ECLI:NL:RBAMS:2025:5299

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
21 juli 2025
Zaaknummer
13/090255-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling van moeder door verdachte

Op 9 juli 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die zijn moeder heeft mishandeld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, met aftrek van het voorarrest. De mishandeling vond plaats op 23 maart 2025 te Amsterdam, waar de verdachte zijn moeder, die terminaal ziek is, meermalen in het gezicht heeft geslagen, een kopstoot heeft gegeven en over haar arm en hand heeft gekrabd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op zijn minst bewust de aanmerkelijke kans aanvaardde dat zijn moeder hierdoor pijn of letsel zou ondervinden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De officier van justitie had een zwaardere straf geëist, maar de rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een persoonlijkheidsstoornis en recidive. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling, maar de mishandeling is bewezen verklaard. De rechtbank heeft ook de inbeslaggenomen goederen, waaronder vermoedelijk cocaïne en een luchtdrukwapen, behandeld, maar geen beslissing genomen over deze goederen, aangezien het openbaar ministerie al een beheerbeslissing had genomen. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/090255-25 (Promis)
Datum uitspraak: 9 juli 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu gedetineerd te: [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 juni 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H.F. van Kregten, en van wat verdachte en zijn raadsman mr. N. Hendriksen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij
op of omstreeks 23 maart 2025 te Amsterdam , althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn moeder, [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer] (met kracht) éénmaal of meermalen
- in haar gezicht heeft geslagen en/of gestompt en/of
- een kopstoot in/tegen haar gezicht en/of haar hoofd heeft gegeven en/of
- éénmaal of meermalen op/over haar arm en/of hand heeft gekrabd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
op of omstreeks 23 maart 2025 te Amsterdam , althans in Nederland, zijn moeder, [slachtoffer] , heeft mishandeld door die [slachtoffer] (met kracht) éénmaal of meermalen
- in haar gezicht en/of op haar hoofd te slaan en/of te stompen en/of
- een kopstoot in haar gezicht en/of tegen haar hoofd te geven en/of
- op en/of over haar arm en/of hand te krabben.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit en heeft daartoe aangevoerd dat het geweld dat verdachte op het gezicht en het hoofd van de kwetsbare aangeefster heeft uitgeoefend, naar uiterlijke verschijningsvorm kan worden gekwalificeerd als een poging tot zware mishandeling.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair en het subsidiair ten laste gelegde feit en heeft daartoe aangevoerd dat het krabben over de arm/hand geen zwaar lichamelijk letsel kan opleveren, dat de verklaring van verdachte over het ontstaan van het letsel niet door de bewijsmiddelen wordt uitgesloten en dat verdachte geen opzet had op het toebrengen van (zwaar lichamelijk) letsel bij aangeefster.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde: poging tot zware mishandeling
De rechtbank acht niet bewezen wat primair is ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken. Nu uit het dossier niet blijkt met welke intensiteit verdachte de geweldshandelingen heeft verricht, kan de rechtbank niet vaststellen dat de kans dat daardoor bij aangeefster zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan aanmerkelijk was.
4.3.2
Het oordeel over het subsidiair ten laste gelegde: mishandeling
Op basis van het dossier acht de rechtbank bewezen dat verdachte aangeefster heeft mishandeld door haar in het gezicht te slaan, een kopstoot tegen het hoofd te geven en over de arm en hand te krabben. Door aldus te handelen heeft verdachte op zijn minst bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangeefster hierdoor pijn of letsel zou ondervinden. De verklaring van verdachte dat hun hoofden per ongeluk tegen elkaar zijn gebotst toen hij opstond, acht de rechtbank gelet op de inhoud van de letselrapportage niet aannemelijk.
Ondanks dat aangeefster niet de biologische moeder van verdachte is, acht de rechtbank dit strafverzwarende bestanddeel ook bewezen. Aangeefster is de ex-partner van de vader van verdachte en verdachte heeft verklaard haar als zijn echte moeder te beschouwen. Het is vaste rechtspraak dat ook pleeg- en stiefmoeders als ‘moeder’ in de zin van artikel 304 van het Wetboek van Strafrecht kunnen worden aangemerkt.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
de bijlagevervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 23 maart 2025 te Amsterdam , zijn moeder, [slachtoffer] , heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermalen in haar gezicht te slaan en een kopstoot tegen haar hoofd te geven en over haar arm en hand te krabben.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 200 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 94 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, en een taakstraf van 60 uur, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 dagen.
8.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om, rekening houdend met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en het beperkte strafblad van verdachte, een gevangenisstraf op te leggen van de duur die gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn moeder door haar meermalen in het gezicht te slaan, een kopstoot te geven en op haar arm en hand te krabben. Deze mishandeling vond plaats in de eigen woning van aangeefster, waar zij verdachte liet overnachten omdat hij zelf niet over een vaste verblijfplaats beschikt. Daarnaast is aangeefster terminaal ziek en gebruikt zij zware medicatie. Het uitoefenen van geweld op een dermate kwetsbaar slachtoffer, dat niet in staat is zichzelf te verdedigen, is zeer kwalijk.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 15 mei 2025. Hieruit blijkt dat verdachte de afgelopen vijf jaar eerder is veroordeeld voor huiselijk geweld. Er is dus sprake van recidive.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het NIFP-consult van 28 april 2025 betreffende verdachte en de bevindingen uit de rapportage van het Pieter Baan Centrum van 30 november 2023 die daarin worden beschreven. Hieruit blijkt dat bij verdachte sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met narcistische en antisociale trekken en stoornissen in alcohol- en cannabisgebruik. Gelet daarop is destijds geadviseerd de in die zaak ten laste gelegde feiten (eveneens mishandeling in de relationele sfeer) in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen en verdachte voor de stoornissen te laten behandelen in het kader van een TBS-maatregel met dwangverpleging. In hoger beroep is dit advies niet gevolgd, omdat oplegging van deze maatregel niet proportioneel werd geacht ten opzichte van de bewezenverklaarde feiten.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat verdachte tot op heden geen behandeling voor zijn stoornissen heeft gehad en dat daarom aannemelijk is dat deze ook ten tijde van het in deze zaak bewezenverklaarde feit nog aanwezig waren. Daarom ziet de rechtbank aanleiding ook het onderhavige feit in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen en daarmee rekening te houden in de strafmaat.
Strafmaat
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de kwalificatie van het bewezenverklaarde, de oriëntatiepunten van het LOVS voor dit feit en alle andere hierboven beschreven genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd en aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen op te leggen, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht.

9.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen inbeslaggenomen:
  • 0,20 gram vermoedelijk cocaïne (goednummer: BZAJ4124);
  • een luchtdrukwapen, merk Crosman 2240, kaliber .22 (goednummer: 6634631).
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat verdachte ten aanzien van beide goederen een afstandsverklaring als bedoeld in artikel 116 van het Wetboek van Strafvordering heeft ondertekend en dat het openbaar ministerie ten aanzien van die goederen reeds een beheerbeslissing heeft genomen. Daarom is van de rechtbank geen beslissing gevergd omtrent deze inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven goederen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, begaan tegen zijn moeder.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
90 (negentig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.F.A.M. Smeets, voorzitter,
mrs. R.A. Overbosch en C.J.M. in ’t Veld – Vernooij, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. van Heusden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 juli 2025.
[…]