Op 17 juli 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de District Court in Bydgoszcz, Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1991 in Polen, die wordt verdacht van oplichting en waarvoor een vrijheidsstraf van tien maanden is opgelegd. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 3 juli 2025 behandeld, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn raadsman, mr. L.J. Woltring, en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen, met schorsing tot aan de uitspraak.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was bij de eerdere zitting in Polen, maar dat hij wel op de hoogte was gesteld van de zitting. De raadsman heeft verzocht om aanhouding van de behandeling om betekeningsstukken op te vragen, maar de officier van justitie verzet zich hiertegen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet niet van toepassing is, omdat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de zitting en de oproep in persoon heeft ontvangen.
Daarnaast heeft de rechtbank beoordeeld of de opgeëiste persoon gelijkgesteld kan worden met een Nederlander op basis van artikel 6a van de Overleveringswet. De rechtbank concludeert dat de opgeëiste persoon voldoet aan de voorwaarden voor gelijkstelling, aangezien hij meer dan vijf jaar rechtmatig in Nederland verblijft en zijn verblijfsrecht niet verliest door de opgelegde straf. De rechtbank heeft besloten het onderzoek ter zitting te heropenen en de zaak gelijktijdig te behandelen met een andere zaak (EAB II) die aanhangig is bij de rechtbank.