Uitspraak
vonnis van 1 juli 2025
[eiser]
1. de besloten vennootschap [gedaagde 1] B.V.
2. [gedaagde 2]
De procedure
- de dagvaardingen van 9 en 10 oktober 2024, met 17 producties;
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie van 7 januari 2025, met 24 producties;
- het instructievonnis van 21 januari 2025, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de conclusie van antwoord in reconventie, met productie 18;
- de aanvullende productie 19 van de zijde van [eiser] ;
- de aanvullende producties 25 en 26 van de zijde van gedaagden;
- de aanvullende producties 20 t/m 22 van de zijde van [eiser] .
De feiten
“-
Claims van jouw eigen klanten die niet bij [gedaagde 1] zijn ondergebracht, worden door jou zelf opgepakt.
- Partijen verlenen elkaar ter zake (de beëindiging van) de arbeidsovereenkomst over en weer finale kwijting.
- Deze finale kwijting laat eventuele verplichtingen die voor jou (zullen) gelden of vorderingen die op jou (komen te) rusten in jouw hoedanigheid van verkoper/ex-aandeelhouder van Boer & Olij onverlet.”
De VSO bevat onder meer de volgende bepalingen:
5.1 Het verbod op nevenwerkzaamheden blijft tot de Einddatum van kracht (…) Het verbod op nevenwerkzaamheden verhindert Werknemer niet om reeds gedurende de vrijstelling vragen te beantwoorden en/of klachten of claims af te handelen van cliënten van Werknemer voor wie Werknemer in het verleden beleggingsfondsen of andere werkzaamheden heeft verricht, terwijl zij niet waren ondergebracht bij Werkgever. (…)
enkele onjuistheden uit de conclusie van antwoord”. [gedaagde 2] verklaart verder onder meer dat [eiser] naar het oordeel van [gedaagde 1] in strijd heeft gehandeld met financiële toezichtwetgeving. Ook verklaart [gedaagde 2] onder meer: “
Het persbericht dat [eiser] heeft ingediend alsproductie 10is dan ook onjuist en lijkt gefabriceerd te zijn met het oog op deze procedure.” [gedaagde 2] verklaart voorts: “
Tot zover mijn reactie op de onjuistheden uit de conclusie van antwoord van [eiser] . Als het moet, ben ik bereid om het bovenstaande onder ede te verklaren.”
Het geschil
De beoordeling
claims af te handelen van cliënten van [ [eiser] ] voor wie hij in het verleden beleggingsdiensten (…) heeft verricht,
terwijl zij niet waren ondergebracht bij [ [gedaagde 1] ]. In de VSO is bovendien een uitgebreide finale kwijting overeengekomen, waarbij in artikel 11.3 een uitzondering is opgenomen voor “
vorderingen op en/of verplichtingen van Werknemer in een andere hoedanigheid dan die van werknemer”.
nietook bij [gedaagde 1] waren ondergebracht. Niet in geschil is dat [naam 1] in ieder geval klant bij [gedaagde 1] is geweest. De overeengekomen uitzondering is op hem dus niet van toepassing en [eiser] is ten opzichte van [gedaagde 1] dus niet gehouden om de klacht van [naam 1] af te wikkelen. De kantonrechter merkt in het kader van de uitleg van hetgeen [gedaagde 1] en [eiser] zijn overeengekomen op dat [gedaagde 1] niet alleen werkgever was, maar dat zij ook penvoerder van de vaststellingsovereenkomst was en werd bijgestaan door een advocaat, terwijl [eiser] geen juridische rechtsbijstand had. Zeker in dat licht bezien geldt dat als [gedaagde 1] een ruimer voorbehoud op de finale kwijting had willen overeenkomen, het op haar weg had gelegen om dat voldoende duidelijk in de VSO op te nemen. [eiser] heeft overigens onweersproken aangevoerd dat hij de VSO
nietzou hebben aanvaard als [gedaagde 1] een dergelijk ruimer voorbehoud op de finale kwijting zou hebben voorgesteld. [5]
nietook bij [gedaagde 1] waren ondergebracht. [gedaagde 1] heeft, in het licht van de gemotiveerde betwisting van [eiser] , onvoldoende concreet onderbouwd dat [eiser] in strijd met die verplichting heeft gehandeld. Dat geldt ook voor de door haar gestelde schending door [eiser] van artikel 5 van de VSO. Aan nadere bewijslevering wordt dan ook niet toegekomen.