ECLI:NL:RBAMS:2025:5176

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 juli 2025
Publicatiedatum
17 juli 2025
Zaaknummer
13/133757-25 (EAB II)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot risico op onmenselijke detentieomstandigheden in Letland

Op 16 juli 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) tegen een opgeëiste persoon, die in Nederland verblijft. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon bij overlevering aan Letland een individueel reëel risico loopt op onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat op 14 november 2018 door Letland is uitgevaardigd. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak uitgesteld en de termijn voor uitspraak verlengd, omdat er onvoldoende garanties zijn dat de opgeëiste persoon adequaat beschermd zal worden tegen de risico's die hij in Letland loopt. De rechtbank heeft ook de mogelijkheid van gelijkstelling met een Nederlander besproken, maar heeft besloten om hierover nog geen definitieve uitspraak te doen. De rechtbank heeft de Letse autoriteiten de gelegenheid gegeven om binnen een redelijke termijn aanvullende informatie te verstrekken over de detentieomstandigheden en de bescherming van de opgeëiste persoon. De zaak zal opnieuw worden behandeld uiterlijk tien dagen na 14 augustus 2025, afhankelijk van de ontwikkelingen in de situatie van de opgeëiste persoon.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13-133757-25 (EAB II)
Datum uitspraak: 16 juli 2025
TUSSEN-UITSPRAAK
op de vordering van 14 mei 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 14 november 2018 door de
Prosecutor General's Office of the Replic of Latvia,Letland (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1993 te [geboorteplaats] , (Letland),
verblijfadres: [adres]
,
nu gedetineerd in P.I. Grave,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 2 juli 2025, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. L.C. Cox, advocaat in Amersfoort en door een tolk in de Russische taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met dertig dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenneming bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Letse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een beslissing van het
Preiļi District Court of 10 March 2015, by which the security measure - arrest - was appliedmet referentie No.: 13190000418.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Lets recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid; feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer – kort gezegd - voldaan is aan het vereiste dat op het feit naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld en dat het feit ook naar Nederlands recht strafbaar is.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw verzoekt de rechtbank om de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander om zo, in geval van veroordeling tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering aan de uitvaardigende lidstaat, die straf vervolgens in Nederland te kunnen ondergaan. Opgeëiste persoon is in 2015 uit Letland vertrokken om daar niet in de gevangenis te hoeven zitten. Hij heeft zich daarom uitgegeven voor zijn broer. Uit alle overgelegde stukken in samenhang beschouwd blijkt dat het de opgeëiste persoon is geweest die zich in 2019 in Nederland heeft gevestigd op naam van zijn broer en dat hij vervolgens vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Als de rechtbank dit standpunt onderschrijft dient de behandeling van de zaak te worden aangehouden om een IND-advies op te vragen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon niet in aanmerking komt voor gelijkstelling, omdat de opgeëiste persoon niet heeft aangetoond dat degene is geweest die vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Dit blijkt niet uit de overgelegde stukken. Subsidiair heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op basis van artikel 6, derde lid, van de OLW zijn voldaan aan de volgende vereisten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest als gevolg van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 6 OLW een facultatieve weigeringsgrond betreft. Dat betekent dat de rechtbank kan afzien van weigering van de overlevering, ook indien aan de voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander zou zijn voldaan.
De rechtbank ziet mogelijk aanleiding om af te zien van weigering op grond van artikel 6, ook al zou de opgeëiste persoon vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland hebben aangetoond en ook al zou vanuit het perspectief van maatschappelijke re-integratie de tenuitvoerlegging van de straf beter in Nederland kunnen plaatvinden, hetgeen de rechtbank thans in het midden laat.
In dit specifieke geval staat immers vast dat de opgeëiste persoon in Nederland heeft verbleven onder een valse identiteit (namelijk die van zijn broer). De opgeëiste persoon heeft bij zijn verhoor en ter zitting verklaard dat hij zich heeft voorgedaan als zijn broer om te voorkomen dat hij zijn straf in Letland zou moeten ondergaan. Daarmee heeft hij zich bewust verscholen voor de autoriteiten. Van dergelijk gedrag zou de opgeëiste persoon niet moeten kunnen profiteren.
Niettemin zal de rechtbank nog geen beslissing nemen over de toepassing van artikel 6 OLW. Nu de rechtbank hierna zal vaststellen dat de opgeëiste persoon bij overlevering aan Letland een individueel reëel risico op onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden loopt in de zin van artikel 4 van het Handvest en daarom de beslissing over de overlevering zal uitstellen, is het niet uitgesloten dat de rechtbank uiteindelijk de officier van justitie niet-ontvankelijk zal moeten verklaren in haar vordering overeenkomstig artikel 28, derde lid, OLW, waarmee de overleveringsprocedure wordt beëindigd. Ter voorkoming van straffeloosheid is de uitvoerende rechterlijke autoriteit in een dergelijk geval volgens de advocaat t-generaal bij het Hof van Justitie van de Europese Unie A. Rantos in de conclusie van 10 juli 2025 in de zaken Rugu C-722/23 en Aucroix C-91/24, ECLI:EU:C:2025:549, verplicht artikel 4, punt 6, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ toe te passen op een onderdaan of ingezetene van de uitvoerende lidstaat, voor zover de procedure en voorwaarden van Kaderbesluit 2008/909/JBZ in acht worden genomen.
Als de Letse autoriteiten er niet in slagen het individuele gevaar weg te nemen binnen de redelijke termijn, dan zal de rechtbank zich op de nadere zitting moeten buigen over de vraag of zij de uitspraak van het Hof van Justitie in de genoemde zaken zal afwachten.

6.Artikel 11 OLW detentieomstandigheden in Letland

Inleiding
De rechtbank heeft, onder meer in haar uitspraken van 21 februari 2024 [4] en 19 september 2024 [5] , geoordeeld dat sprake is van een algemeen reëel gevaar dat gedetineerden in Letland aan een onmenselijke of vernederende behandeling zullen worden blootgesteld. Het algemene gevaar ziet met name op het bestaan van een informele hiërarchie onder gedetineerden (het ‘kastenstelsel’) in de Letse gevangenissen, met geweld tegen en een vernederende behandeling van gedetineerden in de lagere kasten als gevolg.
Dat betekent dat de rechtbank ook in deze zaak concreet en nauwkeurig moet beoordelen of er zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon dit gevaar zal lopen na overlevering aan Letland.
Op 10 juni 2025 heeft
the Head, Colonel, Prison Administration Republic of Latviade volgende informatie verstrekt in antwoord op door de officier van justitie gestelde vragen:
“(…)
The Administration would like to inform that in case of extradition to the Republic of Latvia, [opgeëiste persoon] will initially be placed in the Remand (Investigation) Prison Section of the Riga Central Prison, where he will be held until the moment when the relevant decision will be taken within the criminal case No. l 3190000418, or when the relevant court decision comes into legal effect and will be handed over for execution.
(…)
The Administration guarantees that:

1. in all places of imprisonment, the area of single-occupancy living premises where [opgeëiste persoon] can be accommodated shall not be less than 4 m2 without sanitary facilities (excluding the area of sanitary facilities).

2. in all places of imprisonment, in the multiple-occupancy living premises where [opgeëiste persoon] can be accommodated, to him will be available not less than 4 m2 of living space (including the area of sanitary facilities). There are approximately 15 multi­occupancy living premises in Daugavgrīva Prison Prison and Jelgava Prison, the area of which (excluding sanitary facilities) ranges from 3,5 m2 to 4 m2 for one imprisoned person. The area of other multiple-occupancy living premises (excluding sanitary facilities) in Daugavgrīva PrisonPrison, Jelgava Prison and in other places of detention ranges from 4 m2 to 10 m2 for one imprisoned person.

(…)
[6] The Administration informs that specific and targeted protection of imprisoned persons is ensured in places of imprisonment in the event of a serious threat. For example, relocation to another cell or unit in order to prevent direct contact with the potential "sources" of threat. Relocation to another block in case if enhanced protection is required. Transfer to another place of imprisonment if other measures are not sufficiently effective or effectual.
In situations where relocation is not possible or will not be effective, the officials of the place of imprisonment carry out increased supervision (monitoring) of the specific prisoner, including regular checks of the cells and the unit. Video surveillance cameras are also used to identify conflict and threat situations. In addition, officials of the place of imprisonment react promptly to any threats. In the event of a threat, any imprisoned person, at any time of the day or night, can contact the officials providing round-the-clock supervision of prisoners.
In places of imprisonment, each event is examined individually in order to select the most appropriate and effective measures to protect the relevant prisoner, taking into account the following: severity and sources of the threat, the need for security for the prisoner, possible conflict situations in the place of imprisonment, and CPT recommendations.
Thus, in the places of imprisonment in the Republic of Latvia, targeted and effective protection of the imprisoned person is ensured on the basis of an individual risk assessment and by applying the most appropriate security measures.
(…)
[9] The Administration informs that uninterrupted day and night (24-hour) monitoring system in places of imprisonment provides active and preventive protection for the imprisoned persons, including situations when a prisoner is at risk of violence or inhuman treatment due to the informal hierarchy.
A system of uninterrupted 24-hour monitoring includes - video surveillance and regular inspections carried out by the staff. It should be noted that video surveillance cameras allow for the prompt identification of any suspicious or aggressive situations. Video surveillance cameras are placed in common areas, transit areas, and other critical locations, ensuring constant monitoring of the situation.
Video surveillance is combined with the prompt actions by the officials, ensuring timely intervention in the event of violence or threats.
In addition, it should be noted that prison officials carry out both scheduled and unscheduled inspections of cells (including units, living quarters, common areas, etc.), thus systematically monitoring the behaviour of imprisoned persons, the presence of injuries, and the general atmosphere in the room. Uninterrupted 24-hour monitoring helps staff to quickly identify potential conflicts, situations of tension or signs of emotional distress. Regular patrolling by staff ensures that imprisoned persons are not left unattended for too long, thus reducing the likelihood of violence.
If a risk of violence or degrading treatment is detected, then immediate protective measures are taken, namely, immediate transfer of the relevant prisoner to another cell, unit or other, more secure premises of the place of imprisonment. There shall be ensured (if necessary) separate isolation from potential sources of danger. Also, staff may monitor any specific prisoner more closely, thus ensuring that this person is protected.
Any imprisoned person who feels threatened or has found himself in a violent environment has the possibility to contact officials at any time of the day and request to be protected. In turn, officials are obliged to promptly assess the situation and make appropriate decisions to guarantee each prisoner's safety.
In summary, the uninterrupted 24-hour (that is - 24/7) monitoring system combines video surveillance, regular inspections by staff and prompt actions to effectively prevent violence and to ensure the protection of prisoners from inhuman or degrading treatment.
[9a] The Administration informs that the places of imprisonment in the Republic of Latvia are subject to uninterrupted surveillance and prompt access to officials, which guarantees that imprisoned persons have a possibility to directly address the prison officials at any time in a situation where there is a threat.
An imprisoned person can contact officials using several mechanisms: during the daily verification of the number of imprisoned persons - prisoner can communicate with the staff directly; a call button in the cell - a signal is immediately sent to the supervisory officials; knocking on the cell door - prisoner can thus draw the attention of the staff; applying for a conversation with: the head of the place of imprisonment or his deputy, officials of the Security Unit, officials of the Monitoring Unit, officials of the Resocialisation Unit, and others. For example, officials of the Monitoring Unit regularly carry out regime measures and, while conducting cell checks and rounds, are located in places visible and accessible to prisoners. This includes accompanying prisoners to various activities (telephone calls, meetings, walks, going to shower, sports activities, visits to educational institutions, etc.). This system ensures that prisoners always have an opportunity to communicate with an official, either in an unobtrusive or direct manner, depending on the situation.
If a prisoner reports about a presence of threat, an official immediately assesses the situation and takes the necessary protective measures, such as moving this prisoner to another cell or a more secure room, increasing monitoring and video surveillance, and conducting a prompt examination of the situation to identify the source of threat and to prevent a recurrence of threat.
In the places of imprisonment of the Republic of Latvia, there is provided a vast and diverse communication system, which allows imprisoned persons to directly address officials at any time. Every official on duty is responsible for responding immediately to a prisoner's complaint or request for assistance in order to ensure this person's safety and prevent any possible risks to his I her health or life.
[9b] The Administration informs that the places of imprisonment in the Republic of Latvia are provided with sufficient quantity of staff to act in a timely manner in order to guarantee the safety of imprisoned persons and to prevent situations of danger.
Officials responsible for the monitoring of imprisoned persons are placed in strategically important positions, which allows to ensure constant monitoring and quick response to threatening situations. The duties of officials are distributed in such a way as to ensure that all imprisoned persons are supervised at all times in accordance with the determined regime and internal rules. The duties of officials include, for example: ensuring mandatory isolation and control of imprisoned persons; responding to situations requiring prompt assistance or protection; preventing unauthorized contact among prisoners, or between prisoners and third parties.
The number of officials on duty is sufficient to ensure continuous monitoring and timely intervention. Officials are placed in such a way as to manage situations promptly and to respond to any situations involving violence, threat or conflicts.
Officials regularly carry out inspections of cells and the place of imprisonment in general in order to identify potential sources of danger in a timely manner. Officials are trained to act in crisis situations to ensure the safety of imprisoned persons and to prevent violence or inhumane treatment. Video surveillance and other technical means are used to quickly identify potential risks.
Taking into consideration the above-mentioned, in places of imprisonment in the Republic of Latvia there is ensured uninterrupted and effective monitoring, and the number of officials is sufficient to respond appropriately in all situations, thus guaranteeing the safety of imprisoned persons and precluding situations of threat.
[10) The Administration informs that if an imprisoned person is at risk of inhuman or degrading treatment, then his / her transfer to another cell or ward is carried out immediately - as soon as a threat is identified or if there is an objectively provable menace to the prisoner's safety.
(…)”
Standpunten van de raadsvrouw en de officier van justitie
De raadsvrouw en de officier van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat de verstrekte informatie het vastgestelde algemeen reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling in detentie in Letland voor de opgeëiste persoon niet heeft weggenomen en dat dus een individueel gevaar voor de opgeëiste persoon kan worden vastgesteld.
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht geen gevolg te geven aan het EAB en de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren.
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de beslissing op het EAB aan te houden en nog een redelijke termijn te stellen voor de Letse autoriteiten om alsnog het individuele gevaar voor de opgeëiste persoon weg te nemen.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank hebben de Letse autoriteiten onvoldoende antwoord gegeven op de cruciale vraag naar de concrete bescherming van de opgeëiste persoon tegen geweld en andere negatieve gevolgen van het kastenstelsel. De informatie die is gegeven, is van algemene aard en ziet niet of nauwelijks op de concrete situatie van de opgeëiste persoon. Daarbij blijft onduidelijk in welke penitentiaire inrichting de opgeëiste persoon hoogstwaarschijnlijk, nadat hij in
the Investigative Prison Unit of Riga Central Prisonis geplaatst, zal worden gedetineerd. Daardoor is een nader onderzoek naar de concrete situatie waarin de opgeëiste persoon terecht zal komen na een overlevering aan de uitvaardigende justitiële autoriteit niet mogelijk. Gelet op voorgaande is het vastgestelde algemene gevaar niet weggenomen voor de opgeëiste persoon. Bij deze stand van zaken is er voor de opgeëiste persoon een reëel gevaar dat hij in detentie in Letland onmenselijk of vernederend zal worden behandeld.
Nu er een individueel gevaar voor de opgeëiste persoon wordt aangenomen, dient de rechtbank de beslissing aan te houden op grond van artikel 11, tweede lid, OLW, tenzij evident is dat het gevaar niet binnen een redelijke termijn zal worden weggenomen als gevolg van een wijziging in de omstandigheden. Hoewel het in deze fase niet aan de rechtbank is om vragen te formuleren (maar aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om – mede tegen de achtergrond van de recente
‘prison standard’van het CPT ‘
Informal prisoner hierarchy’(CPT/Inf (2025) 12 )-informatie te verstrekken waaruit een wijziging van de omstandigheden blijkt), acht de rechtbank het niet geheel ondenkbaar dat aanvullende informatie met betrekking tot de hierboven genoemde zorgelijke aspecten, mogelijk een dergelijke wijziging zou kunnen opleveren. Daarbij komt dat, zoals volgt uit hetgeen onder 5 is overwogen, de rechtbank het onderzoek toch al zou schorsen in afwachting van de uitspraak van het Hof van Justitie in de daar genoemde zaken, indien zij de officier van justitie nu al niet-ontvankelijk zou verklaren.
Daarom houdt de rechtbank de beslissing over de overlevering aan op grond van artikel 11, tweede lid, OLW. Ingevolge artikel 11, derde lid, OLW wordt de uitvaardigende justitiële autoriteit daarvan onder opgave van redenen van de aanhouding in kennis gesteld door de officier van justitie. Gedurende de aanhouding zal de rechtbank nagaan of er een wijziging in de omstandigheden plaatsvindt. De rechtbank stelt de in artikel 11, vierde lid, OLW bedoelde redelijke termijn in deze zaak vast op dertig dagen. De beslistermijn en de overleveringsdetentie zullen worden verlengd met 60 dagen.
De voortzetting van de zaak zal worden ingepland aan het einde van deze termijn van dertig dagen (14 augustus 2025) dan wel uiterlijk tien dagen na die datum, zodat nagegaan kan worden of binnen die redelijke termijn een wijziging van de omstandigheden is opgetreden. Wanneer dit niet het geval is, zal ingevolge artikel 11, eerste lid, OLW geen gevolg worden gegeven aan het EAB.

7.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek en bepaalt dat de zaak opnieuw wordt ingepland uiterlijk tien dagen na 14 augustus 2025.
HOUDT AANde beslissing over de overlevering op grond van artikel 11, tweede lid, OLW.
VERLENGTde termijn waarbinnen de rechtbank uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vierde lid, sub c, OLW met zestig dagen, onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
BEVEELTde oproeping van een tolk voor de Russische taal tegen nader te bepalen datum en tijdstip. Deze uitspraak is gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. D.F.A. Reuvekamp en M.C. Hooibrink, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 16 juli 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.