ECLI:NL:RBAMS:2025:5279

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 juni 2025
Publicatiedatum
21 juli 2025
Zaaknummer
013180-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift ex artikel 61 OLW inzake opgelegde beperkingen in detentie, bezwaarschrift ongegrond verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 juni 2025 een beschikking gegeven in het kader van een bezwaarschrift ex artikel 61 van de Overleveringswet (OLW). Klager, geboren in 2002 en thans gedetineerd, had bezwaar aangetekend tegen het bevel van de officier van justitie te Amsterdam van 14 mei 2025, waarin beperkingen werden opgelegd in het kader van zijn detentie. Deze beperkingen waren opgelegd naar aanleiding van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat door de Duitse justitiële autoriteiten was uitgevaardigd op 29 april 2025, met het doel klager in Duitsland te vervolgen voor betrokkenheid bij een strafbaar feit. De rechtbank heeft klager, zijn advocaat mr. S.C. van Bunnik, en de officier van justitie mr. A.L. Wagenaar in besloten raadkamer gehoord.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgelegde beperkingen, waaronder het verbod op bezoek en communicatie met anderen, noodzakelijk zijn in het belang van het onderzoek. De officier van justitie heeft de beperkingen onderbouwd met verwijzingen naar e-mails van de Duitse autoriteiten, waarin werd gesteld dat klager deel uitmaakt van een crimineel netwerk en dat contact met andere medeplichtigen moet worden voorkomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de noodzaak van de beperkingen voldoende is aangetoond en dat deze in het kader van het Duitse onderzoek volstrekt noodzakelijk zijn. Het bezwaarschrift is ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft bevestigd dat de officier van justitie de voortduur van de beperkingen zal blijven monitoren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
RK-nummer: 013180-25
BESCHIKKING
in raadkamer op het bezwaarschrift ex artikel 61 van de Overleveringswet (OLW) jo. artikel 62a, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in de zaak van
[klager] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 2002,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
thans gedetineerd in de [detentieadres] ,
hierna te noemen “klager”,
tegen het bevel van de officier van justitie te Amsterdam van 14 mei 2025, tot het opleggen van beperkingen als bedoeld in artikel 62 Sv.

1.Procesgang

Het bezwaarschrift, gedateerd op 20 mei 2025, is op 20 mei 2025 ter griffie van deze rechtbank ingediend.
De rechtbank heeft op 5 juni 2025 klager, mr. S.C. van Bunnik, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht, en de officier van justitie, mr. A.L. Wagenaar, in besloten raadkamer gehoord.

2.Feiten

Op 29 april 2025 hebben de Duitse justitiële autoriteiten een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) tegen klager uitgevaardigd. Zijn overlevering wordt gevraagd om hem in Duitsland te vervolgen op grond van de verdenking van betrokkenheid bij een strafbaar feit.
Klager is op 13 mei 2025 op grond van de OLW aangehouden. Klager verblijft sindsdien in overleveringsdetentie uit hoofde van de OLW.
De officier van justitie heeft bij bevel van 14 mei 2025 bevolen dat in het belang van het onderzoek beperkende maatregelen worden getroffen.
Na wijziging van het bevel beperkingen op 16 mei 2025 door de officier van justitie luiden die maatregelen als volgt:
de opgeëiste persoon mag zonder uitdrukkelijke toestemming van de officier van justitie geen bezoek ontvangen; deze beperking geldt niet ten aanzien van bezoek door de raadsman en politie;
de opgeëiste persoon mag geen telefonisch contact, middellijk noch onmiddellijk, hebben met anderen zonder uitdrukkelijke toestemming van de officier van justitie te Amsterdam; deze beperking geldt niet ten aanzien van telefonisch verkeer met de raadsman, justitiële autoriteiten en commissie van toezicht;
de opgeëiste persoon mag geen brieven resp. pakketjes verzenden of ontvangen zonder uitdrukkelijke toestemming van en na controle door of vanwege de officier van justitie; deze beperking geldt niet ten aanzien van correspondentie met de raadsman, en justitiële autoriteiten en commissie van toezicht;
de opgeëiste persoon mag geen enkel contact hebben - mondeling noch schriftelijk noch telefonisch, middellijk noch onmiddellijk - met medegedetineerde(n);
Het is de opgeëiste persoon
NIETtoegestaan hierbij gebruik te maken van een computer / mobiele telefoon.
Op 15 mei 2025 heeft de officier van justitie haar vordering ex artikel 23 van de OLW ingediend bij deze rechtbank.

3.Inhoud van het bezwaarschrift

Het bezwaarschrift, dat ter zitting nader is toegelicht, strekt tot opheffing van de beperkingen. De Duitse autoriteiten hebben de gronden op basis waarvan de beperkingen noodzakelijk zouden zijn onvoldoende onderbouwd. Er is navraag gedaan bij het Openbaar Ministerie (OM) en dat volstaat met de mededeling dat dit op verzoek van Duitsland is en voortduurt tot aan de feitelijke overlevering. De Duitse autoriteiten volstaan met de mededeling dat de beperkingen nog steeds noodzakelijk zijn. De noodzaak van de beperkingen is hiermee onvoldoende gemotiveerd.

4.Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het vertrouwensbeginsel het uitgangspunt dient te zijn bij de beoordeling van het bezwaarschrift. Ter onderbouwing van de noodzaak van de beperkingen heeft de officier van justitie verwezen naar de e-mails van de
Staatsanwaltschaft Düsseldorfvan 19 mei 2025 en 3 juni 2025.
De proportionaliteit wordt gewaarborgd doordat de behandeling van het overleveringsverzoek snel en gelijktijdig met onderhavig bezwaarschrift op een zitting is gepland.

5.Beoordeling door de rechtbank

Wettelijke grondslag
De officier van justitie moet bevoegd worden geacht tot het opleggen van beperkingen.
Artikel 61 van de OLW bepaalt namelijk dat de klager die op basis van deze wet van zijn vrijheid wordt beroofd, wordt behandeld als een verdachte die krachtens Sv aan een overeenkomstige maatregel is onderworpen. Aangenomen dient te worden dat, ook al wordt artikel 62 Sv niet genoemd bij de bepalingen die in artikel 30 van de OLW van overeenkomstige toepassing zijn verklaard, hiermee artikel 62 Sv van overeenkomstige toepassing is in geval van overleveringsdetentie.
De officier van justitie moet dan ook in beginsel bevoegd worden geacht tot het treffen van de in artikel 62 Sv bedoelde maatregelen, waaronder het nemen van vingerafdrukken en foto’s, maar ook het opleggen van beperkingen, krachtens een rechtshulpverzoek van de betreffende buitenlandse autoriteit, die om overlevering van klager heeft gevraagd.
De uitvoering van buitenlandse rechtshulpverzoeken is geregeld in de eerste en derde afdeling van Boek 5, Titel 1, Sv.
Artikel 5.1.1, tweede lid, Sv luidt:
Als verzoeken om rechtshulp worden aangemerkt verzoeken van daartoe bevoegde autoriteiten van een staat aan de bevoegde autoriteiten van een andere staat tot het al dan niet gezamenlijk verrichten van handelingen van onderzoek of het verlenen van medewerking daaraan, verzoeken ter bepaling van de aanwezigheid van wederrechtelijk verkregen voordeel, het toezenden van documenten, dossiers of stukken, of het geven van inlichtingen, dan wel het betekenen of uitreiken van stukken of het doen van aanzeggingen of mededelingen aan derden.
Artikel 5.1.4, tweede en derde lid, Sv luiden:

2. Voor zover het verzoek om rechtshulp van een vreemde staat is gegrond op een verdrag wordt daaraan zoveel mogelijk het verlangde gevolg gegeven;

3. In gevallen waarin het betreft een verzoek dat niet op een verdrag is gegrond, alsmede in gevallen waarin het toepasselijke verdrag niet tot inwilliging verplicht, kan een verzoek om rechtshulp van een bevoegde autoriteit van een vreemde staat worden ingewilligd indien de inwilliging niet in strijd is met een wettelijk voorschrift of dient te worden geweigerd in het kader van het algemeen belang.

Het verlenen van medewerking aan handelingen van onderzoek als bedoeld in artikel 5.1.1., tweede lid, Sv moet ruim worden opgevat en daaronder kan ook worden begrepen het opleggen van beperkingen in het belang van strafrechtelijk onderzoek van het land dat het rechtshulpverzoek heeft ingediend. Dat als gevolg van deze medewerking de persoonlijke levenssfeer van een opgeëiste persoon (nader) kan worden beperkt, maakt dat niet anders.
Uit artikel 5.1.4, derde lid, Sv, volgt, onder meer, dat indien het rechtshulpverzoek niet op een verdrag is gegrond, aan dit verzoek wordt voldaan, mits het een redelijk verzoek betreft en inwilliging ervan niet in strijd is met een wettelijk voorschrift. Genoemd artikel 62 Sv biedt een wettelijke basis voor het opleggen van beperkingen aan klager.
Het opleggen van beperkingen in het belang van buitenlands strafrechtelijk onderzoek vindt dan ook zijn wettelijke grondslag in de artikelen 5.1.1 en 5.1.4 Sv juncto artikel 62 Sv.
Het rechtshulpverzoek
De
Staatsanwaltschaft Düsseldorfheeft per e-mail van 19 mei 2025 het verzoek om beperkingen op te leggen als volgt toegelicht:

The German court has decided that the restrictions are necessary. The decisive factor here is that the suspects were categorised as members of a network of criminals in the Netherlands that can be described as highly criminal and who behave in an extremely conspiratorial and cautious manner. The court has determined that the suspects are in constant contact with other people in the criminal network and it can therefore be assumed that they are also in constant contact with the other, as yet unidentified accomplices who are still at liberty. If the suspects are released or contact is made with other persons, contact with the other perpetrators can be expected for the purpose of warning them and destroying further evidence. The restrictions ordered serve to prevent this.
We therefore hope that the restrictions in the Netherlands will remain in place until the defendants are extradited to Germany. They will then be continued in Germany.”
De rechtbank beschouwt dit verzoek als rechtshulpverzoek in de zin van artikel 552h, tweede lid, Sv.
De beoordeling van het bezwaarschrift
Voor de beantwoording van de vraag of in een concrete zaak beperkingen mogen worden opgelegd ten behoeve van een buitenlands strafrechtelijk onderzoek, dient naar het oordeel van de rechtbank gelet op hetgeen in artikel 62, eerste lid, Sv is bepaald te worden bezien of die beperkingen in het belang van het onderzoek volstrekt noodzakelijk zijn.
Het gaat in zoverre om een marginale toets, waarbij de inschatting van de noodzaak en het concrete collusiegevaar ter beoordeling is van de Duitse autoriteiten. Het is aan de rechtbank enkel om te beoordelen of het verzoek tot het opleggen van beperkingen voldoende is onderbouwd.
Uit de e-mail van 3 juni 2025 van de
Staatsanwaltschaft Düsseldorfblijkt dat de aanvankelijke gronden voor de beperkingen nog altijd van kracht zijn.
Tegen de achtergrond van de in Duitsland tegen klager bestaande verdenking ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de beperkingen, of een deel daarvan, niet volstrekt noodzakelijk zouden zijn in het kader van het Duitse onderzoek.
Daarbij is van belang dat de uitvaardigende justitiële autoriteit de overlevering van klager heeft verzocht op grond van de verdenking van betrokkenheid bij een plofkraak waarbij ten minste een andere mededader nog niet is geïdentificeerd. De Duitse rechtbank verdenkt klager ervan dat hij lid is van een crimineel netwerk in Nederland dat zich kenmerkt door uiterst samenzweerderig en behoedzaam gedrag. Daarnaast heeft de Duitse rechtbank vastgesteld dat klager contact onderhoudt met andere personen binnen het criminele netwerk zodat kan worden aangenomen dat zij ook contact onderhouden met de andere, nog niet geïdentificeerde medeplichtigen die nog niet gedetineerd zijn. De opgelegde beperkingen moeten voorkomen dat klager in contact komt met andere personen die deze niet-gedetineerde medeverdachten kunnen waarschuwen en bewijsmateriaal kunnen vernietigen.
Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank voldoende concreet gemaakt dat de aan klager opgelegde beperkingen strikt noodzakelijk zijn in het kader van het lopende onderzoek in Duitsland. De rechtbank gaat dan ook ervan uit dat de officier van justitie, zolang de overleveringsdetentie voortduurt, in dat verband de vinger aan de pols blijft houden en ervoor zorgdraagt dat door de Duitse autoriteiten getoetst blijft worden of het voortduren van de beperkingen nog steeds volstrekt noodzakelijk is.
Gezien het voorgaande zal de rechtbank het bezwaarschrift ongegrond verklaren.

6.Beslissing

De rechtbank:
VERKLAARThet bezwaar tegen het bestreden bevel van de officier van justitie
ONGEGROND.
Deze beschikking is gegeven op 5 juni 2025 in raadkamer van deze rechtbank door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. M.C. Danel en D.M.S. Gribling, rechters,
in tegenwoordigheid van G. Riedijk, griffier
en ondertekend door de voorzitter en de griffier.