ECLI:NL:RBAMS:2025:5425

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 juli 2025
Publicatiedatum
24 juli 2025
Zaaknummer
13-133503-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot criminele organisatie en plofkraken

Op 23 juli 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Landesgericht für Strafsachen Wien in Oostenrijk. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1989, die wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie en betrokkenheid bij meerdere plofkraken in Oostenrijk. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 9 juli 2025 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. A.L. Wagenaar, aanwezig was en de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. N.A. de Kock.

De raadsvrouw voerde aan dat het EAB niet genoegzaam was en dat de overlevering moest worden geweigerd vanwege onduidelijkheden over de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. De officier van justitie betwistte dit en stelde dat het EAB voldoende duidelijkheid bood over de beschuldigingen. De rechtbank oordeelde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon, die de Nederlandse nationaliteit heeft, zijn straf beter in Nederland kan ondergaan, en verleende toestemming voor de overlevering aan Oostenrijk.

De rechtbank heeft de relevante artikelen van de OLW toegepast en vastgesteld dat de overlevering kan plaatsvinden, mits de opgeëiste persoon in Nederland zijn straf kan ondergaan. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-133503-25
Datum uitspraak: 23 juli 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 14 mei 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 24 april 2025 door
the Vienna Public Prosecutor’s Office, - met goedkeuring van het
Landesgericht für Strafsachen Wien, Oostenrijk (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) - en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP adres] ,
gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 9 juli 2025, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. N.A. de Kock, advocaat in Utrecht.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met dertig dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een door de rechtbank goedgekeurd aanhoudingsbevel van
the Vienna Public Prosecutor’s Officevan 24 april 2025, met referentie 62 St 29/25y.
De rechtbank stelt voorts op basis van het EAB, in samenhang gelezen met het A-formulier, de aanvullende informatie van 25 april 2025 (Court Order) en de aanvullende informatie van 22 mei 2025 (garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW), vast dat het EAB is uitgevaardigd door
the Vienna Public Prosecutor’s Officeen is goedgekeurd door een rechter van het
Landesgericht für Strafsachen Wien.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Oostenrijks recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Genoegzaamheid
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het EAB niet genoegzaam is en dat de overlevering daarom dient te worden geweigerd. Het is onduidelijk wat de uitvaardigende justitiële autoriteit met feit IV heeft bedoeld. Daarnaast is de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten onvoldoende onderbouwd. In het EAB wordt over de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon geschreven: ‘
the commission of the crime was sometimes carried out in different combinations’. Verder wordt een veelheid aan plofkraken waar de opgeëiste persoon mogelijk bij betrokken is geweest aangevoerd, maar de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zouden zijn gepleegd worden onvoldoende omschreven. In het A-formulier wordt de opgeëiste persoon weliswaar als dader aangemerkt, maar dit is een heel algemene term waaruit niet de mate van betrokkenheid bij de feiten kan worden afgeleid. Bovendien is de opgeëiste persoon aangehouden op basis van een ander EAB dan op basis van het EAB dat nu voorligt. Het A-formulier van 9 april 2025, dat hoort bij het eerdere EAB op basis waarvan de opgeëiste persoon is aangehouden, vermeldt twee feiten gepleegd in Salzburg. Deze feiten komen niet terug in het EAB dat nu voorligt. Hierdoor is het voor de opgeëiste persoon onduidelijk waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Subsidiair heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht de behandeling van de zaak aan te houden om aanvullende vragen te stellen over de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon aan de Oostenrijkse autoriteiten.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB genoegzaam is. Het andere EAB waar de raadsvrouw naar verwijst is op 23 april 2025 ingetrokken. Op 24 april 2025 is een nieuw EAB uitgevaardigd, en op basis van dit EAB moet de rechtbank een beslissing nemen. In dit EAB is voldoende duidelijk omschreven waarvoor de overlevering van de opgeëiste persoon wordt verzocht. Het gaat om meerdere plofkraken en deelname aan een criminele organisatie, waar de opgeëiste persoon als dader bij betrokken is. Bovendien gaat het hier om een vervolgings-EAB en het is vaste jurisprudentie van deze rechtbank dat de verdenking niet volledig omschreven hoeft te zijn, maar dat het specialiteitsbeginsel dient te worden gewaarborgd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
In deze zaak is het volgende van belang.
De rechtbank stelt vast dat een beslissing op het overleveringsverzoek moet worden genomen op basis van het EAB dat is uitgevaardigd op 24 april 2025. Naar het oordeel van de rechtbank is met de omschrijving in het EAB voldoende duidelijk voor de opgeëiste persoon waarvoor zijn overlevering wordt verzocht, namelijk betrokkenheid bij meerdere plofkraken in 2024 en 2025 in Wenen, Graz, Salzburg en elders in Oostenrijk als lid van een criminele organisatie. De feitenomschrijving in het EAB ziet op de opgeëiste persoon en noemt steeds een datum en locatie (bankfiliaal en plaats). Dat de strafbare feiten mogelijk zijn gepleegd door de opgeëiste persoon met soms verschillende mededaders, doet hier niet aan af. In het A-formulier staat verder nog dat de opgeëiste persoon als dader wordt aangemerkt. Op grond van de feitenomschrijving, in samenhang gelezen met het A-formulier, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een genoegzame beschrijving van de strafbare feiten en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon.
Daarbij komt dat sprake is van een vervolgings-EAB, waarbij de overlevering is gevraagd ten behoeve van een nog lopend strafrechtelijk onderzoek. De precieze gang van zaken met betrekking tot de feiten waarvan de opgeëiste persoon in Oostenrijk wordt verdacht en de mate van zijn betrokkenheid daarbij is in deze fase nog onderwerp van onderzoek en zal later in Oostenrijk moeten blijken. Naar het oordeel van de rechtbank is het specialiteitsbeginsel dan ook voldoende gewaarborgd. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw en ziet geen aanleiding om de behandeling van de zaak aan te houden om de Oostenrijkse autoriteiten hierover vragen te stellen.

4.Strafbaarheid; feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie;
georganiseerde of gewapende diefstal.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Oostenrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit en beroept zich op de garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van maatschappelijke re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. De opgeëiste persoon heeft immers het centrum van zijn gezinsleven en zijn belangen in Nederland gevestigd. [4] Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft bij brief van 22 mei 2025 de volgende garantie gegeven:
“In case the wanted person,[opgeëiste persoon] , born on [geboortedag] 1989, Dutch national, after the surrender is sentenced to an unconditional and irrevocable prison sentence in Austria, he will be allowed to carry out this punishment in the Netherlands (pursuant to the European Framework Decision 2008/909/JBZ, § 29 Abs. 3 EU-JZG).”
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Landesgericht für Strafsachen Wien(Oostenrijk) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van G. Riedijk, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 23 juli 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 6 juni 2023, C-700/21, O. G. (