor de Franstalige correctionele rechtbank in Brussel mogelijk te maken.
Hieruit blijkt dat het EAB in de onderhavige zaak alleen uitgevaardigd is met het specifieke doel om de opgeëiste persoon, op zijn verzoek, gebruik te kunnen laten maken van zijn aanwezigheidsrecht op de zitting in België op 4 juni 2025. De behandeling van het EAB heeft niet voor die datum kunnen plaatsvinden. Tijdens de behandeling van het EAB is gebleken dat de zitting in België is uitgesteld en dat er een nieuwe zittingsdatum zal worden gepland maar dat deze datum nog niet bekend is. De rechtbank gaat uit van de juistheid van de mededeling van de uitvaardigende justitiële autoriteit in zowel het EAB, het onderliggende aanhoudingsbevel als het a-formulier dat het EAB en het onderliggende arrestatiebevel alleen zijn uitgevaardigd zodat de opgeëiste persoon op 4 juni 2025 aanwezig kon zijn bij de zitting in de Belgische strafzaak. Nu deze zitting is uitgesteld en nog niet bekend is wanneer deze zal plaatsvinden, is de rechtbank van oordeel dat daarmee de grondslag van het EAB en het onderliggende aanhoudingsbevel zijn komen te vervallen. De rechtbank zal gelet daarop de overlevering weigeren.

4.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB niet voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. De overlevering dient dan ook te worden geweigerd.

5.Toepasselijke wetsartikelen

Artikel 2 OLW.

6.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het Federaal Parket van België.
STELT VASTdat de overleveringsdetentie is geëindigd.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. B.M. Vroom-Cramer, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.K. Verbruggen, griffier.
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 12 juni 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie onderdeel e) van het EAB.