ECLI:NL:RBAMS:2025:5213

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 juli 2025
Publicatiedatum
18 juli 2025
Zaaknummer
13-402639-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een bestuurder van een fatbike voor het veroorzaken van een verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel

Op 10 juli 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 10 mei 2024 met een fatbike een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte reed met een snelheid van ongeveer 25 km/uur op een trambaan in Amsterdam, terwijl het fietspad afgesloten was. Hij passeerde rakelings twee voetgangers en reed vervolgens tegen twee andere voetgangers aan, waarbij één van hen, [slachtoffer 1], zwaar lichamelijk letsel opliep, waaronder hersenletsel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend had gehandeld door om een afsluiting heen te rijden en zijn snelheid niet aan te passen aan de situatie. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994, specifiek artikel 6 en artikel 5, en legde een taakstraf van 120 uur op. De rechtbank weegt de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers zwaar mee in de strafoplegging. De verdachte, die een vluchteling is, kreeg geen aparte straf voor het tweede feit, omdat er sprake was van eendaadse samenloop.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13.402639.24
Datum uitspraak: 10 juli 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[de verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1990,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 juni 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.J. Smilde, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. A.M.A. Martha, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 10 mei 2024 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
1.
primair:het zich als bestuurder van een elektrische fiets (fatbike) zodanig gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, ten gevolge waarvan [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen, dan wel zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair: het zich als bestuurder van een elektrische fiets (fatbike) zodanig gedragen dat daardoor gevaar op de weg werd veroorzaakt;
2. het zich als bestuurder van een elektrische fiets (fatbike) zodanig gedragen dat daardoor gevaar op de weg werd veroorzaakt, waarbij verdachte tegen [slachtoffer 2] is aangereden.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 primair ten laste gelegde overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) en de onder 2 ten laste gelegde overtreding van artikel 5 WVW wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
Verdachte reed op 10 mei 2024 op zijn fatbike op de trambaan van [plek] te Amsterdam. Hier mocht hij niet rijden, waarvan hij – zoals hij in eerste instantie aangaf – ook op de hoogte was: het fietspad was afgesloten door middel van een hek en op de trambaan mocht hij niet rijden.
Verdachte reed daar met een snelheid van ongeveer 26 kilometer per uur. Hoewel dat formeel niet te snel is, is dat op [plek] , waar zich bijna altijd veel toeristenvoetgangers bevinden, wel te snel. Verdachte heeft zijn snelheid niet aangepast op deze situatie ter plaatse, waardoor hij niet binnen de afstand die hij kon overzien, tijdig tot stilstand kon komen. Dit geldt te meer nu hij met een passagier achterop reed, wat uitwijken en remmen moeilijker maakt. Vervolgens heeft hij twee voetgangers, de dames [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , die [plek] wilden oversteken, niet (tijdig) gezien. Hij kon niet tijdig reageren toen hij hen opmerkte en is tegen beide dames aangereden. De overstekende dames zijn door de aanrijding ten val gekomen en [slachtoffer 1] heeft daarbij zwaar lichamelijk hersenletsel opgelopen.
Door voornoemde gedragingen heeft verdachte wezenlijk anders gehandeld dan van hem als redelijk bestuurder van een fatbike mocht worden verwacht, waardoor het aan zijn schuld te wijten is dat het ongeval heeft plaatsgevonden.
Ten aanzien van feit 1 primair dient dit te worden beoordeeld als aanmerkelijke schuld aan het ongeval ten gevolge waarvan [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Ten aanzien van feit 2 dient dit te worden gekwalificeerd als het veroorzaken van gevaar op de weg, waardoor hij tegen [slachtoffer 2] is aangereden.
3.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 primair:
De raadsman heeft verzocht om verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde vrij te spreken.
Verdachte heeft het verkeersbord dat duidde op een geslotenverklaring voor fietsers, niet gezien. Niet alle borden van de omleidingsroute waren ook daadwerkelijk geplaatst. Bovendien waren er zowel vóór als na verdachte, meerdere fietsers die dezelfde route namen en ook [plek] op reden. Dat wijst op een verwarrende verkeerssituatie.
De enkele omstandigheid dat verdachte een verkeersbord heeft gemist, is onvoldoende om tot bewezenverklaring van artikel 6 WVW te komen. Van andere overtredingen is niet gebleken: verdachte reed niet te hard, was niet onder invloed en zijn gedrag week ook niet af van dat van andere fietsers. Bovendien staat het niet zien van het verkeersbord niet in rechtstreeks verband met het veroorzaken van het ongeval.
Van belang is dat de slachtoffers, zonder op of om te kijken, onverwachts de trambaan overstaken op een locatie waar geen zebrapad over gemarkeerde oversteekplaats aanwezig was. Verdachte heeft daar niet (tijdig) op kunnen anticiperen. Bovendien werd, blijkens de camerabeelden, zijn zicht op hen mogelijk belemmerd door andere voetgangers. Onder deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat het gedrag van verdachte de primaire oorzaak is van het ongeval. Ook is er geen sprake van een ernstige mate van schuld.
Indien de rechtbank toch tot bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde komt, is volgens de raadsman hooguit sprake van aanmerkelijke schuld.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 2:
Hetgeen hiervoor over de gedragingen van verdachte is aangevoerd, geldt ook voor het onder feit 1 subsidiair en feit 2 ten laste gelegde. Zijn gedragingen kunnen evenmin leiden tot het oordeel dat sprake is geweest van gevaarzettend rijgedrag. Daarom heeft de raadsman verzocht hem ook van deze feiten vrij te spreken.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen ten aanzien van beide feiten van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Op 10 mei 2024 vond op de trambaan van [plek] te Amsterdam een verkeersongeval plaats tussen een elektrische fiets (fatbike) en twee voetgangers. [2] Verdachte was de bestuurder van de fatbike. [3] Verdachte kwam vanuit westelijke richting via de Prins Hendrikkade aangereden, sloeg rechtsaf en reed de trambaan van [plek] op. [4]
Het fietspad van [plek] in de rijrichting van verdachte (vanaf [straat 1] naar [straat 2] ) was gesloten middels een verkeersbord (C14) en een verkeershek. [5] Verdachte is om de afzetting heen gereden en op de trambaan van [plek] gaan rijden, gaande richting [straat 2] . [6]
[plek] betreft een lange, rechte en overzichtelijke weg. Op de trottoirs bevonden zich diverse voetgangers. Vlak voor verdachte reden geen andere fietsers. Wel staken over het weggedeelte dat verdachte kon overzien meerdere voetgangers de trambaan over. [7]
Verdachte reed met een gemiddelde snelheid van 25 á 26 kilometer per uur en heeft zijn snelheid op [plek] niet aangepast dan wel gewijzigd vóór het ongeval plaatsvond. [8]
Ter hoogte van [adres] heeft verdachte op de trambaan twee voetgangers, te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , die daar [plek] aan het oversteken waren, aangereden. [9] Beiden zijn daarop ten val gekomen en [slachtoffer 1] heeft daardoor hersenletsel opgelopen, te weten traumatisch schedel-/hersenletsel met hematomen beiderzijds, met als blijvend gevolg afasie en ernstige cognitieve stoornissen. [10] Enkele meters vóórdat verdachte in botsing kwam met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , heeft hij twee andere voetgangers die [plek] over wilden steken en - blijkens de camerabeelden - terugdeinsden op het moment dat verdachte opeens in beeld kwam, rakelings gepasseerd. [11]
3.3.2
Het oordeel van de rechtbank
3.3.2.1 Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van feit 1
Het bewijs van schuld in de zin van artikel 6 WVW
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW, zoals onder feit 1 primair ten laste is gelegd. Bij de beantwoording van die vraag komt het volgens vaste jurisprudentie aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst van de overtreding en de overige omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.
Verdachte reed vanaf het begin van [plek] tot aan het ongeval ongeveer 25 á 26 kilometer per uur. Hoewel er voetgangers [plek] overstaken, heeft hij zijn snelheid niet geminderd om zich er van te vergewissen dat de trambaan vrij was en vrij bleef. Dit deed verdachte ook niet, nadat hij enkele meters vóór hij in botsing kwam met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , twee andere voetgangers rakelings passeerde die [plek] over wilden steken. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij deze mannen heeft waargenomen, maar zijn snelheid vervolgens niet heeft aangepast omdat hij zag dat deze mannen inhielden. Hij is kort daarna tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] aangereden. [slachtoffer 1] heeft daardoor zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend en onachtzaam heeft gedragen, door om het hek dat ter afsluiting op het fietspad stond heen te rijden, om zo vervolgens op de trambaan terecht te komen en daarop te gaan en blijven rijden en zijn snelheid niet aan te passen, zodanig dat hij niet in staat was zijn fatbike tot stilstand te brengen binnen de afstand waarop de weg vrij was.
Voor zover is aangevoerd dat het negeren van de geslotenverklaring van het fietspad geen oorzaak is geweest van de aanrijding, volgt de rechtbank deze stelling niet: verdachte is in plaats van op het fietspad op de trambaan gaan rijden, waar hij niet mocht rijden en waar de slachtoffers ook niet op bedacht hoefden te zijn. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij naar links keek of er een tram aan kwam en heeft verdachte op zijn fatbike toen niet gezien en ook niet hoeven te verwachten. Het had op de weg van verdachte gelegen om extra voorzichtig te zijn, omdat mensen hem als fietser op de trambaan niet hoefden te verwachten. Dit heeft verdachte nagelaten.
Voor zover is aangevoerd dat het zicht van verdachte mogelijk beperkt werd door de twee voetgangers die vóór [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] wilden oversteken, leidt dit niet tot een ander oordeel. Zoals de rechtbank hiervoor heeft vastgesteld, staken over het weggedeelte dat verdachte kon overzien verschillende voetgangers [plek] over, waaronder de twee genoemde mannen. Reeds hierom had verdachte zijn rijgedrag moeten aanpassen en voorzichtiger en met name langzamer moeten rijden, zodat hij in staat was om op tijd af te remmen voor overstekende voetgangers. Nu verdachte dit heeft nagelaten, maakt de omstandigheid dat de twee voetgangers mogelijk zijn zicht op de op korte afstand daarachter lopende slachtoffers belemmerden niet dat hij geen schuld heeft aan het ongeval.
Conclusie ten aanzien van feit 1 primair
Gelet op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval – zoals hiervoor overwogen – acht de rechtbank het onder feit 1 primair ten laste gelegde feit bewezen, in die zin dat sprake is van aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag, ten gevolge waarvan het ongeval heeft plaatsgevonden en waarbij [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
3.3.2.2 Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van feit 2
Door het geheel van gedragingen van verdachte – zoals hiervoor onder 3.3.2 overwogen – heeft verdachte bovendien gevaar op de weg veroorzaakt, ten gevolge waarvan ook [slachtoffer 2] ten val is gekomen. Daarmee kan ook het onder 2 ten laste gelegde worden bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in 3.3.1 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1 primair:
op 10 mei 2024 te Amsterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een elektrische fiets (fatbike), daarmee rijdende op [plek] , zich zodanig, te weten aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend en onachtzaam, heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor aan persoon, te weten [slachtoffer 1] , zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, te weten zwaar hersenletsel,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft met zijn fatbike gereden op [straat 1] , komende uit westelijke richting,
verdachte is in strijd met een geslotenverklaring voor fietsers (bord C14 van de RVV 1990) rechtsaf geslagen [plek] op en is vervolgens op de trambaan richting [straat 2] gaan rijden, en
verdachte heeft zich er vervolgens niet voldoende van vergewist dat voornoemde weg vrij was van enig kruisend verkeer, en
verdachte heeft de snelheid van de door hem bestuurde fatbike niet zodanig geregeld dat hij in staat was om deze tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover de weg vrij was, en
verdachte heeft [slachtoffer 1] niet opgemerkt die lopend de trambaan van [plek] overstak en
verdachte is vervolgens tegen die [slachtoffer 1] aangereden,
waardoor aan voornoemde [slachtoffer 1] vorenomschreven zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht;
ten aanzien van feit 2:
op 10 mei 2024 te Amsterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een elektrische fiets (fatbike), daarmee rijdende op [plek] , zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op die weg werd veroorzaakt,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft met zijn fatbike gereden op de Prins Hendrikkade, komende uit westelijke richting,
verdachte is in strijd met een geslotenverklaring voor fietsers (bord C14 van de RVV 1990) rechtsaf geslagen [plek] op en is vervolgens op de trambaan richting [straat 2] gaan rijden, en
verdachte heeft zich er vervolgens niet voldoende van vergewist dat voornoemde weg vrij was van enig kruisend verkeer, en
verdachte heeft de snelheid van de door hem bestuurde fatbike niet zodanig geregeld dat hij in staat was om deze tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover de weg vrij was, en
verdachte heeft [slachtoffer 2] niet opgemerkt die lopend de trambaan van [plek] overstak en
verdachte is vervolgens tegen die [slachtoffer 2] aangereden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem onder 1 primair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen.
Ten aanzien van feit 2 is gevorderd aan verdachte geen straf of maatregel op te leggen en toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte: hij is een vluchteling uit [geboorteland] en zal worden behandeld voor PTSS vanwege gebeurtenissen in zijn land van herkomst en vanwege de impact van het onderhavige ongeval. Verdachte ontvangt slechts een bijstandsuitkering en is bezig om zijn leven in Nederland op te bouwen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft een verkeersongeval veroorzaakt, ten gevolge waarvan [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Blijkens de slachtofferverklaring is haar gezondheid blijvend aangetast en heeft het ongeval niet alleen haar leven, maar ook dat van haar echtgenoot ernstig beperkt en beïnvloed. Verdachte heeft door zijn gedragingen bovendien zodanig gevaar op de weg veroorzaakt, dat ook [slachtoffer 2] ten val is gekomen. De rechtbank rekent dit alles verdachte aan.
Ten aanzien van feit 1 primair
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht ten aanzien van hetgeen doorgaans in soortgelijke situaties wordt opgelegd, te weten een taakstraf voor de duur van 120 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden. De rechtbank acht deze straf in beginsel ook passend.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 12 mei 2025. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld wegens het plegen van een strafbaar feit.
Nu de officier van justitie geen ontzegging van de rijbevoegdheid heeft gevorderd en verdachte, zoals hiervoor genoemd, ook niet eerder is veroordeeld wegens het plegen van een strafbaar feit, is de rechtbank van oordeel dat geen aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank zal daarom aan verdachte voor het onder 1 primair ten laste gelegde een taakstraf voor de duur van 120 uur opleggen.
Ten aanzien van feit 2
Omdat sprake is van eendaadse samenloop tussen beide bewezen verklaarde feiten, zal de rechtbank verdachte voor de onder 2 bewezen verklaarde overtreding geen aparte straf of maatregel opleggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 55 en 62 van het Wetboek van Strafrecht, en op de artikelen 5, 6, 175 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

9.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 primair:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht;
ten aanzien van feit 2:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [de verdachte] , daarvoor strafbaar.
Op te leggen straf:
Veroordeelt verdachte ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde feit tot een
taakstraf van 120 (honderd twintig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 (zestig) dagen.
Bepaalt dat aan verdachte geen aparte straf of maatregel ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde feit zal worden opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. Beunk, voorzitter,
mrs. E. van den Brink en J.C.E. Krikke, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.H. Ettema, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 juli 2025.
[…]

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van bevindingen van 11 mei 2024, pag. 11-13; proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] van 10 mei 2024, pag. 107, 108.
3.De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting; proces-verbaal van bevindingen van 11 mei 2024, pag. 16.
4.Proces-verbaal van bevindingen naar aanleiding van de camerabeelden (inclusief stills), pag. 46.
5.Gemeenteblad Amsterdam stadsdeel Centrum, inclusief verkeersbesluit voor het instellen van een tijdelijke geslotenverklaring op [plek] van 27 maart 2024, pag. 94, 95; proces-verbaal van bevindingen naar aanleiding van de camerabeelden (inclusief stills) van 13 mei 2024, pag. 43, 46-48.
6.Proces-verbaal van bevindingen naar aanleiding van de camerabeelden (inclusief stills) van 13 mei 2024, pag. 43, 46-48; eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting.
7.Proces-verbaal van bevindingen naar aanleiding van de camerabeelden (inclusief stills) van 13 mei 2024, pag. 43; eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting.
8.Proces-verbaal FO Verkeer van 10 juni 2024, pag. 70,76; de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting.
9.Proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 2] van 10 mei 2024, pag. 114.
10.Een geschrift, te weten de medische verklaring met betrekking tot [slachtoffer 1] van 4 april 2025, opgemaakt door [arts] , revalidatiearts.
11.Waarneming van de rechtbank ter terechtzitting bij het tonen van de camerabeelden ‘ [plek camerabeelden] ’, met de bijbehorende stills daarvan op pag. 53 van het dossier.