ECLI:NL:RBAMS:2025:4996

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 juli 2025
Publicatiedatum
15 juli 2025
Zaaknummer
13/055030-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor het medeplegen van oplichting en witwassen via een online handelsplatform

Op 11 juli 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 40-jarige man, die werd beschuldigd van het medeplegen van twaalf oplichtingen en het witwassen van een geldbedrag. De verdachte had in de periode van 16 mei 2017 tot en met 15 januari 2021 via een online handelsplatform oplichtingen gepleegd door zich voor te doen als een bonafide verkoper van goederen, die hij nooit heeft geleverd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van deze oplichtingen, waarbij hij zijn bankrekening ter beschikking had gesteld voor de transacties. De rechtbank stelde vast dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak met meer dan twee jaar was overschreden, maar oordeelde desondanks dat een taakstraf van 150 uur passend was. Daarnaast werden vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de rechtbank de verdachte aansprakelijk stelde voor de geleden schade. De uitspraak benadrukt de ernst van online fraude en het belang van het beschermen van consumenten in het digitale tijdperk.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/055030-22
Datum uitspraak: 11 juli 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 juni 2025. Verdachte was niet bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie, mr. F.T. Haak, en hetgeen de gemachtigde raadsvrouw van verdachte, mr. S. Melliti, advocaat te Utrecht, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich in de periode van 16 mei 2017 tot en met 15 januari 2021 heeft schuldig gemaakt aan:
Feit 1
het medeplegen van de oplichting van twaalf personen via [handelsplatform] . Subsidiair is dit feit ten laste gelegd als medeplichtigheid aan deze oplichting, doordat verdachte hiertoe zijn bankrekening beschikbaar heeft gesteld.
Feit 2
het medeplegen van het schuldwitwassen van een geldbedrag van ongeveer € 1.470,-. Subsidiair is dit feit ten laste gelegd als medeplichtigheid aan het witwassen, doordat verdachte hiertoe zijn bankrekening beschikbaar heeft gesteld.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide aan verdachte ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen. Ten aanzien van feit 1 heeft de officier gesteld dat verdachte schuldig is aan het medeplegen van de ten laste gelegde oplichtingen. Verdachte had wetenschap van de oplichting, heeft daartoe essentiële handelingen verricht en heeft de buitgemaakte geldbedragen zelf gepind. Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie gesteld dat verdachte schuldig is aan het medeplegen van het schuldwitwassen van de bedragen die door de aangevers op zijn rekening zijn gestort. Verdachte wist dat de geldbedragen afkomstig waren uit enig (eigen) misdrijf en heeft deze bedragen – door deze op zijn bankrekening te ontvangen – verworven en voorhanden gehad.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht om verdachte integraal vrij te spreken. Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het enkele feit dat verdachte zich heeft voorgedaan als een bonafide verkoper terwijl de producten uiteindelijk niet zijn geleverd, geen strafbare oplichting oplevert. Daarbij heeft de raadsvrouw gesteld dat niet is gebleken dat de aangevers door het gebruik van een valse naam door verdachte zijn bewogen tot de afgifte van de gelden. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de geldbedragen niet afkomstig zijn uit enig misdrijf, gelet op de bepleite vrijspraak voor feit 1. Daarnaast stelt de raadsvrouw dat er onvoldoende bewijs bestaat dat verdachte de ten laste gelegde geldbedragen heeft gepind of dat hij wist of moest vermoeden dat de gepinde bedragen van enig misdrijf afkomstig waren.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1 (oplichting via [handelsplatform] )
In het procesdossier bevinden zich in totaal twaalf aangiftes van aangevers die elk verklaren dat zij via het handelsplatform [handelsplatform] een geldbedrag hebben overgemaakt naar rekeningnummer [iban] (dat op naam stond van verdachte), als betaling voor de door hen aangeschafte goederen. Geen van deze aangevers heeft de aan hen verkochte goederen ooit ontvangen. Verdachte heeft in zijn verhoren bij de politie verklaard als enige toegang te hebben tot zijn rekening, maar stelt onder druk zijn bankpasje en [account handelsplatform] te hebben afgegeven.
De rechtbank stelt op basis van de aangiftes vast dat op de website van [handelsplatform] meerdere advertenties zijn geplaatst waarin onder diverse valse gebruikersnamen – waarvan een gedeelte gelijkend aan de naam van verdachte – met onjuiste gegevens (foto’s, woonadres, duur gebruiker van [handelsplatform] ) voornamelijk elektronische apparaten werden aangeboden. Het ging dus om meer dan het zich voordoen als bonafide verkoper. Alle aangevers zijn vervolgens overgegaan tot de aankoop van een product bij één van deze aanbieders en hebben daartoe een geldbedrag overgemaakt op de bankrekening van verdachte. Uit enkele bij de aangiftes gevoegde chatgesprekken volgt dat telkens met het doen van beloftes het vertrouwen bij de aangevers werd gewekt dat na betaling van het overeengekomen geldbedrag het te koop aangeboden goed per post zou worden verzonden. Nadat het geld naar de bankrekening van verdachte was overgemaakt, werd telkens niet meer (inhoudelijk) op berichten van de aangevers gereageerd.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de oplichting van deze aangevers worden bewezen. Door het aannemen van een valse hoedanigheid – in de vorm van verschillende gebruikersnamen en het opgeven van valse woonadressen – is telkens gehandeld volgens een soortgelijke bedrieglijke werkwijze die erop gericht was kopers te bewegen tot betaling, door zich voor te doen als een verkoper die de betreffende goederen ook daadwerkelijk zou kunnen of willen leveren. Uit de omstandigheid dat de aangevers telkens de geldbedragen hebben overgemaakt, is gebleken dat zij daadwerkelijk door deze bedrieglijke werkwijze zijn bewogen tot het overmaken van het geld. Gelet op deze omstandigheden oordeelt de rechtbank dat er niet enkel sprake was van het zich voordoen als bonafide verkoper, waardoor het verweer van de raadsvrouw op dit punt zal worden verworpen.
De rechtbank is daarbij van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van deze oplichting. Hoewel op grond van het procesdossier niet met zekerheid valt vast te stellen dat verdachte de gesprekken via [handelsplatform] heeft gevoerd, heeft verdachte een essentiële rol vervuld bij deze oplichting door zijn bankrekening hiervoor beschikbaar te stellen en de uit oplichting verkregen geldbedragen te pinnen.
Daarnaast overweegt de rechtbank dat het feit dat enkele aangiftes niet zijn ondertekend of zijn voorzien van bankafschriften, niet maakt dat deze niet kunnen worden gebruikt voor het bewijs. Verdachte heeft immers verklaard dat er misbruik is gemaakt via zijn [account handelsplatform] en uit de aangiftes volgt dat de aangevers de geldbedragen hebben overgemaakt naar het rekeningnummer van verdachte. Bovendien wordt een gedeelte van de aangiftes verder onderbouwd door bij de verzoeken tot schadevergoeding gevoegde stukken. Hiermee staat naar het oordeel van de rechtbank voldoende vast dat ook deze aangevers voor de door hen genoemde geldbedragen zijn opgelicht.
De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de oplichting van twaalf aangevers via [handelsplatform] .
Feit 2 (witwassen)
Op de bankrekening van verdachte is in totaal een geldbedrag ter hoogte van € 1.471,90 gestort door de in de tenlastelegging genoemde aangevers. Verdachte heeft in het verhoor bij de politie bekend geldbedragen die op zijn rekening zijn gestort onder dwang te hebben gepind. Verder kan verdachte zich nog specifiek herinneren het door aangever [slachtoffer 1] overgemaakte geldbedrag ter hoogte van € 157,- te hebben gepind. De rechtbank concludeert daarom op basis van deze verklaring en de aangiftes dat de door verdachte gepinde bedragen zien op de door de aangevers overgemaakte geldbedragen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan hiermee worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het eenvoudig witwassen van dit geldbedrag, door deze geldbedragen – die afkomstig waren uit de oplichting via [handelsplatform] – samen met zijn mededaders voorhanden te hebben. Verdachte wist immers dat deze geldbedragen van enig eigen misdrijf afkomstig waren, nu hij zelf heeft verklaard dat zijn [account handelsplatform] en bankrekeningnummer werden gebruikt voor de oplichting van de aangevers.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Feit 1 primairin de periode van 16 mei 2017 tot en met 15 januari 2021 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen telkens met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen telkens door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels.
- [slachtoffer 1] heeft bewogen tot de afgifte van 157,00 euro en
- [slachtoffer 2] heeft bewogen tot de afgifte van 32,00 euro en
- [slachtoffer 3] heeft bewogen tot de afgifte van 110,00 euro en
- [slachtoffer 4] heeft bewogen tot de afgifte van 112,95 euro en
- [slachtoffer 5] heeft bewogen tot de afgifte van 100,00 euro en
- [slachtoffer 6] heeft bewogen tot de afgifte van 100,00 euro en
- [slachtoffer 7] heeft bewogen tot de afgifte van 76,95 euro en
- [slachtoffer 8] heeft bewogen tot de afgifte van 50,00 euro en
- [slachtoffer 9] heeft bewogen tot de afgifte van 125,00 euro en
- [slachtoffer 10] heeft bewogen tot de afgifte van 68,00 euro en
- [slachtoffer 11] heeft bewogen tot de afgifte van 250,00 euro en
- [slachtoffer 12] heeft bewogen tot afgifte van 290,00 euro en
hebbende verdachte en/of zijn mededader toen aldaar telkens met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - telkens valselijk en in strijd met de waarheid,
- op internet via [handelsplatform] in advertenties goederen twee speakers en DVD's en een Philips voorversterker en een Bi minitop(boot) en een PlayStation 4 en een Marantz Discrete Demodulator en een 3DS XL en een Chromecast en een Garmin Edge 530 fietscomputer en een Bose box en een Grafische kaart en videokaart te koop aangeboden en
- daarbij telkens een valse naam gebruikt en
- voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] en [slachtoffer 9] en [slachtoffer 10] en [slachtoffer 11] en [slachtoffer 12] gevraagd het bedrag voor dat goed en bijkomende kosten vooruit te betalen naar rekeningnummer [iban] , ten name van een andere persoon dan verdachte en terwijl dat rekeningnummer in werkelijkheid op naam van verdachte [verdachte] stond en zich aldus voorgedaan als een persoon die het goed zou kunnen en willen leveren, waardoor genoemde personen telkens werden bewogen tot bovenomschreven afgiftes;
Feit 2 primairin de periode van 16 mei 2017 tot en met 15 januari 2021 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, geldbedragen (ongeveer 1.470,00 euro), voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte, wist dat die voorwerpen onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 150 uren.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft bepleit dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak met bijna twee jaar is overschreden en dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Om die reden heeft de raadsvrouw verzocht, indien het tot een strafoplegging komt, om te volstaan met een geheel voorwaardelijke taakstraf.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van diverse oplichtingen, waarbij via het platform [handelsplatform] onder valse namen goederen werden aangeboden die vervolgens niet werden geleverd. Door zijn handelen heeft hij meegewerkt aan grootschalige fraude, waarvan het aantal aangevers dat in deze zaak financieel is benadeeld naar alle waarschijnlijkheid het topje van de ijsberg is. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van de op zijn bankrekening overgemaakte bedragen. Verdachte is hiermee enkel uit geweest op zijn eigen financiële gewin en heeft daarmee doelbewust en systematisch misbruik gemaakt van het vertrouwen van de aangevers. Door dergelijke praktijken wordt het maatschappelijk vertrouwen in online handel en het handelsverkeer ernstig geschaad. De rechtbank rekent verdachte dit aan.
De rechtbank heeft in het kader van de strafoplegging gekeken naar de LOVS-oriëntatiepunten voor fraudedelicten. Daaruit volgt dat bij een benadelingsbedrag tot
€ 10.000,- in beginsel een gevangenisstraf door de duur van maximaal twee maanden of een onvoorwaardelijke taakstraf geïndiceerd is.
De rechtbank houdt verder rekening met het feit dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak fors is overschreden. De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn op 29 oktober 2021 is aangevangen, op het moment dat verdachte in het kader van zijn strafzaak door de politie is gehoord. Er is niet gebleken van bijzondere omstandigheden, die maken dat de inhoudelijke behandeling van de zaak binnen twee jaar na deze datum niet mogelijk was. Desondanks heeft verdachte pas in juni 2025 een dagvaarding van het Openbaar Ministerie ontvangen en doet de rechtbank pas op 11 juli 2025 uitspraak in de zaak. De redelijke termijn is daarmee met bijna 21 maanden overschreden, gedurende welke tijd verdachte blijkens zijn strafblad van 19 mei 2025 geen nieuwe relevante strafbare feiten heeft gepleegd. Om deze redenen ziet de rechtbank geen aanleiding om een voorwaardelijk strafdeel op te leggen. Daarnaast merkt de rechtbank op dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie geëiste taakstraf voor de duur van 150 uur passend is en recht doet aan de ernst van de gepleegde feiten..

8.De benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

8.1.
De vorderingen van de benadeelde partijen
In deze zaak hebben zich zeven van de twaalf aangevers in het strafproces gevoegd als benadeelde partij door indiening van een vordering tot schadevergoeding. Alle vorderingen zien toe op de door hen geleden materiële schade als gevolg van het overmaken van geldbedragen op rekeningnummers waartoe verdachte toegang had.
8.2.
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
Zowel de officier van justitie als de raadsvrouw van verdachte hebben zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] dient te worden gematigd tot een bedrag van € 157,- en dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] dient te worden afgewezen. Voor het overige heeft de officier van justitie gesteld dat de vorderingen van de andere benadeelde partijen volledig moeten worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast moet aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht worden opgelegd.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De volgende benadeelde partijen hebben materiële schadevergoeding gevorderd ter hoogte van de door hen overgemaakte geldbedragen voor de aankoop van niet geleverde producten:
  • [slachtoffer 1] (€ 332,-);
  • [slachtoffer 2] (€ 150,-)
  • [slachtoffer 3] (€ 110,-);
  • [slachtoffer 5] (€ 100,-);
  • [slachtoffer 6] (€ 100,-);
  • [slachtoffer 9] (€ 125,-);
  • [slachtoffer 11] (€ 250,-).
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] is de rechtbank van oordeel dat deze dient te worden toegewezen tot een bedrag ter hoogte van € 157,-, nu uit de aangifte volgt dat dit geldbedrag naar de rekening van verdachte is overgemaakt en ten aanzien van het resterende bedrag niet kan worden vastgesteld dat dit rechtstreekse schade betreft uit het aan verdachte tenlastegelegde. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] zal door de rechtbank worden afgewezen. Uit het verzoek tot schadevergoeding volgt immers dat de gevorderde schade voor het gehele bedrag reeds is terugbetaald door de [naam bank] .
De rechtbank acht de overige vorderingen, die allen voldoende zijn onderbouwd door middel van in ieder geval een aangifte en in sommige gevallen ook een bewijs van afschrijving van het genoemde geldbedrag, geheel toewijsbaar. Verdachte is aansprakelijk voor deze geleden schade. De rechtbank zal deze vorderingen daarom toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het indienen van de vorderingen tot schadevergoeding. Daarnaast zal de rechtbank ook de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opleggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 47, 57, 326 en 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1 primair
medeplegen van oplichting
Feit 2 primair
medeplegen van eenvoudig witwassen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 75 (vijfenzeventig) dagen.
Vorderingen benadeelde partijen
1. Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 157,- (honderdzevenenvijftig euro)aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van vanaf het moment van het indienen van de vordering tot schadevergoeding tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in zijn vordering.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de staat een bedrag van
€ 157,- (honderdzevenenvijftig euro)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het indienen van de vordering tot schadevergoeding op 6 februari 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 3 (drie) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
2. Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] toe tot een bedrag van € 110,- (honderdtien euro)aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het indienen van de vordering tot schadevergoeding tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 3] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de staat een bedrag van
€ 110,- (honderdtien euro)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het indienen van de vordering tot schadevergoeding op 27 juni 2025 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 2 (twee) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
3. Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] toe tot een bedrag van € 100,- (honderd euro)aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het indienen van de vordering tot schadevergoeding tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 5] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 5] aan de staat een bedrag van
€ 100,- (honderd euro)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het indienen van de vordering tot schadevergoeding op 29 december 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 2 (twee) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
4. Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6] toe tot een bedrag van € 100,- (honderd euro)aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het indienen van de vordering tot schadevergoeding tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 6] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 6] aan de staat een bedrag van
€ 100,- (honderd euro)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het indienen van de vordering tot schadevergoeding op 23 mei 2025 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 2 (twee) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
5. Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 9] toe tot een bedrag van € 125,- (honderdvijfentwintig euro)aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het indienen van de vordering tot schadevergoeding tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 9] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 9] aan de staat een bedrag van
€ 125,- (honderdvijfentwintig euro)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het indienen van de vordering tot schadevergoeding op 30 december 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 2 (twee) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.

6. Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 11] toe tot een bedrag van

€ 250,- (tweehonderdvijftig euro)aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het indienen van de vordering tot schadevergoeding tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 11] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 11] aan de staat een bedrag van
€ 250,- (tweehonderdvijftig euro)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het indienen van de vordering tot schadevergoeding op 29 december 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 5 (vijf) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.

7.Wijstde vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] af

Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M. van Hall, voorzitter,
mrs. H.J. Bos en G. Demmink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Bos, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 juli 2025.
[…]
[…][…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…][…]
[…]
[…]
[…]
[…][…]
[…][…]
[…]
[…]
[…]