ECLI:NL:RBAMS:2025:5475

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
24 juli 2025
Zaaknummer
1305421625
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van diefstal en veroordeling voor opzetheling met ISD-maatregel

Op 10 juni 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal van een damesfiets van het merk Cortina. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte tussen 28 maart 2024 en 19 februari 2025 in Amsterdam en/of Amersfoort een fiets heeft gestolen, maar heeft hem vrijgesproken van de diefstal. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte de wegnemingshandeling had verricht, aangezien hij pas op 19 februari 2025 met de fiets werd aangetroffen. De officier van justitie had de diefstal als primair ten laste gelegd, maar de rechtbank volgde dit niet.

Echter, de rechtbank vond wel bewijs voor opzetheling. De verdachte had de fiets in zijn bezit terwijl hij wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze afkomstig was van diefstal. De verdachte had verklaard de fiets via Marktplaats te hebben gekocht, maar kon geen overtuigende details geven over de verkoper. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig was en dat hij bij het verkrijgen van de fiets wist dat deze van diefstal afkomstig was.

De rechtbank legde de verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op voor de duur van twee jaar, gezien zijn eerdere veroordelingen en de ernst van het feit. De rechtbank oordeelde dat er geen minder ingrijpende alternatieven waren en dat de verdachte structuur nodig had om zijn problematiek aan te pakken. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling werd afgewezen, omdat de ISD-maatregel werd opgelegd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/054216-25
Parketnummer vordering tenuitvoerlegging: 13/291942-20
Datum uitspraak: 10 juni 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1976,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP adres] ,
thans gedetineerd in [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 mei 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R. Wiegant, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.C. Boucher, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt – kort samengevat – verweten dat hij:
in de periode tussen 28 maart 2024 en 19 februari 2025 in Amersfoort en/of Amsterdam een (dames)fiets van het merk Cortina heeft gestolen. Subsidiair is dit ten laste gelegd als heling van deze (dames)fiets.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
3.1.1
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Op 28 maart 2024 heeft aangever [aangever] haar Cortina damesfiets geparkeerd in de fietsenstalling bij station [plaats] . Op 29 maart 2024 bleek dat haar fiets weg was. Er lagen meerdere kapotte sloten en stukken fiets in de stalling. [2]
Op 19 februari 2025, omstreeks 15.50 uur, is verdachte in Amsterdam aangetroffen met bovengenoemde Cortina damesfiets. De verbalisanten zagen verdachte met de fiets op het trottoir lopen terwijl hij de achterkant van de fiets optilde aan de bagagedrager. De fiets zat op slot. Verdachte werd hierop aangesproken. Op de vraag waarom hij zo liep antwoordde hij: “Ik ben mijn sleutel kwijtgeraakt, ik breng hem nu naar de fietsenmaker om het slot eraf te laten halen.” Vervolgens is aan verdachte gevraagd hoe hij aan de fiets kwam. Verdachte gaf hierop aan dat hij de fiets via Marktplaats had gekocht. Aan de hand van het framenummer van de fiets hebben verbalisanten geconstateerd dat de fiets als gestolen opgegeven stond. Er is vervolgens contact gelegd met de aangever die aangaf dat de fiets nog steeds als gestolen stond opgegeven. [3]
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de primair ten laste gelegde diefstal kan worden bewezen.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte van het primair en subsidiair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Ten aanzien van het primair tenlastegelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat verdachte de fiets heeft gestolen. Verdachte is bijna een jaar na de diefstal met de fiets aangetroffen. Hij heeft verklaard dat hij de fiets via marktplaats heeft gekocht voor € 275,-. Verdachte kan op basis van het dossier niet verantwoordelijk worden gehouden voor de diefstal van de fiets.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat ook niet kan worden vastgesteld dat verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. Aan de uiterlijke kenmerken van de fiets was niet te zien dat deze gestolen was. Dat verdachte bij de aankoop van de fiets maar één sleuteltje had gekregen is niet vreemd, en die sleutel was hij kwijt. Ook was de prijs niet zo laag dat verdachte daar vraagtekens bij had moeten zetten.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1
Vrijspraak diefstal (primair)
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte de wegnemingshandeling heeft verricht. Verdachte is weliswaar met een als gestolen geregistreerde fiets aangetroffen, maar dat maakt nog niet dat verdachte de fiets ook gestolen heeft. De rechtbank betrekt daarbij dat de diefstal van de fiets tussen 28 en 29 maart 2024 heeft plaatsgevonden en dat verdachte pas op 19 februari 2025 met de fiets is aangetroffen. Het door de officier van justitie geschetste scenario dat de fiets in maart 2024 door een ander kan zijn gestolen en daarna, kort voor de aanhouding van verdachte, opnieuw en nu door verdachte gestolen kan zijn, volgt de rechtbank niet. In het dossier bevinden zich daar geen aanwijzingen voor. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de primair ten laste gelegde diefstal.
3.4.2
Opzet dan wel schuldheling (subsidiair)
Vervolgens moet de rechtbank de vraag beantwoorden of verdachte bij het voorhanden krijgen van de fiets wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze fiets afkomstig was van diefstal.
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij de fiets via Marktplaats heeft gekocht. Hij heeft telefonisch contact gezocht met de verkoper en bij [restaurant] op de [straat] afgesproken. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat dit omstreeks 23 of 24 december 2024 was. Verdachte heeft desgevraagd geen naam of telefoonnummer van de verkoper kunnen noemen en zijn verklaring ook niet op een andere manier aannemelijk kunnen maken. Verder heeft verdachte wisselend verklaard over de datum waarop hij de fiets gekocht zou hebben. Zo heeft hij ter terechtzitting verklaard dat hij de fiets omstreeks 23 of 24 december 2024 heeft gekocht. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij zich niet meer kon herinneren wanneer hij de fiets heeft gekocht. En bij de rechter-commissaris heeft verdachte hierover verklaard dat hij enkele dagen voor 19 februari 2025 de fiets heeft gekocht. De rechtbank vindt de verklaring van verdachte dat hij de fiets via marktplaats heeft gekocht daarom ongeloofwaardig en komt tot de conclusie dat het niet anders kan dan dat verdachte bij het verkrijgen van de fiets wist dat die van diefstal afkomstig was. De rechtbank vindt dan ook bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Subsidiair
op 19 februari 2025 te Amsterdam een damesfiets (merk Cortina en voorzien van het framenummer [nummer] ) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

7.1
De eis van de officier van justitieDe officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaar.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om bij een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit een ISD-maatregel in voorwaardelijke vorm op te leggen met bijzondere voorwaarden. Voor het geval de rechtbank een onvoorwaardelijke ISD-maatregel oplegt, heeft zij verzocht om de duur van de maatregel te beperken tot één jaar, omdat dan vaart zal worden gezet bij de uitvoering van de maatregel, eerder zal worden aangevangen met het persoonlijkheidsonderzoek dat de reclassering noodzakelijk vindt en sneller tot de extramurale fase zal worden overgegaan.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzetheling. Dit is een hinderlijk feit dat overlast en schade veroorzaakt. Door gebruik te maken van gestolen goederen, wordt het criminele circuit van het plegen van diefstallen in stand gehouden. Verdachte heeft met zijn handelen geen respect getoond voor andermans eigendommen.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 22 april 2025. Hieruit blijkt dat verdachte eerder veelvuldig voor vermogensdelicten is veroordeeld.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het adviesrapport van Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering van 15 mei 2025, opgesteld door [naam] . Hieruit blijkt, zakelijk weergegeven, het volgende.
Er is sprake van risicofactoren op vrijwel alle leefgebieden. Er is sprake van instabiele primaire levensomstandigheden alsook sprake van forse en hardnekkige verslavingsproblematiek. Eerdere hulpverlening is gestrand door toedoen van de harddrugsverslaving. Gelet hierop worden er geen mogelijkheden gezien voor het inzetten van interventies binnen een ambulant forensisch kader om gedragsverandering bij verdachte te kunnen bewerkstelligen. Daarom wordt wederom een onvoorwaardelijke ISD-maatregel noodzakelijk geacht. Omdat het verdachte niet lijkt te lukken om na een detentie of klinische opname abstinent te blijven, dient er tijdens de ISD-maatregel niet alleen aandacht te worden besteed aan de middelenproblematiek van verdachte. Ook is er diagnostisch onderzoek nodig om duidelijkheid te verkrijgen in hoeverre er bij verdachte eventueel sprake is van een persoonlijkheidsstoornis. Het is namelijk onduidelijk of het gedrag van verdachte alleen te wijten is aan onmacht of dat er meer sprake is van onderliggende persoonlijkheidsproblematiek. Gelet op de instabiele leefomstandigheden en de verdovende middelenproblematiek van verdachte wordt het risico op recidive als hoog ingeschat.
Ter terechtzitting van 27 mei 2025 heeft de rechtbank reclasseringswerkers [reclasseringsmedewerker 1] en [reclasseringsmedewerker 2] , verbonden aan het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, als deskundigen gehoord. Zij hebben voornoemd advies bevestigd. [reclasseringsmedewerker 2] , die verdachte tijdens de extramurale fase van de eerder opgelegde ISD-maatregel heeft begeleid, heeft hieraan toegevoegd dat verdachte een goede structuur nodig heeft. Als verdachte vast zit, is hij gemotiveerd en werkt hij goed mee, maar zodra hij vrij is en de structuur wegvalt lukt het hem toch niet om zijn leven op de rails te houden. Ambulante begeleiding is daarom, op dit moment, niet haalbaar. Het is van belang dat de hulp en behandeling intramuraal in gang wordt gezet en verdachte binnen de ISD-maatregel geleidelijk doorstoomt naar een passende woonvorm.
Motivering van de maatregel
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van het bewezen geachte feit aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van 22 april 2025 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan 19 februari 2025 ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf of vrijheidsbenemende maatregel, terwijl het in dit vonnis bewezen verklaarde feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en maatregel en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
Daarnaast volgt uit het strafblad dat ook is voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt. Verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten.
De rechtbank ziet geen mogelijkheid om een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden of een ISD-maatregel in voorwaardelijke vorm op te leggen, zoals de raadsvrouw heeft verzocht. Vanwege het falen van eerdere ambulante trajecten, worden er geen mogelijkheden gezien voor interventies binnen een ambulant kader om gedragsverandering bij verdachte te kunnen bewerkstelligen. Verdachte heeft, zoals ter terechtzitting naar voren is gebracht door de reclassering, structuur nodig om aan zijn verslavingsproblematiek te kunnen werken. Ook dient er onderzoek plaats te vinden naar eventuele persoonlijkheidsstoornissen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er geen minder ingrijpende alternatieven en is een onvoorwaardelijke ISD-maatregel daarom aangewezen.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel. De problematiek van verdachte is op dit moment te complex om te kunnen volstaan met de maatregel voor de duur van één jaar. Daarbij weegt de rechtbank mee dat het van belang is dat verdachte binnen het kader van de ISD-maatregel nog geruime tijd kan worden begeleid tijdens een extramurale fase.

8.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 8 april 2025 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/291942-20, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 27 november 2020 van de politierechter van de rechtbank Amsterdam waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf weken, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Omdat de rechtbank komt tot de oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel, wordt de vordering tot tenuitvoerlegging afgewezen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n en 416 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Subsidiair
opzetheling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de maatregel tot
plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2(
twee) jaar.
Wijstde vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/291942-20
af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.C. Langendoen, voorzitter,
mrs. G.M. Beunk en J.C.E. Krikke, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.L.M. Meulman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 juni 2025.
[…]

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte d.d. 29 maart 2024, doorgenummerde pagina’s 5 t/m 7.
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 februari 2025, doorgenummerde pagina’s 8 t/m 13.