ECLI:NL:RBAMS:2025:4997

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 juli 2025
Publicatiedatum
15 juli 2025
Zaaknummer
13/055029-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor witwassen en medeplichtigheid aan witwassen van geldbedragen afkomstig uit oplichtingen via Marktplaats- en helpdeskfraude

In deze zaak is een 31-jarige man veroordeeld tot een taakstraf van 50 uren voor het witwassen van een geldbedrag van € 4.661,- dat afkomstig was uit oplichtingen via Marktplaats- en helpdeskfraude. De rechtbank Amsterdam heeft op 11 juli 2025 uitspraak gedaan na een onderzoek ter terechtzitting op 27 juni 2025, waarbij de verdachte niet aanwezig was. De officier van justitie, mr. F.T. Haak, en de raadsman van de verdachte, mr. M.S. Rozenbeek, hebben hun standpunten naar voren gebracht. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het witwassen van een geldbedrag van € 4.661,-, dat in twee delen is verkregen: € 4.000,- door middel van helpdeskfraude en € 661,- door Marktplaatsfraude. De rechtbank oordeelde dat de verdachte door zijn bankrekening ter beschikking te stellen en het geld te pinnen, een cruciale rol heeft gespeeld in het witwassen van deze bedragen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak, wat heeft geleid tot de beslissing om geen voorwaardelijke straf op te leggen. Daarnaast zijn vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk is gesteld voor de geleden schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/055029-22
Datum uitspraak: 11 juli 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1994,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 juni 2025. Verdachte was niet bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie, mr. F.T. Haak, en hetgeen de gemachtigde raadsman van verdachte, mr. M.S. Rozenbeek, advocaat te Haarlem, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich in de periode van 11 januari 2021 tot 8 februari 2021 heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van het witwassen van een geldbedrag van € 4.661,-. Subsidiair is dit feit ten laste gelegd als medeplichtigheid aan het witwassen van dit geldbedrag.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het witwassen van een geldbedrag van € 4.000,- en de medeplichtigheid aan het witwassen van een geldbedrag van € 661,-.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft geen bewijsverweer gevoerd.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Helpdeskfraude
Aangever [aangever 1] verklaart in zijn aangifte op 8 februari 2021 te zijn gebeld door een man die hem vertelde werkzaam te zijn voor de fraudelijn van de ING-bank. Aan aangever [aangever 1] werd verteld dat er verdachte transacties plaatsvonden op zijn bankrekening, waardoor zijn geld veilig moest worden gesteld op een depositorekening. Aangever heeft hierop een geldbedrag van € 4.000,- overgeschreven naar het rekeningnummer [rekeningnummer 1] dat op naam stond van verdachte. Na contact met de daadwerkelijke helpdesk van de ING-bank, blijkt aangever te zijn opgelicht.
Verdachte heeft in het politieverhoor op 27 januari 2022 verklaard dat een vriend van hem in februari 2021 vroeg of hij een geldbedrag op de ABN AMRO-rekening van verdachte mocht storten. Verdachte heeft dit geldbedrag – naar eigen zeggen € 4.000,- – vervolgens gepind en aan zijn vriend gegeven.
Naar het oordeel van de rechtbank kan hiermee worden bewezen dat verdachte zich door het voorhanden hebben van de € 4.000,- schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van dit geldbedrag. Door een aanzienlijk geldbedrag op zijn rekening te laten storten en dit geldbedrag vervolgens te pinnen, heeft verdachte hiertoe meerdere uitvoeringshandelingen verricht. Verder heeft verdachte geen navraag gedaan naar de herkomst van het geldbedrag, waardoor hij op zijn minst de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit geldbedrag afkomstig was uit enig misdrijf. Dat dit geldbedrag ook daadwerkelijk afkomstig was uit enig misdrijf, volgt uit de aangifte van aangever [aangever 1] .
Daarbij overweegt de rechtbank dat er geen sprake is van het medeplegen van dit feit, nu uit het procesdossier niet volgt dat verdachte zelf betrokken is geweest bij de oplichting. Hierdoor heeft verdachte het geldbedrag voorhanden gehad terwijl hij wist dat dit afkomstig was uit enig misdrijf, terwijl de onbekend gebleven vriend van verdachte het geldbedrag later voorhanden heeft gekregen en hiermee een geldbedrag afkomstig uit enig eigen misdrijf voorhanden heeft gehad.
Marktplaatsfraude
In de periode van 11 tot 18 januari 2021 worden vier aangiftes gedaan door aangevers die allen verklaren een geldbedrag hebben overgemaakt naar rekeningnummer [rekeningnummer 2] , als betaling voor de door hen aangeschafte goederen. Geen van deze aangevers heeft de aan hen beloofde goederen ooit ontvangen. Verdachte heeft in het politieverhoor op 27 januari 2022 verklaard dat hij op verzoek van een vriend een rekening bij de BUNQ-bank heeft geopend, zodat zijn vriend hier geldbedragen op kon storten. Deze geldbedragen zou verdachte voor zijn vriend hebben moeten pinnen, hetgeen volgens hem niet is gebeurd.
Naar het oordeel van de rechtbank kan hiermee worden bewezen dat verdachte medeplichtig is geweest aan het witwassen van deze geldbedragen (met een totaalbedrag van € 661,-). Door een bankrekening te openen en deze beschikbaar te stellen heeft verdachte hiertoe gelegenheid en middelen verschaft, terwijl hij hiermee ook voorwaardelijk opzet had op het witwassen. Verdachte heeft immers – door niet door te vragen naar de herkomst van de stortingen – bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn rekening zou worden gebruikt om geldbedragen wit te wassen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Primairin de periode van 11 januari 2021 tot en met 8 februari 2021, in Nederland een geldbedrag van (4.000,00 euro), - voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wisten dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
Subsidiaironbekend gebleven personen in de periode van 11 januari 2021 tot en met 8 februari 2021, in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen geldbedragen (661,00 euro), - heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl die onbekend gebleven personen wisten, althans redelijkerwijs moesten vermoeden dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf bij en tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 11 januari 2021 tot en met 8 februari 2021 in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en opzettelijk gelegenheid en middelen heeft verschaft, door zijn bankrekening ter beschikking te stellen;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke taakstraf voor de van 50 uren.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft gesteld dat vanwege het tijdsverloop en de beperkte rol van verdachte dient te worden volstaan met een geheel voorwaardelijke (taak)straf.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van € 4.661,-, dat afkomstig was van oplichtingen via Marktplaats- en helpdeskfraude. Hierbij heeft verdachte een cruciale rol gespeeld door zijn bankrekening beschikbaar te stellen en een groot gedeelte van dit geldbedrag te pinnen. Door zijn handelen heeft verdachte er mede voor gezorgd dat de opbrengsten van deze misdrijven aan het zicht zijn onttrokken en dat daaraan een schijnbaar legale herkomst is gegeven. Bovendien is hiermee forse financiële schade toegebracht aan de slachtoffers.
De rechtbank heeft in het kader van de strafoplegging gekeken naar de LOVS-oriëntatiepunten voor fraudedelicten. Daaruit volgt dat bij een benadelingsbedrag tot
€ 10.000,- in beginsel een gevangenisstraf door de duur van maximaal twee maanden of een onvoorwaardelijke taakstraf geïndiceerd is. Gelet op deze oriëntatiepunten en de forse omvang van de fraude – waarbij in een maand tijd een geldbedrag van € 4.661,- via de bankrekeningen van verdachte is witgewassen – is de rechtbank, in tegenstelling tot de officier van justitie, van oordeel dat niet enkel kan worden volstaan met de oplegging van een voorwaardelijke taakstraf.
De rechtbank houdt verder rekening met het feit dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak fors is overschreden. De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn op 27 januari 2022 is aangevangen, op het moment dat verdachte in het kader van zijn strafzaak door de politie is gehoord. Er is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die maken dat de inhoudelijke behandeling van de zaak binnen twee jaar na deze datum niet mogelijk was. Desondanks heeft verdachte pas in juni 2025 een dagvaarding van het Openbaar Ministerie ontvangen en doet de rechtbank pas op 11 juli 2025 uitspraak in de zaak. De redelijke termijn is daarmee met bijna 18 maanden overschreden, gedurende welke tijd verdachte blijkens zijn strafblad van 19 mei 2025 geen nieuwe relevante strafbare feiten heeft gepleegd. Om deze redenen ziet de rechtbank geen aanleiding om een voorwaardelijk strafdeel op te leggen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 50 uren passend is en recht doet aan de ernst van de gepleegde feiten.

8.De benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

8.1.
De vorderingen van de benadeelde partijen
In deze zaak hebben zich drie van de vijf aangevers in het strafproces gevoegd als benadeelde partij door indiening van een vordering tot schadevergoeding. Alle vorderingen zien toe op de door hen geleden materiële schade als gevolg van het overmaken van geldbedragen op rekeningnummers waartoe verdachte toegang had.
8.2.
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen volledig moeten worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast moet aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht worden opgelegd.
De raadsman van verdachte heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De volgende benadeelde partijen hebben materiële schadevergoeding gevorderd ter hoogte van de door hen overgemaakte geldbedragen voor de aankoop van niet geleverde producten:
  • [aangever 2] (€ 136,75);
  • [aangever 3] (€ 136,75);
  • [aangever 4] (€ 225,-).
De rechtbank acht deze vorderingen, die alleen zijn onderbouwd door middel van in ieder geval een aangifte en ten aanzien van de benadeelde partijen [aangever 3] en [aangever 4] ook een bewijs van afschrijving van het genoemde geldbedrag, geheel toewijsbaar. Verdachte is aansprakelijk voor deze geleden schade. De rechtbank zal deze vorderingen daarom toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het indienen van de vorderingen tot schadevergoeding. Daarnaast zal de rechtbank ook de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opleggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 48, 49, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
witwassen en medeplichtigheid aan witwassen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
50 (vijftig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 25 (vijfentwintig) dagen.
Vorderingen benadeelde partijen

1. Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever 2] toe tot een bedrag van

€ 136,75,- (honderdzesendertig euro en vijfenzeventig cent)aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het indienen van de vordering tot schadevergoeding tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangever 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangever 2] aan de staat een bedrag van
€ 136,75,- (honderdzesendertig euro en vijfenzeventig cent)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het indienen van de vordering tot schadevergoeding 27 december 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 2 (twee) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.

2. Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever 3] toe tot een bedrag van

€ 136,75,- (honderdzesendertig euro en vijfenzeventig cent)aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het indienen van de vordering tot schadevergoeding tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangever 3] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangever 3] aan de staat een bedrag van
€ 136,75,- (honderdzesendertig euro en vijfenzeventig cent)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het indienen van de vordering tot schadevergoeding op 9 januari 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 2 (twee) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.

3. Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever 4] toe tot een bedrag van

€ 225,- (tweehonderdvijfentwintig euro)aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het indienen van de vordering tot schadevergoeding tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangever 4] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangever 4] aan de staat een bedrag van
€ 225,- (tweehonderdvijfentwintig euro)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het indienen van de vordering tot schadevergoeding op 27 december 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 4 (vier) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M. van Hall, voorzitter,
mrs. H.J. Bos en G. Demmink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Bos, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 juli 2025.