In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 juli 2025 uitspraak gedaan in een verzet tegen een dwangbevel dat was uitgevaardigd door het Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg. De eiser, vertegenwoordigd door mr. B. Coskun, betwistte de geldigheid van het dwangbevel, dat was betekend op 10 december 2024, en voerde aan dat hij geen betalingsonmacht had kunnen melden omdat hij niet op de hoogte was van de facturen. Het Pensioenfonds, vertegenwoordigd door mr. B. Schröder, stelde dat de eiser hoofdelijk aansprakelijk was voor de betaling van de premies, omdat er geen melding van betalingsonmacht was gedaan. De rechtbank oordeelde dat het verzet deels gegrond was, omdat het dwangbevel een onjuist bedrag aan hoofdsom bevatte. De rechtbank vernietigde het dwangbevel voor zover het betrekking had op bedragen die het bedrag van € 9.422,84 overstegen, en verklaarde het verzet voor het overige ongegrond. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.