Uitspraak
RECHTBANK Amsterdam
1.[gedaagde 1] ,
2.
[gedaagde 2],
3.
[gedaagde 3],
1.[gedaagde 1] ,
2.
DE GEZAMENLIJKE ERFGENAMEN VAN [erflaatster],
3.
[gedaagde 3],
1.De procedure in de hoofdzaak
2.De procedure in de vrijwaringszaak
3.De feiten
4.Het geschil
- [gedaagde 2] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 31.046,70, althans € 10.348,90, te vermeerderen met de wettelijke rente,
- [gedaagde 1] en [gedaagde 3] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 30.623,73, althans ieder afzonderlijk tot betaling van € 10.207,91, te vermeerderen met de wettelijke rente,
- gedaagden hoofdelijk veroordeelt tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 2.625,–, althans ieder afzonderlijk tot betaling van € 875,–,
- gedaagden veroordeelt in de proceskosten, inclusief de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
- primair: [gedaagde 1] en de erfgenamen hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan [gedaagde 2] van het bedrag waarvoor hij in de hoofdzaak jegens [eiser] wordt veroordeeld,
- subsidiair: [gedaagde 1] , de erfgenamen en [gedaagde 3] hoofdelijk, althans ieder naar rato van hun draagplicht, veroordeelt tot vergoeding aan [gedaagde 2] van datzelfde bedrag,
- primair en subsidiair: met rente en kosten.
5.De beoordeling
6.De beslissing
23 juli 2025.