ECLI:NL:RBAMS:2025:5426

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 juli 2025
Publicatiedatum
24 juli 2025
Zaaknummer
13-072826-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met garantie voor uitvoering van straf in Nederland

Op 23 juli 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Landgericht Halle in Duitsland. Het EAB, dat op 24 februari 2025 was uitgevaardigd, verzocht om de aanhouding en overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 1987 en met de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 9 juli 2025 behandeld, waarbij de officier van justitie, mr. A.L. Wagenaar, aanwezig was en de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.L. van Gessel.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon banden heeft met Nederland en dat de tenuitvoerlegging van een eventuele straf beter in Nederland kan plaatsvinden. De rechtbank heeft de garantie van de Duitse autoriteiten als voldoende beoordeeld, waarin werd bevestigd dat de opgeëiste persoon na veroordeling in Duitsland zijn straf in Nederland kan ondergaan. De raadsman had verzocht om aanhouding van de behandeling van het EAB, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, omdat er geen bewijs was dat het EAB was ingetrokken. De rechtbank heeft uiteindelijk de overlevering toegestaan, omdat er geen weigeringsgronden waren en het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet (OLW).

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-072826-25
Datum uitspraak: 23 juli 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 9 mei 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 24 februari 2025 door het
Landgericht Halle, Duitsland (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 9 juli 2025, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.L. van Gessel, advocaat in Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met dertig dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een aanhoudingsbevel van het
Landgericht Hallevan 24 februari 2025, met kenmerk 13 KLs 506 Js 35795/24 (18/24).
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid; feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit en beroept zich op de garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van maatschappelijke re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. De opgeëiste persoon heeft immers het centrum van zijn gezinsleven en zijn belangen in Nederland gevestigd. [4] Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
Het Internationaal Rechtshulp Centrum (hierna: IRC) heeft op 13 juni 2025 het volgende verzoek gedaan aan de uitvaardigende justitiële autoriteit:

[opgeëiste persoon] is a Dutch national. As a consequence, pursuant to Article 5, paragraph 3 of the Framework Decision EAW (2002/584/JHA), and Article 6, paragraph 1 of the Dutch Surrender Act, the surrender may only be authorized after it is guaranteed that, in case the wanted person is sentenced to an unconditional and irrevocable prison sentence in Germany, it will be allowed to enforce this sentence in the Netherlands (pursuant to the European Framework Decision 2008/909/JBZ). We kindly request this guarantee of return.”
De
Staatsanwaltschaft Halleheeft hierop per e-mail van 20 juni 2025 de volgende garantie gegeven:
“in der oben genannten Sache kann ich Ihnen mitteilen, dass für den Fall der Verurteilung zu einer Freiheitsstrafe die betroffene Person nach Gewährung rechtlichen Gehörs auf der Grundlage des Rahmenbeschlusses 2008/909/JI zur Verbüßung der Strafe rücküberstellt wird.”
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

7.Verzoek aanhouding van de behandeling van het EAB

De raadsman heeft aangevoerd dat de uitvaardiging van het EAB berust op een misverstand. De opgeëiste persoon is eerder, in april 2024, voor dezelfde feiten overgeleverd aan Duitsland. Hij heeft toen vijf maanden in Duitsland in voorarrest vastgezeten. De opgeëiste persoon heeft bij zijn schorsing van de voorlopige hechtenis (na betaling van een borgsom) door de Duitse autoriteiten in oktober 2024, het adres: [adres 1] als verblijfadres opgegeven aan de Duitse autoriteiten. Daar bleek hij niet meer terecht te kunnen bij terugkomst in Nederland. Daarom heeft hij zich vervolgens op 12 oktober 2024 op het adres [adres 2] ingeschreven en dit als gewijzigd adres doorgegeven aan zijn Duitse advocaat. De Duitse advocaat heeft echter, zo stelt de verdediging, nagelaten de adreswijziging door te geven aan de Duitse officier van justitie. De raadsman heeft hierover recent gecorrespondeerd met de Officier van Justitie in Halle, die het EAB mogelijk zal (laten) intrekken, aldus de raadsman.
De rechtbank begrijpt het verweer van de raadsman aldus dat de behandeling van het EAB moet worden aangehouden om de reactie van de genoemde Officier van Justitie af te wachten.
De rechtbank overweegt dat niet is gebleken dat het EAB is ingetrokken. Bovendien is de Officier van Justitie in Halle niet de uitvaardigende justitiële autoriteit en is niet gebleken dat deze Officier van Justitie concreet stappen heeft gezet die mogelijk tot het intrekken van het EAB door de uitvaardigende justitiële autoriteit zullen leiden.
Bij deze stand van zaken zal gevolg moeten worden gegeven aan het EAB. De rechtbank wijst daarom het verzoek van de raadsman af.

8.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Landgericht Halle(Duitsland) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van G. Riedijk, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 23 juli 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 6 juni 2023, C-700/21, O. G. (