ECLI:NL:RBAMS:2025:5427

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 juli 2025
Publicatiedatum
24 juli 2025
Zaaknummer
13-153358-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van artikel 12 en 6a OLW in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

Op 23 juli 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door Luxemburg. De rechtbank heeft de overlevering geweigerd op grond van artikel 12 en artikel 6a van de Overleveringswet (OLW). De opgeëiste persoon, geboren in 1996, was gedetineerd in Duitsland en had niet de mogelijkheid om zich te verdedigen in het proces dat leidde tot zijn veroordeling in Luxemburg. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen bij het proces en dat er geen omstandigheden waren die een uitzondering op de weigeringsgrond rechtvaardigden. De rechtbank concludeerde dat de overlevering niet tot schending van de verdedigingsrechten zou leiden, maar dat de opgeëiste persoon onzorgvuldig had gehandeld door geen navraag te doen naar het procesverloop. Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de opgeëiste persoon voldoende banden met Nederland had, waardoor de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland kon worden bevolen. De rechtbank heeft de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf bevolen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-153358-25
Datum uitspraak: 23 juli 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 22 mei 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 29 maart 2024 door
General State Prosecution, Department for the enforcement of penalties,Luxemburg (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 9 juli 2025, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.P.A. van Schaik, advocaat in Veenendaal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met dertig dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
judgment of the District Court of Luxembourg Nr. 2498/2023van 13 december 2023, met kenmerk 27766/21/CD.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 24 maanden (720 dagen), door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 688 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW moet worden geweigerd. Uit de aanvullende informatie van 12 juni 2025 van de uitvaardigende justitiële autoriteit blijkt dat officiële correspondentie naar het kantooradres van de advocaat van de opgeëiste persoon is gestuurd. Deze advocaat heeft echter zijn mandaat neergelegd. De opgeëiste persoon wist weliswaar van de zitting, maar zat ten tijde van die zitting, op 13 december 2023, gedetineerd in [plaats] , Duitsland en heeft daardoor niet de mogelijkheid gekregen om zich te verdedigen op het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat kan worden afgezien van toepassing van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW. De oproeping voor het proces dat tot de beslissing heeft geleid is door de opgeëiste persoon in de gevangenis in Duitsland ontvangen. Hij heeft nagelaten contact met zijn advocaat op te nemen om bij voorbeeld om uitstel te vragen om de zitting in Luxemburg bij te wonen. Ook heeft de opgeëiste persoon nagelaten verdere actie te ondernemen nadat het vonnis gewezen was. Hij had domicilie gekozen bij zijn Luxemburgse advocaat en hij heeft niet – nadat het mandaat beëindigd was – een ander adres aan de justitiële autoriteiten opgegeven. Hij heeft geen navraag gedaan naar het vonnis, naar eigen zeggen ter zitting “om geen slapende honden wakker te maken”. Daarmee heeft de opgeëiste persoon kennelijk onzorgvuldig gehandeld en afstand gedaan van zijn aanwezigheidsrecht.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt. In het EAB staat vermeld dat het verstekvonnis op 19 januari 2024 (met een bericht over de mogelijkheid beroep aan te tekenen) is betekend op het door hem gekozen adres en dat de opgeëiste persoon niet in beroep is gegaan, waarna het vonnis na 40 dagen onherroepelijk werd (op 28 februari 2024). Dit is onvoldoende om te concluderen dat de situatie als bedoeld in artikel 12 sub c OLW zich heeft voorgedaan.
Gelet daarop kan de overlevering op grond van artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit het EAB (onder c) volgt dat de opgeëiste persoon van 24 september tot 26 oktober 2021 in deze zaak in voorarrest heeft gezeten. Uit de aanvullende informatie van de Luxemburgse autoriteiten van 12 juni 2025 en het verhandelde ter zitting volgt voorts dat de opgeëiste persoon gedurende de procedure domicilie gekozen had bij een Luxemburgse advocaat en dat de dagvaarding en later het vonnis naar het adres van deze advocaat gestuurd zijn. Daarnaast heeft de opgeëiste persoon verklaard dat hij in de gevangenis in Duitsland, waar hij uit anderen hoofde gedetineerd zat, een oproeping heeft ontvangen voor de zitting die tot de beslissing heeft geleid. De opgeëiste persoon was dus op de hoogte dat er een strafproces tegen hem liep en van de datum en de plaats van het proces. De opgeëiste persoon heeft verklaard dat hij niet in persoon bij het proces aanwezig is geweest omdat de Duitse officier van justitie zich tegen transport naar Luxemburg heeft verzet. Hij heeft echter op dat moment nagelaten zijn Luxemburgse advocaat te verzoeken uitstel van de zitting te vragen om van zijn verdedigingsrechten gebruik te maken. Ook heeft hij – nadat de zitting was geweest – niet bij zijn advocaat (of de Luxemburgse autoriteiten) navraag gedaan hoe deze verlopen was “om geen slapende honden wakker te maken”. Hoewel deze advocaat op zeker moment zijn mandaat heeft neergelegd, heeft de opgeëiste persoon nagelaten een ander adres voor de correspondentie over zijn zaak door te geven aan de Luxemburgse autoriteiten. Hij hoorde pas bij de aanhouding op grond van dit EAB (in mei 2025) van de veroordeling bij het vonnis van 23 december 2023. Naar het oordeel van de rechtbank is de opgeëiste persoon op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest door niet te informeren naar het verdere verloop van de procedure bij de Luxemburgse autoriteiten en bij de advocaat waar hij domicilie gekozen had en door – nadat de advocaat zijn mandaat had beëindigd – geen ander adres op te geven aan de Luxemburgse autoriteiten. Overlevering leidt daarom niet tot schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.

4.Strafbaarheid; feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
overtreding van artikel 30, eerste lid, van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen;
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels.
De raadsman heeft aangevoerd dat de overlevering alleen kan worden toegestaan voor feiten waar een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld. Nu het gaat om onverzekerd rijden, rijden zonder rijbewijs en joyriding, hetgeen wordt gestraft met (steeds) hechtenis van ten hoogste drie maanden, is niet voldaan aan dit vereiste.
De rechtbank is van oordeel dat dit verweer niet kan slagen. De overlevering is verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf. In dit geval is daarom niet de maximumstraf bepalend, maar de duur van de opgelegde vrijheidsstraf, die tenminste vier maanden dient te bedragen. Nu het gaat om een straf van 688 dagen is aan dit vereiste van de OLW voldaan. De rechtbank verwerpt het verweer.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit en beroept zich op de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a, eerste lid, OLW. Op grond van artikel 6a OLW kan de overlevering van een Nederlander worden geweigerd, indien de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Luxemburg opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Uit de hiervoor onder 4. weergegeven Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgeëiste persoon is veroordeeld voor overtreding van artikel 30 Wet aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen waarvoor een maximale hechtenisstraf geldt van drie maanden, voor overtreding van artikel 107 Wegenverkeerswet 1994 waarvoor een maximale hechtenisstraf van zes maanden geldt en voor diefstal met valse sleutels waarvoor een maximale gevangenisstraf voor de duur van zes jaren geldt.
Op grond artikel 62 van het Wetboek van Strafrecht in samenhang met artikel 6a lid 3 OLW moet voor een overtreding een aparte straf worden opgelegd. De rechtbank zal daarom de door Luxemburg opgelegde vrijheidsstraf voor de overtredingen aanpassen naar twee hechtenisstraffen van drie en zes maanden.
Aangezien deze aanpassing niet mag leiden tot een strafverzwaring [4] , zal de rechtbank deze straffen in mindering brengen op de straf van 24 maanden, zodat de rechtbank de straf als volgt zal aanpassen:
- een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden;
- een hechtenisstraf van drie maanden;
- een hechtenisstraf van zes maanden.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
Uit het dossier volgt verder dat de opgeëiste persoon voldoende economische, familiale, taalkundige en sociale banden met Nederland heeft. De opgeëiste persoon heeft derhalve het centrum van zijn belangen in Nederland gevestigd. [5] De overname van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf zal dan ook bijdragen aan zijn maatschappelijke re-integratie.
De rechtbank is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 62 en 311 Wetboek van Strafrecht, 30 Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen, 107 en 177 Wegenverkeerswet 1994 en 2, 5, 6a en 7 OLW.

8.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
General State Prosecution, Department for the enforcement of penalties(Luxemburg).
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 5 bedoelde vrijheidsstraffen in Nederland.
HEFT OPde - geschorste - overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon].
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van G. Riedijk, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 23 juli 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Zie in dit verband artikel 6a, vijfde lid, OLW.
5.Hof van Justitie van de Europese Unie, 6 juni 2023, C-700/21, O. G. (