ECLI:NL:RBAMS:2025:5194

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 juli 2025
Publicatiedatum
17 juli 2025
Zaaknummer
1315625325
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot opgeëiste persoon uit Polen

Op 17 juli 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Regional Court in Bydgoszcz, Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1991 in Polen, die wordt verdacht van oplichting. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 3 juli 2025 behandeld, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn raadsman en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de vordering tot gevangenhouding afgewezen, omdat er geen detentietitel was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij eerdere zittingen in Polen, waardoor de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet niet van toepassing is. De rechtbank heeft echter vragen over de procedure in Polen en heeft besloten het onderzoek te heropenen en te schorsen om aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten te verkrijgen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld kan worden met een Nederlander op basis van artikel 6a van de Overleveringswet, omdat hij ten minste vijf jaar rechtmatig in Nederland verblijft. De rechtbank kan echter nog niet beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde straf kan worden overgenomen, gezien de openstaande vragen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-156253-25 (EAB II)
Datum uitspraak: 17 juli 2025
TUSSEN- UITSPRAAK
op de vordering van 22 mei 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 19 mei 2025 door de
Regional Court in Bydgoszcz III Penal Divison,Polen, (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats] (Polen),
inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen:
[BRP-adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 3 juli 2025, in aanwezigheid van mr. W.L.M. van Poll, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman mr. L.J. Woltring, advocaat in Haarlem en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met dertig dagen verlengd. [2]
De rechtbank heeft voor sluiting van het onderzoek ter zitting de vordering gevangenhouding afgewezen, nu niet is gebleken dat enige detentietitel werd bevolen in deze zaak voorafgaand aan de zitting. Het staat de rechtbank niet vrij om de gevangenneming te bevelen, aangezien een vordering daartoe van de officier van justitie ontbreekt. [3]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt
an aggregate judgement of District Court in Bydgoszcz dated 21 October 2015, case files reference number IX K 421/15.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en twee maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog vier maanden en zesentwintig dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [4]

4.Strafbaarheid

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld, te weten:
oplichting.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de behandeling van de zaak moet worden aangehouden om de Poolse uitvaardigende justitiële autoriteit nadere toelichting te vragen over de gang van zaken rond de betekeningen van de oproepen van de opgeëiste persoon. Ook na de aanvullende informatie blijft een aantal vragen onbeantwoord, zoals naar welk adres de stukken zijn verstuurd, wat het nieuwe strafbare feit is geweest, wanneer dit is gepleegd en tot welke straf dit heeft geleid.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de rechtbank af kan zien van weigering van de overlevering op grond van artikel 12 OLW. In de procedure van het onderliggende vonnis met nummer 3415/11 van 14 februari 2012 is de opgeëiste persoon in persoon op de zitting geweest. In de procedure van het onderliggende vonnis met nummer 1337/12 van 5 juli 2012 is de dagvaarding aan de opgeëiste persoon in persoon uitgereikt. Dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure blijkt verder uit het feit dat hij is gehoord, dat hij een adres heeft opgegeven, dat hij een adresinstructie heeft gekregen en dat hij op 22 juli 2014 een adreswijziging heeft doorgegeven. Uit het feit dat hij een adreswijziging heeft doorgegeven blijkt dat hij een adresinstructie heeft gekregen. De oproepen zijn gestuurd naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres. Het vonnis en de instructie voor het instellen van hoger beroep zijn naar het door opgeëiste persoon op 22 juli 2014 gewijzigde adres gestuurd. De opgeëiste persoon was op de hoogte, zodat het toestaan van de overlevering geen schending van zijn verdedigingsrechten oplevert. Als de opgeëiste persoon al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces dat tot dit vonnis heeft geleid, dan is hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.
Subsidiair verzoekt de officier van justitie de rechtbank de behandeling van de zaak aan te houden om de Poolse autoriteiten vragen te stellen om eventuele nog bestaande onduidelijkheden weg te nemen.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het verzamelvonnis met nummer 421/15
Uit het EAB onder d) volgt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen op de zitting die tot de beslissing heeft geleid. Dat betekent dat artikel 12 OLW niet van toepassing is op dit vonnis.
Ten aanzien van het onderliggende vonnis met nummer 3415/11
Uit de aanvullende informatie van 24 juni 2025 van de Poolse autoriteiten volgt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen op de zitting die tot de beslissing heeft geleid. Dat betekent dat artikel 12 OLW niet van toepassing is op dit vonnis.
Ten aanzien van het onderliggende vonnis met nummer 1337/12
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis, terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. Op grond van de van de Poolse uitvaardigende justitiële autoriteit ontvangen aanvullende informatie van 24 juni 2025 stelt de rechtbank vast dat de opgeëiste persoon op
6 mei 2012 in persoon is gedagvaard voor de zitting van 5 juli 2012 en daarbij op de hoogte is gesteld van tijd en plaats van de zitting en is geïnformeerd dat een beslissing kan worden genomen indien hij niet verschijnt. Hij heeft voor ontvangst van deze oproep getekend. Gelet op het vertrouwensbeginsel gaat de rechtbank uit van de juistheid van die informatie.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 12 onder a, OLW. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is derhalve niet van toepassing.
De opgeëiste persoon is in beide vonnissen veroordeeld tot voorwaardelijke straffen. Omdat hij verdacht werd van het plegen van een nieuw feit is een nieuwe procedure aangevangen hetgeen heeft geleid tot een vonnis met nummer 500/14.
Ten aanzien van het triggerende vonnis met nummer 500/14
Uit de van de Poolse uitvaardigende justitiële autoriteit ontvangen aanvullende informatie van 2 juli 2025 blijkt dat opgeëiste persoon op 25 december 2013 als verdachte is gehoord. Hij heeft bij dat verhoor, waar hij een bekentenis heeft afgelegd, een adres opgegeven waarop hij bereikbaar was voor correspondentie. Uit de stukken blijkt niet of hij daarbij ook een adresinstructie heeft gekregen. Op 12 mei 2014 is de opgeëiste persoon schuldig bevonden en is hem een vrijheidsbenemende maatregel van 12 maanden opgelegd. De beslissing is naar het door hem op 25 december 2013 opgegeven adres gestuurd, maar vervolgens retour gekomen. Op 22 juli 2014 heeft opgeëiste persoon een handgeschreven adreswijziging doorgegeven.
Het Pools Openbaar Ministerie heeft bezwaar gemaakt tegen de aan opgeëiste persoon op 12 mei 2014 opgelegde straf. De oproep voor de zitting in hoger beroep van 2 september 2014 is tot twee keer toe gestuurd naar het door opgeëiste persoon opgegeven adres, maar is beide keren retour gekomen. Uit de stukken blijkt niet of de oproepen voor de zitting van 2 september 2014 naar het door de opgeëiste persoon op 23 december 2013 opgegeven adres zijn gestuurd of het door hem op 22 juli 2014 opgegeven gewijzigde adres.
De rechtbank zal het onderzoek heropenen en schorsen om de Poolse autoriteiten de volgende vragen te stellen:
  • Heeft de opgeëiste persoon op 25 december 2013 of op enig ander moment gedurende de procedure een adresinstructie gekregen, waarbij hij tevens is geïnformeerd over de consequentie van het niet doorgeven van een nieuw adres?
  • Op welke datum is de opgeëiste persoon opgeroepen voor de zitting van 2 september 2014 en naar welk adres zijn de oproepingen voor die zitting gestuurd? Zijn de oproepingen naar het door de opgeëiste persoon op 23 december 2013 opgeven adres gestuurd of naar het door hem bij adreswijziging van 22 juli 2014 opgegeven adres?

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Standpunt van de raadsman en de officier van justitie
De raadsman en de officier van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon gelijk kan worden gesteld met een Nederlander, dat de overlevering om die reden dient te worden geweigerd en dat de straf door Nederland dient te worden overgenomen.
Oordeel van de rechtbank
Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon aan de hand van de overgelegde stukken heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en daarmee een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven.
Aan deze voorwaarde is dus voldaan.
Tweede voorwaarde
De tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander wordt getoetst aan de hand van een verklaring van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. Uit de brief van de IND van 25 juni 2025 volgt dat “
de
strafrechtelijke feiten die worden beschreven er niet toe leiden dat de heer [de opgeëiste persoon] zijn
verblijfsrecht verliest.”
Ook aan deze voorwaarde is voldaan.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
Gelet op de vragen die de rechtbank nog heeft in het kader van artikel 12 OLW kan de rechtbank op dit moment nog niet beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.

7.Beslissing

HEROPENThet onderzoek ter zitting onder gelijktijdige schorsing voor onbepaalde tijd voor het stellen aan de Poolse autoriteiten van de hiervoor onder 5 geformuleerde vragen;
BEPAALTdat de zaak vóór 2 augustus 2025 op zitting wordt aangebracht (de beslistermijn in verstrijkt op 16 augustus 2025);
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman en oproeping van een tolk in de Poolse taal;
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M. Westerman, voorzitter,
mrs. E. Biçer en D.M.S. Gribling, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Kloos, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 17 juli 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie artikel 27 Overleveringswet.
4.Zie onderdeel e) van het EAB.